ECLI:NL:TADRAMS:2023:6 Raad van Discipline Amsterdam 22-966/A/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:6
Datum uitspraak: 16-01-2023
Datum publicatie: 19-01-2023
Zaaknummer(s): 22-966/A/MN
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over verweerster in haar hoedanigheid van klachtenfunctionaris.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 16 januari 2023 
in de zaak 22-966/A/MN

naar aanleiding van de klacht van:


klager

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 8 december 2022 met kenmerk Z 1854982/FM/SD, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager was verwikkeld in een gerechtelijke procedure. In deze procedure werd hij bijgestaan door zijn toenmalige advocaat. Deze advocaat heeft zich op 23 maart 2020 aan de zaak onttrokken. Hierdoor ontstond er voor klager een probleem met zijn rechtsbijstandsverzekeraar, aangezien volgens de uitleg van de polisvoorwaarden het inschakelen van een volgende advocaat niet zou worden gedekt. 
1.2    Op 9 april 2020 heeft klager in het kader van een interne klachtenregeling over zijn advocaat bij diens kantoor een klacht ingediend. De klachtbrief was gericht aan de advocaat, mr. S, die als klachtenfunctionaris vermeld stond op de website van het kantoor. Eind april 2020 is er telefonisch contact geweest tussen mr. S en klager over de klacht. Mr. S heeft klager meegedeeld dat de klacht door verweerster zou worden behandeld en dat hij zou worden uitgenodigd voor een bespreking op het kantoor.
1.3    De bespreking heeft plaatsgevonden op 29 juni 2020. Binnen het kantoor was besloten dat naast verweerster ook mr. G aanwezig zou zijn. Tijdens deze bespreking is door mr. G bij wijze van oplossing aangeboden contact op te nemen met de rechtsbijstandsverzekeraar om te bezien of het deel dat door de verzekeraar niet werd vergoed alsnog onder de dekking zou kunnen vallen. In dat verband moest klager een urenspecificatie omtrent de niet-vergoede tijdsbesteding van zijn advocaat en de polisvoorwaarden aan mr. G doen toekomen. 
1.4    Aangezien klager de stukken waar tijdens de bespreking van 29 juni 2020 om was verzocht, niet had verstrekt, is er op 17 november 2020 telefonisch contact geweest tussen klager en mr. G. Klager gaf tijdens dit gesprek aan geen gebruik meer te willen maken van het aanbod van mr. G om in contact te treden met de rechtsbijstandsverzekeraar. 
1.5    Hierop heeft mr. G klager op 17 november 2020, voor zover relevant, het volgende bericht gestuurd: “(…) U, uw echtgenote, mijn kantoorgenoot [verweerster] en ik hebben eerder een (uitvoerig) klachtgesprek gehad waarbij ik u had aangeboden om in overleg te treden met uw rechtsbijstandsverzekeraar omdat die meent bepaalde 'dubbele kosten' niet te moeten dekken nadat mijn kantoorgenoot (…) is opgevolgd door uw huidige advocaat. U heeft daardoor schade, zo gaf u mij aan. (…) Vandaag trachtte ik u te bereiken, waarna u mij terugbelde en aangaf geen gebruik te willen maken van mijn aanbod om in overleg te treden met de rechtsbijstandsverzekeraar. (…) Hierbij bevestig ik u dat ik mijn aanbod intrek om namens u te overleggen met de rechtsbijstandsverzekeraar. Het spijt mij dat ik u niet kan helpen om op een constructieve wijze het verschil van inzicht met de rechtsbijstandsverzekeraar aan te pakken. (…) Verder constateer ik dat u niet meer met mij wenst te overleggen zodat ik dit klachtdossier zal afronden. Indien u een tuchtklacht wenst in te dienen verwijs ik u naar de Orde van Advocaten Midden-Nederland. (…).”
1.6    Op 8 maart 2022 (13:06 uur) heeft klager een e-mail gestuurd gericht aan het advocatenkantoor. Hierin schreef hij het volgende: “Geachte dames en heren advocaten van het advocatenkantoor (…), Helaas blijken enkele kantoorgenoten niet te willen begrijpen dat zij door hun houding, hun gedrag en hun handelen, afbreuk doen aan de reputatie van het gehele advocatenkantoor (…). Ook degenen onder U die niets van doen hebben met de gebrekkige behandeling van een ingediende klacht hebben nu nog de mogelijkheid om de reeds ontstane reputatieschade van het kantoor te beperken. De klachtenfunctionarissen kunnen er ook intern op gewezen worden die taak beter te hadden moeten uitvoeren.”
1.7    Mr. G heeft klager bij e-mail van 8 maart 2022 (14:50 uur), voor zover relevant, bericht: “(…) Ik begreep dat u afgelopen week meerdere kantoorgenoten en het secretariaat van mijn kantoor heeft benaderd. In mijn onderstaande e-mail van 17 november 2020 schreef ik u dat het klachtendossier was afgerond. Ik blijf erbij dat u een tuchtklacht kunt indienen, waarvoor u zich tot de Orde van Advocaten Midden-Nederland kunt wenden.”
1.8    Bij e-mail van 10 maart 2022 heeft klager mr. G, onder meer, meegedeeld: “(…) De klachtenfunctionaris is in gebreke gebleven. U was geen klachtbehandelaar en Uw schrijven van 17 november 2020 is formeel dus geen afronding van het klachtdossier. (…)”
1.9    Op 23 maart 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Daarnaast heeft klager klachten ingediend over mrs. S, G en zijn voormalig advocaat. Omdat verweerster lid is van de raad van discipline in het ressort waar zij advocaat is, heeft de voorzitter van het Hof van Discipline op verzoek van de deken bij beslissing van 5 december 2022 de raad van discipline Amsterdam aangewezen voor behandeling van de klacht over verweerster. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij niet is gekomen tot een afhandeling, conform artikel 5 en 7 van de interne klachtenprocedure, van de door klager over zijn voormalig advocaat ingediende klacht. 

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De klacht gaat over het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van één van de klachtenfunctionarissen ten aanzien van de interne klacht die klager bij het kantoor heeft ingediend over zijn voormalig advocaat. Het tuchtrecht zoals dat is geregeld in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van klachtenfunctionaris, blijft voor hem of haar het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functies zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zijn artikel 46 en volgende Advocatenwet op hem van toepassing. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst wordt slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.
4.2    Klager stelt zich op het standpunt dat verweerster als klachtenfunctionaris de over zijn voormalig advocaat ingediende klacht op incorrecte wijze heeft behandeld. Volgens klager heeft verweerster op geen van de aan haar gerichte e-mails gereageerd en heeft zij tijdens de bespreking van 29 juni 2020 klager stilzwijgend aangehoord. Het door mr. G gedane voorstel om contact op te nemen met de rechtsbijstandsverzekeraar maakt naar mening van klager geen onderdeel uit van de klachtbehandeling. De klachtbehandeling is afgerond zonder adequate toelichting. De door mr. G gegeven toelichting ziet namelijk niet inhoudelijk op de ingediende klacht maar slechts op een mogelijke vervolgprocedure. Het is volgens klager echter een voldongen feit dat zijn voormalig advocaat op ongeoorloofde wijze en klaarblijkelijk ook niet in zijn belang heeft gehandeld. Daarover wordt in de interne klachtprocedure geen inhoudelijk standpunt ingenomen.   
4.3    Gelet op het beperkte toetsingskader dat geldt voor advocaten die in een andere hoedanigheid dan die van advocaat optreden (zie rechtsoverweging 4.1), dient de voorzitter zich te beperken tot de toets of verweerster bij de vervulling van de functie van klachtenfunctionaris zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Van dergelijk gedrag is de voorzitter gelet op het hiernavolgende niet gebleken. 
4.4    Op grond van het klachtdossier en de door partijen ingenomen standpunten blijkt dat in het kader van de interne klachtbehandeling op 29 juni 2020 een uitvoerige bespreking heeft plaatsgevonden met klager, zijn echtgenote, verweerster en mr. G. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat tijdens de bespreking uitvoerig aandacht is besteed aan klagers klachten en dat met name het klachtonderdeel met betrekking tot de vertrouwensbreuk tussen klager en zijn voormalig advocaat in samenhang met klagers overstap naar een andere advocaat ruimschoots aan bod is gekomen. Aangezien de rechtsbijstandsverzekeraar volgens klager niet bereid was om alle kosten van de opvolgend advocaat te vergoeden, is als oplossing geboden dat mr. G vanwege zijn kennis van het verzekeringsrecht contact zou opnemen met de rechtsbijstandsverzekeraar in verband met niet-vergoede kosten. 
4.5    De voorzitter overweegt dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt ten aanzien van de wijze waarop de klachtafhandeling wordt ingericht en de wijze waarop op de klacht wordt beslist (Hof van Discipline, 6 september 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:223). De voorzitter ziet in het voorstel van mr. G om contact op te nemen met de rechtsbijstandsverzekeraar geen aanleiding om te oordelen dat klagers klacht niet correct behandeld zou zijn. Het stond verweerster (en mr. G) bovendien vrij te bepalen wie de klacht inhoudelijk zou behandelen en dat was in dit geval met name mr. G. Het verwijt aan het adres van verweerster dat zij weinig heeft gezegd tijdens de bespreking, acht de voorzitter -nog daargelaten of dit juist is- dan ook verder niet relevant. Voor zover klager verweerster verder heeft verweten niet op zijn e-mails te hebben gereageerd, overweegt de voorzitter dat het klachtdossier voor dit verwijt geen feitelijke grondslag biedt. 
4.6    Naar aanleiding van het voorstel van mr. G heeft klager zelf aangegeven dat hij geen gebruik wenste te maken van het aanbod. Deze keuze van klager niet mee te werken aan de aangeboden poging een oplossing te bereiken, kan niet tot de conclusie leiden dat de interne klacht niet op de juiste wijze is behandeld, dan wel dat de klacht niet als afgehandeld kon worden beschouwd. Mr. G heeft bij e-mail van 17 november 2020 klager met een toelichting geïnformeerd dat hiermee de klacht als afgehandeld werd beschouwd en klager gewezen op andere mogelijkheden om zijn klacht of schadeclaim elders te laten te onderzoeken. Het gegeven dat klager zich niet kan vinden in het gedane aanbod en de wijze waarop de klacht inhoudelijk is afgesloten, kan er niet toe leiden dat verweerster zich als klachtenfunctionaris zodanig heeft gedragen dat zij daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.  
4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 


Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2022. 


Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 16 januari 2022