ECLI:NL:TADRAMS:2023:60 Raad van Discipline Amsterdam 23-135/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:60
Datum uitspraak: 27-03-2023
Datum publicatie: 31-03-2023
Zaaknummer(s): 23-135/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; klacht over de dienstverlening door de eigen advocaat. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zijn weigering voor klager een procedure bij de rechtbank op te starten. Verweerder verwachtte dat een procedure bij de rechtbank niet succesvol zou zijn en achtte de procedure niet in het belang van klager. Het zou klager enkel extra kosten opleveren. Verweerder heeft als dominus litis hierin zijn keuze zorgvuldig en in het belang van klager gemaakt.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 maart 2023
in de zaak 23-135/A/A

naar aanleiding van de klacht van:


klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 14 februari 2023 met kenmerk 2071969/JS/MvV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager heeft een geschil met zijn verhuurder in verband met gebreken aan zijn huurwoning. In verband met dit geschil heeft klager zich tot zijn rechtsbijstandsverzekeraar gewend voor bijstand. Op enig moment is tussen klager en zijn rechtsbijstandsverzekeraar een verschil van inzicht ontstaan, naar aanleiding waarvan verweerder als bindend adviseur is aangewezen om een advies (second opinion) uit te brengen. 
1.2    Verweerder heeft op 23 september 2021 zijn advies gegeven. Verweerders conclusie luidt als volgt: “Concluderende geldt dan ook dat de standpunten van de [rechtsbijstandsverlener] in grote lijnen door mij gedeeld worden. Het is evenwel wel mogelijk om dat een aantal van de door de huurder gewenste werkzaamheden, meer in het bijzonder het herstel van het plafond in de woonkamer en de slaapkamers en het oplossen van de schimmelproblematiek in de badkamer, kan worden verlangd, maar daar zou dan wel nader bewijs voor nodig zijn. (…). Uitgangspunt is dat het standpunt van [de rechtsbijstandverlener] mij correct lijkt dat de kans op succes om de totale kosten (…) te verhalen nihil is, maar dat wil uiteraard niet zeggen dat er helemaal geen aanspraak op een huurkorting kan worden verlangd. Echter op basis van het dossier is het niet aannemelijk dat de huurder helemaal geen huur zou zijn verschuldigd.”
1.3    Klager heeft verweerder vervolgens verzocht hem verder bij te staan in zijn geschil met zijn verhuurder. Op 1 oktober 2021 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. 
1.4    Bij brief van 8 november 2021 heeft verweerder zich namens klager tot de verhuurder gewend over de gebreken aan de woning en de verhuurder een verzoek om herstel gedaan. 
1.5    Bij e-mail van 4 december 2021 heeft verweerder klager, voor zover relevant, het volgende geschreven: “(…) Ten slotte gaf u aan alvast een procedure bij de huurcommissie te willen starten voor de gebreken, welke de verhuurder sowieso niet wil verhelpen. Op grond van artikel 7:257 lid 2 BW kan de huurcommissie echter pas worden ingeschakeld na een schriftelijke kennisgeving aan de verhuurder van het gebrek en nadat een wachttijd van zes weken na een schriftelijk verzoek tot herstel van de gebreken is verstreken. Wanneer we binnen die termijn de procedure opstarten bij de huurcommissie zal deze niet in behandeling worden genomen. Wij hebben op 8 november een brief aan de verhuurder gezonden, dus er zou ten minste tot 20 december gewacht moeten worden. (…)”
1.6    Op 21 december 2021 heeft verweerder namens klager een verzoekschrift huurverlaging op grond van onderhoudsgebreken ingediend bij de huurcommissie.
1.7    Op 2 februari 2022 heeft de huurcommissie een onderzoek naar de woning van klager verricht. Naar aanleiding van dit onderzoek is een onderzoekrapport (hierna: het rapport) opgesteld. Verweerder heeft dit rapport op 1 juli bij de huurcommissie opgevraagd en aan klager toegezonden. 
1.8    In het kader van de voorbereiding van de op 6 juli 2022 geplande zitting bij de huurcommissie, heeft verweerder klager bij e-mail van 1 juli 2022, voor zover relevant, als volgt bericht over het rapport: “Zoals u zult zien is dit rapport niet bepaald in uw voordeel. Alle genoemde punten worden namelijk niet aangemerkt als gebreken of tekortkomingen. Op een aantal punten zal het lastig zijn verweer te voeren aangezien in het rapport staat vermeld dat u over deze punten heeft aangegeven dat ze zijn opgelost en de verhuurder stelt dat een aantal andere punten nog opgelost zullen worden.”
1.9    Op 4 juli 2022 hebben klager en verweerder het rapport besproken. Bij e-mail van 5 juli 2022 heeft verweerder klager vervolgens zijn concept-spreekaantekeningen toegezonden en hem in dat verband als volgt bericht: “(…) Met name met betrekking tot de beschadigingen aan trap en muren, de schimmelvorming en de verzakkingen aan de plafonds is er sprake van vaststellingen door de onderzoeker, welke door de huurcommissie naar verwachting zullen worden overgenomen. Daarnaast zou u bij een aantal punten (laminaatvloer, hekwerk, muren en elektra) hebben gezegd dat dit zou zijn opgelost, hetgeen niet het geval. Dit moeten we bij de digitale zitting morgen dan ook uitdrukkelijk weerspreken. (…) Ten slotte wordt nog gesteld dat (…) u heeft geweigerd dat er werkzaamheden werden uitgevoerd. Dat is ook onjuist, er is slechts geweigerd om afstand te doen van uw overige klachten.”  
1.10    Op 6 juli 2022 heeft de zitting bij de huurcommissie plaatsgevonden. Omdat klager niet bij de zitting aanwezig was, heeft verweerder bij e-mail van 6 juli 2022 verslag uitgebracht van de zitting. In dat verband schrijft verweerder onder meer: “(…) Vervolgens heb ik de gelegenheid gekregen om te reageren op het rapport. Ik heb hen voorgehouden dat wij dit rapport pas vorige week hebben ontvangen en er daarom niet op hebben kunnen reageren. Dit hadden we wel graag gedaan, omdat er diverse onjuistheden in staan. Daarna ben ik puntsgewijs de verschillende klachten doorgegaan, waarvan de huurcommissie aantekeningen heeft gemaakt. (…).” 
1.11    De huurcommissie heeft klager in haar beslissing van 2 september 2022 in het ongelijk gesteld. Bij e-mail van 5 september 2022 heeft verweerder klager hierover het volgende bericht gestuurd: “Zojuist probeerde ik u te bellen in verband met het volgende. De huurcommissie heeft inmiddels uitspraak gedaan, maar helaas is de uitkomst negatief. De huurcommissie is kort samengevat van mening dat de door ons gestelde gebreken niet ernstig genoeg zijn om de huurprijs tijdelijk te verlagen. (…) Concluderende geldt dat de huurcommissie dus in het voordeel van de verhuurder heeft beslist. Voor wat betreft de juridische mogelijkheden geldt het volgende. Er geldt een termijn van acht weken voor het starten van een procedure om deze beslissing te laten vernietigen. (…) Mijn advies zou evenwel niet zijn om verder kosten te maken en risico's op een kostenveroordeling aan te gaan, daar het niet mijn verwachting is dat de rechtbank wel voorbij zal gaan aan de bevindingen van de rapporteurs. Ook de rechtbank [zal] deze rapporteur in principe als onpartijdig en deskundig beoordelen en zullen we dus het een en ander onderbouwd moeten weerleggen, hetgeen op dit moment niet kan. In ieder geval is het praktisch dat we weer nader overleg hebben, zou u mij daarover kunnen terugbellen? Ik hoor graag van u.”
1.12    Bij e-mails van 5 van 6 september 2022 heeft klager verweerder te kennen gegeven dat hij het geschil wenste voor te leggen aan de rechter en heeft hij geëist dat verweerder de zaak zou voortzetten.  
1.13    Verweerder heeft klager laten weten hem niet verder te willen bijstaan omdat hij een procedure bij de rechtbank niet in zijn belang achtte. Zo schrijft verweerder klager in zijn e-mail van 6 september 2022: “(…) Ik begrijp dat u niet wilt berusten in deze uitkomst. Ik kan u evenwel niet adviseren om een dergelijk gang naar de rechter te nemen. Naar mijn mening gaat een dergelijke procedure u niets opleveren en zal het alleen extra kosten opleveren en een verder verslechterende verstandhouding met de verhuurder. U heeft inderdaad aangegeven dat de rapporteur in het voordeel van de verhuurder een aantal dingen heeft weggelaten, maar dit standpunt zal voor de rechter naar verwachting ook te weinig zijn om tot een ander oordeel te komen. Wanneer u ondanks mijn advies een procedure bij de rechtbank wilt beginnen, dan moet ik u aanraden om een andere advocaat in de arm te nemen. (…)”
1.14    Op 6 september 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
a)    Klager wenst zijn zaak voor te leggen aan de rechter. Verweerder heeft aangegeven hem daarin niet te willen bijstaan. Klager is van mening dat verweerder daarmee klachtwaardig handelt.
b)    Klager is van mening dat er fouten zijn gemaakt waardoor het rapport volgens hem niet juist is en verwijt verweerder dit handelen. Klager heeft van de rapporteur begrepen dat hij stukken miste om het rapport compleet te maken. Volgens klager is het rapport daarom in zijn nadeel uitgevallen.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.


4    BEOORDELING
4.1    De klacht gaat over de dienstverlening van de eigen advocaat. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De advocaat maakt bij de behandeling van de zaak een eigen afweging. Van een advocaat kan immers niet worden verlangd dat hij een procedure aanhangig maakt die hij in gemoede niet rechtvaardig acht. 
Klachtonderdeel a) 
4.2    Klager is van mening dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld omdat hij hem niet wenste bij te staan in het opstarten van een procedure bij de rechtbank. Volgens klager was al afgesproken dat verweerder hem zou bijstaan in deze procedure, maar dat verweerder had gezegd dat hij eerst naar de huurcommissie moest gaan. Vervolgens duurde het heel lang voordat verweerder zich namens klager tot de huurcommissie had gewend.  
4.3    De voorzitter volgt klager niet in zijn klacht en overweegt hiertoe het volgende. Allereerst geldt dat verweerder, anders dan klager stelt, niet onnodig lang heeft gewacht voordat hij zich namens klager tot de huurcommissie heeft gewend. Verweerder heeft klager bij e-mail van 4 december 2022 uitgelegd dat de huurcommissie pas kon worden ingeschakeld zes weken na het schriftelijk verzoek aan de verhuurder tot herstel van de gebreken. Die termijn van zes weken was verstreken op 20 december 2022, waarna verweerder gelijk op 21 december 2022 het verzoekschrift bij de huurcommissie heeft ingediend. Verder heeft verweerder toereikend betwist dat hij zou hebben toegezegd klager te zullen bijstaan in een procedure bij de rechtbank, omdat verweerder eerst een nadere inschatting van de kansen wilde maken. Van een dergelijke toezegging is ook op grond van de gedingstukken niet gebleken. Nadat verweerder die inschatting vervolgens had gemaakt heeft hij in zijn e-mails van 5 en 6 september 2022 genoegzaam toegelicht dat hij de door klager gewenste procedure niet kon starten, omdat hij daar niet achter stond en hij die procedure niet in het belang van klager achtte. Verweerder verwachtte namelijk niet dat de rechtbank anders zou oordelen dan de huurcommissie en meende dat een dergelijke procedure klager alleen maar extra kosten en een verder verslechterende verstandhouding met de verhuurder zou opleveren. Verweerder heeft hiermee op zorgvuldige wijze in het belang van klager als dominus litis zijn keuze gemaakt om de procedure bij de rechtbank niet te starten. Van klachtwaardig handelen is dan ook geen sprake. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4    Klager is van mening dat er fouten zijn gemaakt waardoor het rapport volgens hem niet juist is en verwijt verweerder dit handelen. Klager heeft van de rapporteur begrepen dat hij stukken miste om het rapport compleet te maken. Klager heeft dit met verweerder besproken, maar verweerder wist niet welke stukken hij nog moest toezenden. Verweerder heeft ook geen contact opgenomen met de huurcommissie om te vragen welke stukken er dan nog ontbraken. Volgens klager is het rapport daarom in zijn nadeel uitgevallen. Verweerder zou verder op de zitting aankaarten dat er veel niet in het rapport stond, maar dat heeft verweerder niet gedaan. Ondertussen was ook zijn hek in de tuin omgewaaid en hiermee heeft verweerder niets gedaan. Verweerder heeft een toevoeging voor hem aangevraagd en er vervolgens niets mee gedaan. 
4.5    Verweerder betwist dat het rapport van de huurcommissie incompleet is. De in het rapport genoemde klachten komen overeen met de gebreken die klager aan de huurcommissie wenste voor te leggen. Er is echter door de huurcommissie geconcludeerd dat er ofwel geen gebreken (meer) zijn, dan wel dat de gebreken onvoldoende ernstig zijn om een huurprijsvermindering te rechtvaardigen. Verweerder heeft wel degelijk nog nader gereageerd op het rapport, zoals ook volgt uit zijn spreekaantekeningen, die hij vooraf met klager heeft doorgenomen. Verweerder had inderdaad aangegeven dat hij zou beoordelen of het herstel van de schutting voor rekening van de verhuurder diende te komen, danwel klein onderhoud betrof. Nadien heeft hij dit punt niet meer opgepakt, aangezien hij in afwachting was van een toevoeging en verweerder geen werkzaamheden meer wilde verrichten zonder dat duidelijk was of de toevoeging zou worden verleend. Pas bij repliek heeft klager voor het eerst kenbaar gemaakt dat hij alsnog werkzaamheden van verweerder verlangde. De toevoeging is inmiddels wel verleend, maar gezien de huidige verstandhouding lijkt het verweerder niet raadzaam dat hij hem gaat adviseren over de vraag voor wiens rekening het herstel van de schutting dient te komen en is hij daar ook niet langer toe bereid. Verweerder zal echter geen van de reeds verrichte werkzaamheden op deze toevoeging declareren zodat het klager vrijstaat om deze toevoeging door een andere advocaat te laten overnemen. 
4.6    De voorzitter is van oordeel dat op grond van de naar voren gebrachte feiten en omstandigheden en met name verweerders verweer niet kan worden vastgesteld dat verweerder tekortgeschoten is in zijn verweer tegen het rapport dan wel anderszins steken heeft laten vallen in zijn dienstverlening aan klager. Verweerder heeft toereikend onderbouwd dat het rapport wel compleet was, maar dat de huurcommissie andere conclusies verbond aan de door klager naar voren gebrachte gebreken. Klager heeft ook verder niet toegelicht welke stukken volgens de rapporteur dan zouden ontbreken. Daarnaast volgt uit verweerders spreekaantekeningen, zijn e-mail van 6 juli 2022 aan klager waarin hij verslag doet van de zitting en uit de beslissing van de huurcommissie dat verweerder wel degelijk gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen het rapport. Omdat na de beslissing van de huurcommissie tussen klager en verweerder een discussie ontstond over het al dan niet opstarten van een procedure bij de rechtbank en verweerder hierop zijn dienstverlening heeft beëindigd, valt het verweerder verder niet te verwijten dat hij klager niet meer heeft geadviseerd over het herstel van de schutting. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook niet gebleken. De voorzitter komt gelet op het voorgaande dan ook tot de slotsom dat ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond is. 
4.7  Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in zijn geheel kennelijk ongegrond verklaren. 


BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
-    de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2023. 


Griffier         Voorzitter


Verzonden op: 27 maart 2023