ECLI:NL:TADRAMS:2023:62 Raad van Discipline Amsterdam 22-859/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:62
Datum uitspraak: 27-03-2023
Datum publicatie: 31-03-2023
Zaaknummer(s): 22-859/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Klaagster stelt dat verweerster als advocaat voor de wederpartij in een procedure tegen klaagster een aantal onjuistheden naar voren heeft gebracht. Zij wordt daarin door de raad niet gevolgd. Klacht is in al haar onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 maart 2023
in de zaak 22-859/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:
  
verweerster


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 1 mei 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 26 oktober 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1910888/JS/MvV van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 februari 2023. Daarbij was verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 3. Ook heeft de raad kennisgenomen van de op 23 januari 2023 door klaagster nagezonden stukken.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klaagster huurde voor de periode van 1 juli 2016 tot 1 juli 2021 in Amsterdam een kantoorruimte. Bij dagvaarding van 14 december 2020 is de verhuurder van die kantoorruimte bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam tegen klaagster een procedure gestart, waarin de verhuurder onder meer vorderde dat klaagster zou worden veroordeeld de huur tot en met 1 juli 2021 te voldoen. De verhuurder werd in de procedure bijgestaan door verweerster als advocaat.
2.3    Op 18 juni 2021 heeft in voormelde procedure een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens die mondelinge behandeling heeft verweerster een pleitnota voorgedragen waarin, voor zover hier van belang, door verweerster het volgende naar voren is gebracht:
   “2.     HUURACHTERSTAND
    2.1      (Klaagster) erkent de huurachterstand, de vordering ligt derhalve voor toewijzing gereed. (Klaagster) heeft sinds het uitbrengen van de dagvaarding niets meer voldaan waardoor de huurachterstand inmiddels is opgelopen tot een bedrag van EUR 103.775,91.
    (…)
   3.     BETALINGSONMACHT NIET ONDERBOUWD
   3.1      Sinds 2017 komt (klaagster) geregeld haar betalingsverplichtingen niet na. Op 14 april 2020 laat (klaagster) weten in 'overlevingsstand' te verkeren. Deze stelling wordt tot op heden niet onderbouwd. De link met cliënten uit China werd wel genoemd. Financiële stukken en documenten om dit aan te tonen ontbreken. Indien en voor zover (klaagster) door de coronacrisis in financiële moeilijkheden zou zijn komen te verkeren (dat geldt in elk geval niet voor de periode vanaf 2017 tot en met 2019) dan zou zij bij omzetdaling van meer dan 30% in elk geval vanaf het vierde kwartaal 2020 recht hebben op overheidssteun voor vaste lasten. De TVL bedroeg in 04 2020, 70% van de vaste lasten, in 01 2021 85% van de vaste lasten en vanaf 02 2021 zelfs 100%. Waardoor (klaagster) in elk geval een aanzienlijk deel van de totale huurachterstand had kunnen voldoen. (De vastgoedbeheerder van de verhuurder) vermoedt echter dat (klaagster) helemaal niet aan de voorwaarden voor overheidssteun voldoet, maar andere redenen heeft om de huur niet te betalen. Dat vermoeden wordt ondersteund door het feit dat (klaagster) sinds begin 2021 ook een andere kantoorruimte is gaan huren op de Herengracht (…). Kennelijk is daar wel voldoende cashflow voor.”

2.4    Bij vonnis van 20 juli 2021 is klaagster door de kantonrechter veroordeeld om onder meer een bedrag van € 103.775,91 aan huurachterstand tot 1 juli 2021 aan de verhuurder te voldoen. Klaagster is daartegen niet in hoger beroep gegaan.

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij tijdens de zitting van 18 juni 2021 in haar pleitnota de volgende vijf onjuistheden naar voren heeft gebracht, namelijk: 
a)    dat klaagster sinds 2017 geregeld haar betalingsverplichtingen niet nakomt, terwijl er slechts sprake was van één openstaande huurtermijn,
b)    dat de financiële stukken en documenten van klaagster ontbreken, terwijl jaarstukken en dergelijke door de advocaat zijn verstrekt,
c)    dat klaagster recht zou hebben gehad op overheidssteun, terwijl klaagster daar niet voor in aanmerking kwam,
d)    dat klaagster een aanzienlijk deel van de huurachterstand had kunnen voldoen, zonder de relevante feiten te kennen,
e)    dat verweerster ten onrechte de indruk heeft gewekt dat er bij klaagster voldoende cash flow aanwezig zou zijn.

4    VERWEER 
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Toetsingskader
5.1    Als maatstaf voor het handelen van een advocaat van de wederpartij geldt dat deze advocaat een grote mate van  vrijheid  toekomt  om  de belangen  van  zijn cliënt  te  behartigen op een wijze  die hem  passend  voorkomt.  Deze  vrijheid  mag  niet  ten  gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat  zich  onthouden  van  middelen  die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan een wederpartij toebrengen. Dat brengt onder meer met zich dat een advocaat geen feitelijke informatie mag verstrekken waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist Is.
Klachtonderdeel a)
5.2    Klachtonderdeel a) ziet op de stelling van verweerster in haar pleitnota dat klaagster sinds 2017 geregeld haar betalingsverplichtingen niet nakomt. Klaagster stelt dat dit onjuist is en dat er ten tijde van de procedure bij de kantonrechter maar één huurtermijn openstond.
5.3    De raad oordeelt daarover als volgt. In het vonnis van 20 juli 2021 is klaagster door de kantonrechter veroordeeld een bedrag van € 103.775,91 aan huurachterstand te voldoen, zijnde de huurachterstand over de periode van december 2020 tot 1 juli 2021. Daaruit volgt dat klaagster, zoals door verweerster toentertijd in haar pleitnota aangevoerd, ten tijde van de procedure bij de kantonrechter een grotere huurachterstand had dan slechts één huurtermijn. Dit klachtonderdeel slaagt daarmee niet.   
Klachtonderdeel b)
5.4    Klachtonderdeel b) ziet op de stelling van verweerster in haar pleitnota dat klaagster geen financiële gegevens had overgelegd die onderbouwden dat klaagster ten tijde van de procedure bij de kantonrechter in financiële moeilijkheden verkeerde. Klaagster stelt dat verweerster daarmee onjuiste informatie aan de kantonrechter heeft verstrekt, omdat er door haar advocaat wel jaarstukken waren verstrekt, alsmede dat uitleg is gegeven over een schuld aan de belastingdienst. 
5.5    Ook dit klachtonderdeel slaagt niet. Van belang daarvoor is dat klaagster tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerster onvoldoende heeft onderbouwd dat door haar  gegevens waren verstrekt die voldoende inzicht gaven in haar financiële situatie. 
Klachtonderdelen c) en d)
5.6    De klachtonderdelen c) en d) lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling. Deze klachtonderdelen zien op het gedeelte in de pleitnota waarin het gaat over de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL), zijnde een steunmaatregel voor ondernemers die als gevolg van de coronamaatregelen omzetverlies leden. Klaagster stelt dat verweerster in haar pleitnota ten onrechte heeft gesteld dat klaagster voor de TVL in aanmerking kwam en dat klaagster daarmee de huur had kunnen voldoen. Klaagster wordt daarin niet gevolgd.
5.7    Uit de door klaagster aangehaalde passage blijkt slechts, zoals ook door verweerster is aangevoerd, dat verweerster daarin heeft uitgelegd dat indien en voor zover klaagster door de coronamaatregelen in financiële problemen is gekomen, zij bij een omzetdaling van 30% in het vierde kwartaal van 2020 in aanmerking zou hebben kunnen komen voor toekenning van de TVL en dat klaagster bij toekenning daarvan een aanzienlijk deel van de huurachterstand zou hebben kunnen voldoen. Dat verweerster heeft gesteld dat klaagster zeker recht op de TVL blijkt niet uit de desbetreffende passage in de pleitnota. Daar komt bij dat klager niet heeft onderbouwd dat als de TVL wel aan haar zou zijn toegekend, zij in dat geval daarmee niet een deel van de huur zou hebben kunnen voldoen. Ook deze klachtonderdelen slagen daarom niet.
Klachtonderdeel e)
5.8    Klachtonderdeel e) ziet op de passage in de pleitnota die gaat over het kennelijk aanwezig zijn van voldoende cash flow bij klaagster. Ook dit klachtonderdeel slaagt niet. Van belang daarvoor is dat verweerster ter zitting heeft toegelicht dat de opmerking in de pleitnota over het kennelijk aanwezig zijn van voldoende cash flow bij klaagster moet worden gezien in het licht van de omstandigheid dat klaagster de huurachterstand bij de cliënte van verweerster liet oplopen en in die situatie toch een pand aan de Herengracht erbij ging huren. Verweerster stelt met de opmerking over de cash flow tot uitdrukking te hebben willen brengen dat door klaagster ook voor het pand aan de Herengracht huur zal hebben betaald en dat dat klaagster dat geld ook had kunnen gebruiken om de huurachterstand bij de cliënte van verweerster te voldoen. In het licht daarvan acht de raad de opmerking van verweerster over het kennelijk aanwezig zijn van voldoende cash flow bij klaagster niet onbegrijpelijk en evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Conclusie 
5.9    Op grond van het voorgaande is de klacht in al haar onderdelen ongegrond.     

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs.  N.M.K. Damen en M. Kemmers, leden, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2023.


Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 27 maart 2023