ECLI:NL:TADRAMS:2023:218 Raad van Discipline Amsterdam 23-689/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:218 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-11-2023 |
Datum publicatie: | 28-11-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-689/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; Klacht over de advocaat wederpartij in een familierechtzaak gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang en gedeeltelijk kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 20 november 2023
in de zaak 23-689/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 11 oktober 2023 met kenmerk 2237016/JS/MV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster en haar ex-echtgenoot, de heer T (hierna: de ex-echtgenoot), zijn
gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn vier kinderen geboren. Klaagster en de ex-echtgenoot
zijn verwikkeld (geweest) in een aantal procedures die verband houden met hun echtscheiding.
Verweerster is de advocaat van de ex-echtgenoot.
1.2 Bij beschikking van 16 juli 2021 heeft de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank)
de echtscheiding tussen klaagster en de ex-echtgenoot uitgesproken. Daarbij is een
alimentatieverplichting voor de ex-echtgenoot vastgesteld ten aanzien van de vier
kinderen. Bij beschikking van 27 juni 2022 heeft de rechtbank de onderhoudsbijdrage
van de ex-echtgenoot ten behoeve van de kinderen verhoogd.
1.3 Op 26 september 2022 heeft verweerster namens de ex-echtgenoot hoger beroep
ingesteld tegen de beschikking van 27 juni 2022. Op 28 september 2022 heeft verweerster
voor haar bijstand aan de ex-echtgenoot een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor
Rechtsbijstand.
1.4 Op 6 januari 2023 heeft de ex-echtgenoot hangende het hoger beroep met de drie
inmiddels meerderjarige kinderen vaststellingsovereenkomsten gesloten waarin hij met
hen is overeengekomen dat hij, in afwijking van de door de rechtbank op 27 juni 2022
vastgestelde onderhoudsbijdrage, een lager bedrag aan alimentatie aan hen zou betalen.
In overweging J van de vaststellingsovereenkomst is opgenomen:
“Deze vaststellingsovereenkomst voor ondertekening is voorgelegd aan de advocaat van
[de ex-echtgenoot], [verweerster], en zij [heeft] positief (…) geadviseerd over deze
overeenkomst.”
1.5 Bij e-mail van 27 februari 2023 heeft klaagster verweerster verzocht te bemiddelen
bij de verkoop van de voormalige echtelijke woning van klaagster en de ex-echtgenoot.
Zij dringt aan op een snelle verkoop en schrijft in dat verband:
“Graag wilde ik u (…) verzoeken om uw cliënt duidelijk te maken hoe belangrijk het
is dat de woning op de kortst mogelijke termijn wordt verkocht. Dit ook omdat hij
verantwoordelijk is voor de helft van de hypotheeklasten; (…).”
1.6 Op 6 maart 2023 heeft klaagster haar verzoek herhaald. Verweerster was tot
en met 6 maart 2023 afwezig en heeft na haar terugkeer op 9 maart 2023 klaagster laten
weten dat er geen sprake kan zijn van bemiddeling door haar, omdat zij de ex-echtgenoot
bijstaat als advocaat. Verweerster heeft verder laten weten dat zij met de ex-echtgenoot
zou overleggen over de voorgenomen verkoop van de woning door klaagster en dat zij
verwachtte klaagster de week erna een reactie te kunnen sturen.
1.7 Op donderdag 16 maart 2023 heeft verweerster klaagster namens de ex-echtgenoot
een inhoudelijke reactie gestuurd, waarin zij haar, kort gezegd, meedeelt de ex-echtgenoot
vooralsnog geen toestemming geeft voor de verkoop van de woning. Klaagster heeft zich
vervolgens gewend tot een advocaat. Die heeft verweerster namens klaagster op 20 maart
2023 aangeschreven. De ex-echtgenoot is verzocht uiterlijk op 24 maart 2023 in te
stemmen met de verkoop, bij gebreke waarvan klaagster een kort geding zou starten.
Op vrijdag 24 maart 2023 heeft verweerster de advocaat van klaagster laten weten dat
de ex-echtgenoot instemt met de verkoop van de woning. Zij schrijft in dat verband:
“Cliënt acht het gezien de huidige omstandigheden (school (…), onzekere huizenmarkt
en andere praktische zaken) onverstandig om de voormalige echtelijke woning op dit
moment te verkopen. Cliënt kan zich voorstellen dat er bovendien andere mogelijkheden
zijn te bedenken die leiden tot een betere uitkomst. Cliënt gaat er echter van uit
dat uw cliënte goed over haar keuzes heeft nagedacht en dat zij bereid is de consequenties
daarvan te aanvaarden. Dit gezegd hebbende laat cliënt weten dat hij instemt met de
verkoop.
1.8 Op 28 en 31 maart 2023 heeft verweerster namens de ex-echtgenoot laten weten
dat hij nog een aantal andere zaken geregeld wilde hebben en een voorstel terzake
wilde ontvangen, alvorens contact op te nemen met een makelaar. Op 31 maart 2023 heeft
verweerster de advocaat van klaagster bericht dat de ex-echtgenoot instemt met de
verkoop.
1.9 Op 12 april 2023 heeft het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof) arrest gewezen
in het hoger beroep tegen de beschikking van 27 juni 2022. De onderhoudsverplichting
van de ex-echtgenoot ten aanzien van het jongste - minderjarige - kind is door het
hof gewijzigd vastgesteld, evenals de onderhoudsverplichting ten aanzien van klaagster.
Met betrekking tot de onderhoudsverplichting van de ex-echtgenoot ten aanzien van
de drie meerderjarige kinderen overweegt het hof (r.o. 5.14):
“Nu de man met de (jong) meerderjarige kinderen een vaststellingsovereenkomst heeft
gesloten en zij ervoor hebben gekozen geen verweer te voeren, zal het hof niet anders
kunnen beslissen dan de bijdragen die ten behoeve van hen zijn vastgesteld in de bestreden
beschikking te vernietigen.”
1.10 Naar aanleiding van de beschikking van 12 april 2023 heeft verweerster klaagster
op 9 mei 2023 (via klaagsters voormalig advocaat) namens de ex-echtgenoot een voorstel
gedaan waarbij de door het hof in totaal vastgestelde alimentatieverplichting van
de ex-echtgenoot zou worden herverdeeld. In plaats van partneralimentatie aan klaagster
wilde de ex-echtgenoot meer alimentatie betalen aan de drie meerderjarige kinderen
en de met hen gesloten vaststellingsovereenkomsten dienovereenkomstig aanpassen. In
de e-mail van 9 mei 2023 schrijft verweerster, voor zover hier relevant, aan de advocaat
van klaagster:
“Graag verneem ik of uw cliënte hiertoe bereid is (…). Mocht uw cliënte ervoor kiezen
om hier niet mee in te stemmen dan rest cliënt helaas niets anders dan een nieuwe
alimentatieprocedure te beginnen in het belang van de kinderen.”
1.11 Op 15 mei 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
het volgende:
a) verweerster staat haar cliënt op toevoegingsbasis bij, ondanks dat zij ervan
op de hoogte is dat hij een omzet behaalt die zeer ver boven de toevoegingsgrens ligt;
b) verweerster heeft na het hoger beroep één of meerdere toevoegingen aangevraagd
voor haar cliënt zonder dat er sprake is van een zaak met een belang dat een toevoeging
rechtvaardigt;
c) verweerster heeft door goedkeuring te geven aan de overeenkomsten met de drie
meerderjarige kinderen, eraan meegewerkt dat aan die kinderen een rechtsgang bij het
hof is ontzegd en hierdoor een te laag bedrag aan alimentatie ontvangen, hetgeen in
strijd is met artikel 1:400 lid 2 BW;
d) verweerster heeft de verkoop van de gezamenlijke woning zes weken lang tegengehouden
met redenen die achteraf ongeldig blijken te zijn, enkel om de zaak te traineren;
e) verweersters verzoek bij e-mail van 9 mei 2023 om af te zien van partneralimentatie
en daarbij mee te delen dat zij een zesde procedure tegen klaagster zou beginnen als
klaagster daartoe niet bereid is, komt op klaagster over als chantage.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over in alle onderdelen over de advocaat van de wederpartij
van klaagster. Uitgangspunt is dat die advocaat veel vrijheid heeft om de belangen
van haar cliënt te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënt goeddunkt.
Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de
advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat
geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen,
(c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënt de belangen van
de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat
behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor haar cliënt
wil bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat
zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van
middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig
noemenswaardig voordeel van haar cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen.
4.2 In familiezaken moet een advocaat waken voor onnodige polarisatie tussen de
ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden
verwacht, omdat vooral de belangen van kinderen een grote rol kunnen spelen.
Klachtonderdelen a), b) en c)
4.3 De voorzitter ziet aanleiding deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen
en overweegt hierover het volgende. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een
klacht in te dienen over een advocaat komt alleen toe aan diegene die door het handelen
of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt
het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klaagster geen rechtstreeks eigen
belang ten aanzien van de klachtonderdelen a) en b) waarin klaagster verweerster -
kort gezegd - verwijt de ex-echtgenoot op toevoegingsbasis te hebben bijgestaan. De
wijze waarop de bekostiging van verweersters werkzaamheden voor haar cliënt heeft
plaatsgevonden, betreft een kwestie tussen verweerster en haar cliënt, de ex-echtgenoot.
Klaagster, als wederpartij staat daar buiten. Deze klachtonderdelen zijn dan ook kennelijk
niet-ontvankelijk.
4.5 Evenmin heeft klaagster een rechtstreeks eigen belang ten aanzien van klachtonderdeel
c). In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster, samengevat, te hebben meegewerkt
aan overeenkomsten tussen de ex-echtgenoot met zijn drie meerderjarige kinderen, waardoor
aan die kinderen een rechtsgang bij het hof is ontzegd. Dit verwijt ziet op het handelen
van verweerster in relatie tot de kinderen van klaagster. Hoewel klaagster zich het
gedrag van verweerster als moeder aantrekt, maakt dit niet dat zij in tuchtrechtelijke
zin een rechtstreeks belang heeft bij haar klacht hierover. Als de kinderen van mening
zijn dat zij benadeeld zijn door het handelen van verweerster, dan zullen zij zelf
een klacht over verweerster moeten indienen. Klachtonderdeel c) is derhalve eveneens
kennelijk-ontvankelijk.
Klachtonderdeel d)
4.6 Klaagster verwijt verweerster in dit klachtonderdeel de verkoop van de gezamenlijke
woning zes weken lang te hebben tegengehouden met redenen die achteraf ongeldig blijken
te zijn, enkel om de zaak te traineren. Op 27 februari 2023 heeft klaagster verweerster
uitgelegd dat zij in grote financiële problemen zit en haar gevraagd of haar cliënt
op korte termijn kon meewerken aan de verkoop van het huis. Daarop heeft verweerster
in de periode tot 31 maart 2023 namens de ex-echtgenoot allerlei bezwaren tegen de
verkoop geuit en allerlei voorwaarden aan de verkoop verbonden. Hoewel verweerster
duidelijk had gemaakt dat zij in verband met de hoge kosten niet wederom een advocaat
wilde inschakelen en dat er haast was bij de verkoop, bleef verweerster zich namens
de ex-echtgenoot tegen de verkoop verzetten. Verweerster heeft, aldus klaagster een
zelfstandige positie als advocaat, en had daarom niet klakkeloos mee moeten gaan in
de wens van de ex-echtgenoot om klaagster dwars te zitten en het proces te traineren.
Pas nadat klaagster - tegen hoge kosten - wederom een advocaat had ingeschakeld en
die advocaat dreigde met een kort geding, heeft verweerster, op de dag voordat de
datum voor het kort geding zou worden geprikt, laten weten dat de ex-echtgenoot toch
met de verkoop akkoord ging. Zij heeft de verkoop daarmee zes weken zonder enige reden
tegengehouden en klaagster met hoge (extra) kosten opgezadeld voor het inschakelen
van een advocaat en extra woonlasten. Klaagster houdt verweerster aansprakelijk voor
de door haar geleden schade en verzoekt daarom als bijzondere voorwaarde bij een eventueel
aan verweerster op te leggen maatregel te stellen dat verweerster de door haar geleden
schade dient te vergoeden.
4.7 Dit klachtonderdeel slaagt niet. Op grond van het overgelegde klachtdossier
blijkt dat klaagster verweerster op 27 februari 2023 het verzoek te bemiddelen bij
de verkoop van de gezamenlijk woning heeft gedaan. Verweer heeft klaagster kort na
haar afwezigheid tot 6 maart 2023, op 9 maart 2023 laten weten dat zij de ex-echtgenoot
bijstond als advocaat en dat zij daarom niet tussen haar en de ex-echtgenoot kon bemiddelen.
Verder heeft verweerster klaagster meegedeeld dat zij verwachtte klaagster de week
daarop een reactie van de ex-echtgenoot te kunnen sturen. Hierna heeft verweerster
op 16 maart 2023 een inhoudelijke reactie van de ex-echtgenoot gestuurd. Op 24 maart
2023 heeft verweerster namens de ex-echtgenoot bericht dat hij instemt met de verkoop
van de gezamenlijke woning. Tussen de eerste e-mail van klaagster van 27 februari
2023 en de instemming van de ex-echtgenoot tot verkoop van de gezamenlijke woning
op 24 maart 2023 zit drie en een halve week (waarbinnen verweerster een week afwezig
was). Gezien dit tijdsverloop kan naar het oordeel van de voorzitter niet vastgesteld
worden dat verweerster namens de ex-echtgenoot de verkoop van de woning (nodeloos)
heeft getraineerd. Dit geldt ook wanneer als datum van instemming met de verkoop van
de woning uitgegaan wordt van 31 maart 2023. Evenmin is het de voorzitter gebleken
dat verweerster namens de ex-echtgenoot ongeldige danwel onredelijke bezwaren en voorwaarden
heeft geuit ten aanzien van de verkoop van de gezamenlijke woning. De verkoop van
de gezamenlijke woning is een ingrijpend en groot besluit, en het is vanzelfsprekend
dat de ex-echtgenoot met betrekking tot die verkoop ook zijn eisen en voorwaarden
stelt. Dat klaagster die niet bevielen, maakt niet dat deze onredelijk of ongeldig
zijn. De voorzitter komt dan ook tot de slotsom dat verweerster bij de behartiging
van de belangen van de ex-echtgenoot de belangen van klaagster niet onnodig heeft
geschaad en daarmee de grenzen van haar vrijheid als advocaat van de wederpartij heeft
overschreden. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.8 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster het volgende. Het verzoek
van verweerster om afstand te doen van partneralimentatie is gezien de financiële
situatie van klaagster, die verweerster bekend is, dermate onredelijk dat verweerster
het naar mening van klaagster niet had mogen doen. Verweerster weet dat klaagster
in financiële nood zit en er bovendien na al die jaren procederen doorheen zit en
dat het slecht gaat met haar gezondheid. Dreigen met een nieuwe procedure kwalificeert
volgens klaagster als misbruik van omstandigheden en mogelijk zelfs als chantage.
Het heeft enkel tot doel om klaagster ertoe te bewegen haar recht op partneralimentatie
prijs te geven, omdat zij de (financiële) druk van een nieuwe procedure niet meer
zou aankunnen. Daarbij kan een wijziging van de alimentatie alleen worden gevraagd
als er sprake is van grote veranderingen in de financiële situatie van de alimentatieplichtige.
Hiervan is geen sprake. Het is dus bij voorbaat een kansloze procedure. Een advocaat
dient altijd te proberen om een minnelijke schikking tot stand te brengen en terughoudend
te zijn met het entameren van procedures, met name in het familierecht en zeker indien
daarbij kinderen betrokken zijn. Het is niet acceptabel om indirect te dreigen met
een nieuwe procedure, terwijl de inkt van de vorige beschikking nauwelijks is opgedroogd.
De uitspraak van het hof is tot stand gekomen na jarenlange procedures. Het is volgens
klaagster in het belang van het hele gezin om na vier jaar procederen een punt achter
de procedures te zetten en rust te vinden.
4.9 Ook dit klachtonderdeel slaagt niet. Verweerster geniet, zoals gezegd, als
advocaat van de wederpartij (de ex-echtgenoot) grote vrijheid om zijn belangen te
behartigen op een wijze als haar in overleg met de ex-echtgenoot goeddunkt. Deze vrijheid
mag niet ten gunste van de tegenpartij (klaagster) worden beknot, tenzij haar belangen
nodeloos en op ontoelaatbare manier worden geschaad. Van dit laatste is niet gebleken.
Weliswaar dient verweerster voor ogen te houden dat een minnelijke regeling de voorkeur
heeft boven een procedure en geldt dit uitgangspunt temeer in familiezaken, maar dat
betekent niet dat verweerster de belangen van klaagster moeten laten prevaleren boven
die van haar cliënt. Verweerster heeft haar voorstel voor een minnelijke regeling
wellicht scherp aangezet door aan te geven dat een procedure voor de ex-echtgenoot
het alternatief is, indien geen minnelijke regeling tot stand komt, maar de voorzitter
deelt niet de opvatting van klaagster dat een dergelijke kennisgeving overkomt als
chantage. Het verwoordt enkel het standpunt van de ex-echtgenoot over het aanbod dat
is gedaan en welke vervolgstappen hij zal nemen als het aanbod niet geaccepteerd wordt.
Van klachtwaardig handelen is dan ook niet gebleken. Daarmee is klachtonderdeel e)
eveneens kennelijk ongegrond.
4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter met toepassing van artikel 46j
Advocatenweten klachtonderdelen a), b), en c) kennelijk niet-ontvankelijk verklaren
en klachtonderdelen d) en e) kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdelen a), b), en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
kennelijk niet-ontvankelijk;
- klachtonderdelen d) en e), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 november 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 20 november 2023