ECLI:NL:TADRAMS:2023:58 Raad van Discipline Amsterdam 23-136/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:58
Datum uitspraak: 27-03-2023
Datum publicatie: 31-03-2023
Zaaknummer(s): 23-136/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een eigen belang voor klaagster in klachtonderdeel a) en klager in klachtonderdeel b). Kennelijk ongegrond nu op grond van de stukken niet wordt onderbouwd dat verweerster bij het doen van de uitspraak (als zij deze uitspraak al zou hebben gedaan) bekend was met de onjuistheid voor klager in klachtonderdeel a) en er ten aanzien van klaagster in klachtonderdeel b) geen sprake is van een schending van gedragsregel 25.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam
van  27 maart 2023
in de zaak 23-136/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 14 februari 2023 met kenmerk 2047977/JS/MV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager 2 is verwikkeld in een erfrechtprocedure, waarin hij één van de drie erfgenamen is. Klaagster is de echtgenote van klager. Eén van de andere twee erfgenamen (hierna: erfgenaam 2) wordt bijgestaan door verweerster. 
1.2    Op 22 oktober 2021 heeft bij de rechtbank Den Haag een mondelinge behandeling in de erfrechtprocedure plaatsgevonden. Hierbij waren klager, bijgestaan door zijn advocaat mr. H (hierna: mr. H), erfgenaam 2, bijgestaan door verweerster, en de derde erfgenaam (hierna: erfgenaam 3), bijgestaan door haar advocaat mr. D (hierna: mr. D), alsmede klaagster aanwezig. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
1.3    In het proces-verbaal van 22 oktober 2021 staat op pagina 2 dat mr. D het volgende heeft verklaard, voor zover relevant: “(…) [klager 2] heeft zijn zus niet verzorgd in Nederland, hij woonde in Amerika.”
1.4    Op 11 november 2021 heeft verweerster aan klaagster en mr. H een e-mailbericht over de zaak gestuurd. 
1.5    Op 14 december 2021 heeft klaagster een klacht over verweerster ingediend bij het kantoor van verweerster. Per brief van 11 januari 2022 is door de klachtfunctionaris van het kantoor op de klacht gereageerd.
1.6    In een door klager ondertekende machtiging van juni 2022 heeft klager een volmacht aan klaagster gegeven om een klacht bij de deken in te dienen over het gedrag van verweerster. 
1.7    Op 17 augustus 2022 heeft klaagster mede namens klager de onderhavige klacht ingediend. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster het volgende. 
a)    Verweerster heeft tijdens de mondelinge behandeling ter zitting van 22 oktober 2021 de rechtbank bewust foutief geïnformeerd door te zeggen: “Hoezo voor zijn terminale zuster gezorgd, hij zat toch in Amerika”;
b)    Verweerster heeft klaagster met een e-mailbericht van 11 november 2021 aan klaagster ten onrechte rechtstreeks benaderd.

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De onderhavige klacht is gericht tegen verweerster als de advocaat van de wederpartij. Als maatstaf daarbij geldt dat aan een advocaat van een wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a) 
4.2    Klagers verwijten verweerster in klachtonderdeel a) dat zij tijdens de behandeling ter terechtzitting van 22 oktober 2021 ontoelaatbaar heeft gehandeld door tijdens het pleidooi van mr. D over klager de volgende uitspraak te doen: “Hoezo voor zijn terminale zuster gezorgd, hij zat toch in Amerika”. Verweerster heeft middels deze uitlating de rechtbank bewust foutief geïnformeerd, nu klager vanaf oktober 2017 persoonlijk voor zijn (terminale) zuster in Nederland heeft gezorgd. 
4.3    Verweerster betwist dat zij de door klager genoemde uitlating heeft gedaan. Uit het proces-verbaal van 22 oktober 2021 blijkt dit ook niet. Hieruit volgt namelijk dat mr. D deze opmerking heeft gemaakt. Subsidiair voert verweerster aan dat de genoemde uitspraak niet ontoelaatbaar is.
4.4    De voorzitter overweegt ten aanzien van klaagster in dit klachtonderdeel het volgende. In de Advocatenwet komt het voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De voorzitter is van oordeel dat klaagster in klachtonderdeel a) geen eigen rechtstreeks belang heeft, nu de klacht ziet op een door verweerster vermeende uitlating over klager. Klaagster is daarom in klachtonderdeel a) kennelijk niet-ontvankelijk. 
4.5    De voorzitter overweegt ten aanzien van klager dat uit het proces-verbaal van de zitting van 22 oktober 2021 niet volgt dat de door klagers aangehaalde uitspraak door verweerster zou zijn gedaan. Klager stelt dat de uitlating wel door verweerster, tijdens het pleidooi van mr. D, zou zijn gedaan. Wat hier ook van zij, uit de door klagers naar voren gebrachte stukken wordt niet onderbouwd dat verweerster, bij het doen van de genoemde uitspraak (als zij deze uitspraak al zou hebben gedaan), bekend was met de onjuistheid hiervan. De voorzitter is op grond hiervan van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk ontoelaatbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel a) is ten aanzien van klager kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel b)
4.6    Klagers verwijten verweerster in klachtonderdeel b) dat zij klaagster in een e-mailbericht van 11 november 2021 rechtstreeks heeft benaderd, nadat verweerster er bekend mee was geworden dat klaagster werd vertegenwoordigd door een advocaat. Verweerster heeft aldus klagers in strijd met gedragsregel 25 gehandeld. Hierin is in het kort bepaald dat een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. 
4.7    De voorzitter overweegt ten aanzien van klager dat dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk is, gelet op het in 4.4 genoemde uitgangspunt. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager namelijk geen eigen, rechtstreeks belang bij een klacht over het rechtstreeks benaderen door verweerster van klaagster. Klachtonderdeel b) is daarom ten aanzien van klager kennelijk niet-ontvankelijk.
4.8    Ten aanzien van klaagster is de voorzitter van oordeel dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat klaagster ten tijde van het versturen van het bericht geen partij in de erfrechtkwestie was en dat zij ook niet werd bijgestaan door een advocaat, althans verweerster was hier niet mee bekend. Het stond verweerster dan ook vrij om haar direct te benaderen en van een schending van gedragsregel 25 is dan ook geen sprake.
4.9    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht van klager en klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
-    klachtonderdeel a) ten aanzien van klaagster kennelijk niet-ontvankelijk en ten aanzien van klager kennelijk ongegrond;
-    klachtonderdeel b) ten aanzien van klager kennelijk niet-ontvankelijk en ten aanzien van klaagster kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2023.


Griffier         Voorzitter


Verzonden op: 27 maart 2023