ECLI:NL:TADRAMS:2023:236 Raad van Discipline Amsterdam 23-442/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:236
Datum uitspraak: 18-12-2023
Datum publicatie: 22-12-2023
Zaaknummer(s): 23-442/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing; ongegronde klacht over de dienstverlening van de eigen advocaat. Verweerder heeft in voldoende mate een risico-inschatting van de zaak gegeven. Verder is voldoende gebleken dat verweerder klager erop heeft gewezen dat hij mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand, maar zijn kantoor die zaken niet doet en dat klager bij het verstrekken van de opdracht aan verweerder bewust afziet van gesubsidieerde rechtsbijstand. Dat staat in de opdrachtbevestiging en heeft verweerder bovendien tijdens zijn eerste overleg aan klager meegedeeld. Ook overigens heeft verweerder niet verwijtbaar gehandeld.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 18 december 2023
in de zaak 23-442/A/A
naar aanleiding van de klacht van:


klager

over:
 
verweerder
gemachtigde: mr. M. Kashyap

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 19 mei 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 29 juni 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1936899/AS van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 20 november 2023. Daarbij waren verweerder met zijn gemachtigde aanwezig. Klager was niet op de zitting aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Op 11 augustus 2021 heeft klager het kantoor van verweerder per e-mail benaderd en verzocht om rechtsbijstand met betrekking tot een geschil met de gemeente Hilversum (hierna: de gemeente) over de huur van een bedrijfspand met bovenwoning. Diezelfde dag heeft een kantoorgenoot van verweerder, mr. Van der K, telefonisch contact met klager gehad en hem daarna per e-mail bevestigd dat zijn kantoor klager zou bijstaan in het huurgeschil met de gemeente en dat verweerder, die gespecialiseerd is in het huurrecht, de zaak zou oppakken.
2.3    Op 13 augustus 2021 heeft klager telefonisch met verweerder gesproken. Diezelfde dag heeft verweerder een opdrachtbevestiging en voorschotnota aan klager gestuurd ter hoogte van € 1.633,50. In de opdrachtbevestiging staat onder meer de volgende alinea: “Declaraties zullen op maandelijkse basis digitaal worden verzonden. Ik verzoek jou hierbij zorg te dragen voor betaling binnen 14 dagen na ontvangst van de desbetreffende factuur. Graag wijs ik erop dat het kantoor geen zaken behandelt op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand (ook bekend onder de naam 'toevoeging') en dat jij bij het aangaan van de opdracht bewust hiervoor hebt gekozen. Dit betekent dat jij bewust afziet van gesubsidieerde rechtsbijstand indien achteraf mocht blijken dat jij hiervoor toch in aanmerking komt. Meer informatie over de gesubsidieerde rechtsbijstand kun je vinden op de website www.rvr.org.”
2.4    Bij e-mail van 25 augustus 2021 (18:00 uur) heeft klager verweerder gevraagd wie zijn dossier in behandeling zou nemen en wie zijn aanspreekpunt is. Verweerder heeft hierop diezelfde dag (19:37 uur) geantwoord: “Ik zal jouw dossier in behandeling nemen. Derhalve ben ik ook jouw aanspreekpunt. Mocht dat nog niet duidelijk zijn geweest, excuus daarvoor. Ter zake de mededeling dat een collega van mij mee zal gaan naar de bespreking met jou, wijs ik erop dat ik jouw dossier samen met hem zal behandelen waarbij ik de verantwoordelijke advocaat ben en blijf. Uiteraard hoef jij niet voor twee advocaten te betalen. Mocht je niet willen dat mijn collega meewerkt in dit dossier, verneem ik dat graag.” 
2.5    Klager heeft hierop op 30 augustus 2021 geantwoord, voor zover relevant: “Ik zou het fijn vinden en op prijs stellen als u zelf de zaak behandel[t] en het aanspreekpunt blijft.” 
2.6    Op 31 augustus 2021 heeft een bespreking tussen klager en verweerder plaatsgevonden op de locatie van het gehuurde pand in Hilversum. Verweerder heeft bij e-mail van 1 september 2021 de gemaakte afspraken bevestigd. Hij schrijft klager voor zover relevant: “(…) Voornoemde informatie heb ik nodig om een brief aan de gemeente voor te bereiden. Een concept schrijven stuur ik ter beoordeling naar jou toe. Wij hebben met elkaar afgesproken om te bezien of we tot een akkoord kunnen komen met de gemeente, maar dat we hieromtrent niet steeds brieven blijven schrijven. Daar ben jij niet mee geholpen. Als de gemeente niet reageert of niet tot een oplossing wil komen, zal helaas de rechtbank een beslissing moeten nemen in deze kwesties. Dan zal ik namens jou en in overleg met jou een procedure starten bij de rechtbank. (…)”
2.7    Op 23 september 2021, 6 oktober 2021 en 25 oktober 2021 heeft verweerder namens klager brieven gestuurd aan de gemeente Hilversum. Klager heeft deze brieven vooraf in concept toegezonden gekregen en deze geaccordeerd bij e-mails van respectievelijk 22 september 2021, 4 oktober 2021 en 22 oktober 2021. 
2.8    Tijdens een bespreking tussen klager en verweerder op 9 november 2021 heeft klager verweerder laten weten een procedure tegen de gemeente te willen starten. Op 11 november 2021 heeft verweerder klager bericht een concept-dagvaarding te zullen opstellen, maar dat hij op een aantal punten nog bewijs nodig heeft ter onderbouwing van klagers standpunten en vorderingen. Op 19 november 2021 (9:00 uur) heeft verweerder klager bericht de dinsdag daaropvolgend een concept-dagvaarding gereed te hebben. Hierop heeft klager verweerder bij e-mail van 19 november 2021 (15:43 uur) verzocht tot nader order alle werkzaamheden te staken. 
2.9    Op 25 november 2021 heeft klager een klacht ingediend bij het kantoor van verweerder. Verweerder heeft de klacht ter behandeling doorgezet naar de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor. Op 10 december 2021 heeft verweerder klager - met de klachtenfunctionaris cc - een antwoord gestuurd op zijn klacht. Verweerder kan zich niet vinden in de klacht van klager.   
2.10    Op 20 december 2021 heeft klager verweerder gevraagd waarom alle brieven door verweerder zijn ondertekend, maar dat er op naam van mr. Van der K is gefactureerd. Verweerder heeft klager op 21 december 2021 uitgelegd dat dit een administratieve verwerking betrof, omdat mr. Van der K de verantwoordelijk advocaat is en verweerder de behandelend advocaat en dat alle werkzaamheden door hem als behandelend advocaat zijn verricht. Op 6 januari 2022 heeft klager hierop inhoudelijk gereageerd en verzocht om een oplossing voor de ontstane situatie. Hierop heeft verweerder in overleg met de klachtenfunctionaris op 2 februari 2022, voor zover relevant, als volgt gereageerd: “Jij wenst graag op de kortst mogelijke termijn een procedure te starten tegen de gemeente. Ik sta je hierin graag bij. Op basis van de thans beschikbare informatie kan een dagvaarding worden opgesteld. Met verwijzing naar mijn eerdere berichten (bijv. mijn email van 11 november 2021) dient er echter nog wel bewijs te worden verstrekt ter onderbouwing van jouw standpunten en vorderingen. Daarvoor ben en blijf ik van jouw input afhankelijk. In dit kader verneem ik bijvoorbeeld graag of er over de afgelopen periode nog relevante informatie is, dat van belang kan zijn voor de procedure. (…) Bij vervolging van onze samenwerking, is ons kantoor bereid tot het doen van een onverplichte tegemoetkoming om jouw onvrede weg te nemen, inhoudende dat kantoor een korting verleent op de reeds gefactureerde werkzaamheden van € 605,-- (inclusief BTW). Ten behoeve van het opstellen van de dagvaarding zal ik - conform kantoorbeleid - een voorschotbedrag vragen van € 2.750,-- (inclusief 5% kantoorkosten en 21% BTW).”
2.11    Bij e-mail van 3 februari 2022 heeft klager verweerder verzocht om een kostenindicatie te geven van een nog te starten procedure. Verder heeft klager gemeld dat de situatie met de gemeente een andere wending had gekregen en informatie hierover met verweerder gedeeld. 
2.12    Bij e-mail van 7 februari 2022 heeft verweerder een kostenindicatie gegeven van de nog te starten procedure. Verweerder schrijft klager in dit verband: “Hieronder geef ik een inschatting van de tijd/kosten voor het voeren van een procedure. Een overzicht van de volledige/daadwerkelijke kosten is lastig in te schatten, aangezien er geen zekerheid bestaat over hoe de procedure exact verloopt. Bijvoorbeeld, indien de gemeente zelf ook een vordering of vorderingen indient - wat ik overigens wel verwacht - zal dit meer kosten met zich brengen aangezien wij daar dan ook schriftelijk op moeten reageren. Desalniettemin heb ik een inschatting gemaakt. Hierin zitten in ieder geval de volgende werkzaamheden verdisconteerd: (…).Totaal: 22 uur (…)”
2.13    Bij e-mail van 16 februari 2022 heeft klager, voor zover relevant, geantwoord: “Als eerst betreur ik het feit dat je in beginstel noch in de aanloop naar - de aanpassing van de dagvaarding - de indicatie van de te verwachten kosten niet kenbaar hebt gemaakt met als gevolg een uitzichtloze financiële situatie. Als adviseur zul je vast ook begrijpen dat als de procedeerkosten hoger uitvallen dan de schade bedraagt, het niet reëel is om te gaan procederen. Hierin heb ik jouw oprechte advies als belangenbehartiger dan ook gemist. (…) Om een verdere verhitte discussie te voorkomen en om onze relatie goed af te sluiten en de zaak in der minne te regelen, stel ik voor om de door jou totaal gefactureerde kosten (…) te matigen met 50%, waardoor wij beide een offer brengen.” 
2.14    Verweerder is het niet eens met klagers voorstel en heeft hem op 14 maart 2022 een tegenvoorstel gedaan met betrekking tot betaling van zijn facturen. 
2.15    Op 3 april 2022, heeft klager verweerder, voor zover relevant, het volgende bericht gestuurd: “Uit onderzoek is gebleken dat ik gezien mijn financiële situatie in aanmerking kom voor rechtshulp. Ik heb een toevoegingsaanvraag ingediend en deze is ondertussen goedgekeurd door de raad van rechtsbijstand. Gezien je geen gefinancierde rechtshulp voor mij hebt aangevraagd noch gevraagd hebt naar mijn financiële informatie zijn de facturen onterecht. Om onze relatie goed af te sluiten zonder tussenkomst van de orde van de advocaten, verzoek ik je hierbij om het totale betaalde bedrag van €2.286,90 binnen 14 dagen over te maken (…). Tevens verzoek ik u om mijn dossier toe te sturen.” 
2.16    Op voorgaand bericht van klager van 3 april 2022 heeft de klachtenfunctionaris op 4 april 2022 gereageerd. Hij schrijft klager, voor zover relevant, als volg: “Ik hou het kort. Graag verwijs ik u naar de bijlage, zijnde een aan u verzonden opdrachtbevestiging waarin uitvoerig (en schriftelijk) door [verweerder] op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand is ingegaan, en ten overvloede is bevestigd dat u zich ervan bewust bent dat deze zaak niet op zo'n basis zal worden behandeld en dat u daarvan (voor zover aan de orde) afstand hebt gedaan. Wat u in de onderstaande e-mail daarover heeft opgemerkt staat dus in het geheel niet in de weg aan betaling van de openstaande declaraties. Ik geef u hierbij nog eenmaal de kans met het zeer ruimhartige, onverplichte voorstel d.d. 14 maart 2022 van [verweerder] (…) akkoord te gaan. Dat akkoord zie ik graag uiterlijk a.s. woensdag per mail van u tegemoet. Bij uitblijven daarvan komt het voorstel te vervallen. Alsdan is geen schikking bereikt (…)” 
2.17    Verweerder heeft een incassobureau opdracht gegeven de openstaande factuur van het kantoor te incasseren. Verweerder heeft klager voor zijn werkzaamheden gedurende de behandeling van klagers zaak op 9 september 2021, 8 oktober 2021 en 9 november 2021 facturen gestuurd met urenspecificatie.    
2.18    Op 19 mei 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
2.19    Namens verweerder is het dossier op 30 augustus 2022 aan klager toegezonden. Op 7 december 2022 is het dossier ook per aangetekende post aan klager gezonden. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a)    verweerder heeft bij aanvang van de opdracht geen inschatting gegeven van de te verwachten kosten; 
b)    verweerder heeft bij aanvaarding van de opdracht niet met klager overlegd of hij in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand; 
c)    verweerder heeft in strijd met de afspraak dat uitsluitend verweerder voor klager zou werken, ook andere advocaten werkzaamheden laten verrichten in het dossier; 
d)    verweerder heeft ondanks het verzoek van klager, het dossier niet aan klager toegezonden. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De klacht gaat in alle onderdelen over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder als (voormalig) advocaat van klager. De tuchtrechter heeft mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid en keuzes zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline, 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). 
5.2    Naar vaste jurisprudentie dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
5.3    Klager verwijt verweerder bij aanvang van de opdracht geen inschatting te hebben gegeven van de te verwachten kosten. Zowel (telefonisch) op 13 augustus 2021 als (tijdens de bespreking) op 31 augustus 2021, hebben klager en verweerder met elkaar afgesproken dat verweerder niet te lang zou corresponderen met de gemeente, omdat dit te veel tijd en geld zou kosten. Verweerder zou één brief aan de gemeente schrijven en als dat niet tot resultaten zou leiden, zou een procedure worden gestart. Ook had klager verweerder medegedeeld dat een procedure voor hem niet zinvol was, als de proceskosten hoger zouden zijn dan de vordering van klager op de gemeente. Verweerder heeft bij aanvang van de zaak hoge verwachtingen bij klager gecreëerd. Na verloop van tijd bleek de voortgang tegen te vallen en liepen de kosten op. Pas nadat klager, in een later stadium, specifiek had gevraagd om een indicatie van de kosten van een procedure, heeft verweerder deze gegeven. Klager had toen al flinke kosten gemaakt. Daarbij bleek uit de indicatie van verweerder dat de kosten van een procedure hoger zouden uitvallen dan de schade van klager bedroeg. Verweerder had moeten begrijpen dat het in dat geval niet reëel was voor klager om te gaan procederen. Hierin heeft klager het advies van verweerder als zijn belangenbehartiger gemist.
5.4    De raad overweegt het volgende. Op grond van gedragsregel 16 lid 1 dient de advocaat zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand daarover moet de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk vastleggen. Indien de advocaat dit niet doet, komt het bewijsrisico daarvan op de advocaat te rusten. In lid 3 is bepaald dat de advocaat ook integer en zorgvuldig handelt in financiële aangelegenheden. Artikel 7.11 lid 2 Voda bepaalt dat de advocaat de cliënt een risico-inschatting verstrekt met schriftelijke informatie betreffende de verwachting ten aanzien van de door de advocaat te verrichten arbeid en de te maken kosten. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in voldoende mate met inachtneming van deze verplichtingen gehandeld. Hoewel verweerder bij aanvang van zijn bijstand aan klager zo goed als mogelijk een kostenindicatie behoorde te geven van zijn te verrichten werkzaamheden, heeft verweerder toereikend toegelicht waarom hij dit in onderhavige zaak niet direct heeft gedaan. Bij aanvang van de werkzaamheden (het gesprek van 31 augustus 2021) was namelijk nog niet duidelijk welke werkzaamheden exact uitgevoerd moesten worden. Eerst zou gecorrespondeerd worden met de gemeente, maar vooraf was niet in te schatten om hoeveel brieven het zou gaan, omdat niet bekend was hoe de gemeente zich zou opstellen naar aanleiding van de eerste afgesproken brief. Voor klagers stelling dat verweerder slechts één brief zou sturen en daarna een procedure zou starten, biedt het klachtdossier onvoldoende grondslag. Bovendien heeft verweerder alle brieven die hij namens klager heeft gestuurd aan de gemeente steeds vooraf aan klager voorgelegd en heeft hij deze steeds pas na klagers akkoord aan de gemeente verzonden. Toen verweerder namens klager begin 2022 een procedure zou starten, heeft verweerder klager alsnog een indicatie gegeven van de kosten die daarmee gemoeid waren. Hoewel het zorgvuldiger was geweest als verweerder dit uit eigen beweging had gedaan, betekent het feit dat verweerder de kostenindicatie heeft gegeven op verzoek van klager niet dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor zover klager stelt dat hij niet meer kosten wilde maken dan de schade die hij vergoed zou kunnen krijgen, heeft verweerder toereikend aangevoerd dat het bij aanvang van de zaak nog niet bekend was hoe groot de schade was die klager had geleden of nog zou lijden en dat dit ook nooit inzichtelijk is geworden. Klagers stelling dat hij bij aanvang van de werkzaamheden als voorwaarde voor het aanvangen van verweerders werkzaamheden had gesteld dat de kosten voor verweerders bijstand het schadebedrag niet mochten overschrijden, is volgens verweerder onjuist en is de raad ook niet op die manier uit het dossier gebleken. 
5.5    De raad komt op grond van voorgaande feiten en omstandigheden tot de slotsom dat klachtonderdeel a) ongegrond is. 
Klachtonderdeel b)
5.6    Klager verwijt verweerder dat hij bij aanvaarding van de opdracht niet met klager heeft overlegd of hij in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. Bij het aannemen van de zaak heeft verweerder niet gevraagd naar de financiële situatie van klager. Verweerder heeft zich derhalve niet gehouden aan zijn plicht om te onderzoeken of klager al dan niet in aanmerking kwam voor een toevoeging. Dit onderwerp is geheel niet ter sprake gekomen tijdens het telefonisch overleg met verweerder op 13 augustus 2021 of de bespreking op 31 augustus 2021. Wel heeft klager tijdens het gesprek van 31 augustus 2021 aan verweerder medegedeeld dat hij geen actieve onderneming had, dat hij veel schade had geleden en nog leed en daarnaast te maken had met inkomstenderving. Daarbij wist volgens klager de hele wereld dat het door de coronapandemie donkere jaren waren, met name voor kleine ondernemers zoals klager. Verweerder had dan ook kunnen bedenken dat de financiële situatie van klager niet rooskleurig was en klager mogelijk in aanmerking zou komen voor een toevoeging. 
5.7    De raad overweegt het volgende. Op grond van gedragsregel 18 lid 1 geldt dat op een advocaat de plicht rust om een cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand, tenzij er goede gronden zijn om aan te nemen dat zijn cliënt hiervoor niet in aanmerking komt. Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerder deze gedragsregel heeft veronachtzaamd. Verweerder heeft allereerst gewezen op de opdrachtbevestiging van zijn kantoor, die zich in het dossier bevindt, en waarin vermeld staat dat het kantoor van verweerder geen zaken op basis van een toevoeging behandelt en dat klager bij het verstrekken van de opdracht aan verweerder bewust afziet van gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarnaast heeft verweerder ter zitting (onbetwist) toegelicht dat hij zijn cliënten er ook altijd mondeling op wijst dat zij mogelijkerwijs in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand, maar dat het beleid van zijn kantoor is dergelijke zaken niet te doen. Verweerder heeft daarbij uitdrukkelijk gesteld dat hij, anders dan klager stelt, ook klager hierop tijdens hun eerste bespreking heeft gewezen, juist omdat klager - hoewel hij een zakelijke klant was - mogelijk toch in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand nu hij als natuurlijk persoon de huurovereenkomst met de gemeente had gesloten. 
5.8    De raad komt op grond van deze feiten en omstandigheden tot het oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet gebleken is en dat klachtonderdeel b) daarmee ongegrond is. 
Klachtonderdeel c) 
5.9    Klager verwijt verweerder in strijd met de afspraak dat uitsluitend verweerder voor klager zou werken, ook andere advocaten werkzaamheden heeft laten verrichten in het dossier. Op 25 augustus 2021 ontving klager een e-mail van verweerder met de mededeling dat hij samen met een collega een bespreking wilde inplannen met klager om de zaak en het vervolgtraject te bespreken. Verweerder schrijft in een latere e-mail van diezelfde datum, onder meer: “Mocht je niet willen dat mijn collega meewerkt in dit dossier, verneem ik dat graag.” Daarop heeft klager verweerder op 30 augustus 2021 bericht dat hij het op prijs zou stellen als verweerder de zaak zelf behandelt en zijn aanspreekpunt blijft. Deze afspraak is diezelfde dag bevestigd door verweerder. Klager heeft echter drie facturen van het kantoor van verweerder ontvangen waarop de naam van mr. Van der K is vermeld. Daaruit volgt, aldus klager, dat mr. Van der K werkzaamheden heeft verricht in de zaak van klager en dat verweerder zich dus niet heeft gehouden aan de afspraak dat uitsluitend verweerder voor klager zou werken. 
5.10    Verweerder heeft aangevoerd dat geen andere advocaten in het dossier hebben gewerkt. Dat was de wens van klager en naar die wens heeft verweerder gehandeld. Het feit dat de naam van mr. Van der K bovenaan de facturen staat had een administratieve reden, namelijk dat mr. Van der K de zaak heeft aangenomen en verantwoordelijke is van het dossier. Verweerder is echter behandelend advocaat en alle werkzaamheden zijn door verweerder verricht. Verweerder heeft het verwijt van klager hiermee voldoende weerlegd en de raad komt tot de slotsom dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen dan ook niet is gebleken. Klachtonderdeel c) is daarmee eveneens ongegrond. 
Klachtonderdeel d)
5.11    Klager verwijt verweerder dat hij ondanks klagers verzoek het dossier niet aan hem heeft toegezonden. Op 3 april 2022 heeft klager verweerder per e-mail verzocht om zijn dossier toe te sturen. Verweerder heeft hieraan geen gehoor gegeven. Daardoor kon klager lange tijd niet verder met zijn zaak, hetgeen tot grote vertraging heeft geleid. Pas na indiening van verweerders verweer in de onderhavige klachtenprocedure, heeft verweerder het dossier naar klager toegestuurd. Het dossier is volgens klager echter niet compleet.
5.12    Verweerder heeft aangevoerd dat klager inderdaad in zijn e-mail van 3 april 2022 heeft verzocht om teruggave van het dossier. De correspondentie met klager is toen door de klachtenfunctionaris overgenomen. Per abuis is het erbij ingeschoten om het dossier aan klager toe te sturen. Klager heeft hierover echter nooit een reminder gestuurd. Overigens geldt dat het volledige dossier al bij klager in bezit was. Geheel uit coulance heeft het kantoor van verweerder op 30 augustus 2022 nogmaals per e-mail de stukken uit het dossier aan klager toegestuurd en op 7 december 2022 andermaal per aangetekende post.
5.13    De raad overweegt het volgende. Verweerder heeft het dossier aan klager toegezonden. Dat dit pas maanden na zijn verzoek van 3 april 2022 is gebeurd, valt verweerder niet te verwijten omdat de correspondentie met klager op dat moment door de klachtenfunctionaris was overgenomen. Voor zover klager stelt dat het toegezonden dossier niet compleet is, heeft klager niet toegelicht welke stukken er dan ontbreken in het dossier. De raad acht klachtonderdeel d) gelet op het voorgaande ongegrond. 

BESLISSING
         De raad van discipline verklaart de klacht in zijn geheel ongegrond. 

Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. M. Kemmers en P.F.P. Nabben, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2023.

Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 18 december 2023