ECLI:NL:TADRAMS:2023:213 Raad van Discipline Amsterdam 23-631/A/NH 23-632/A/NH 23-633/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:213 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-11-2023 |
Datum publicatie: | 23-11-2023 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; klacht over advocaat wederpartij in beide onderdelen kennelijk ongegrond. Verweerders hebben in het belang van hun cliënt verweer gevoerd en uit niets blijkt dat zij hiermee de grenzen van het betamelijke hebben overschreden. Naar het oordeel van de voorzitter blijkt evenmin dat verweerders klagers bewust foutief zouden hebben geïnformeerd of dat zij opzettelijk informatie zouden hebben achtergehouden. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 13 november 2023
in de zaken nummers 23-631/A/NH, 23-632/A/NH en 23-633/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerders
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 10 augustus 2023 met kenmerk mm/ks/2233853 digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klagers zijn in een conflict met de gemeente Velsen (hierna: de gemeente) verwikkeld.
Verweerders staan de gemeente bij.
1.2 Klagers hebben bezwaar gemaakt tegen een bestemmingsplan van de gemeente. Dit
bezwaar is door de Raad van State op 9 oktober 2021 gegrond verklaard. Klagers hebben
op grond daarvan een schadevergoeding van de gemeente gevorderd.
1.3 Ter onderbouwing van de door hun gevorderde schadevergoeding, hebben klagers
in een dagvaarding van 13 juli 2022 een transactie van klager 2 aan N3 natuurbeheer
B.V. (hierna: N3) genoemd.
1.4 In de conclusie van antwoord (hierna: Cva) van 19 oktober 2022 van verweerders
staat, voor zover relevant: “(…) De Gemeente wijst er op dat [klager 2] zelf bestuurder
en aandeelhouder van [N3] is en dus zelf de prijs bepaalt waarvoor hij de grond in
privé aan zijn [N3] doorverkoopt. (…) Deze verkoopprijs is daarom hoger dan de marktwaarde
van de gronden waarvoor [klagers] de grond hebben aangekocht. In zoverre is de gerelateerde
verkoopwinst fictief omdat de markt die hogere prijs niet zou betalen. (…)”
1.5 Verweerders hebben in de Cva als productie 19 een schets ingebracht. Onder
punt 43 van de Cva staat, voor zover relevant: “(…)In 2019 is weer een ander plan
voorgelegd, zie productie 19, schets van de architect van 12 april 2019. (…)”
1.6 In een-mailbericht van 24 april 2019 is voornoemde schets door klager 2 als
bijlage aan de gemeente verstuurd.
1.7 Op 6 april 2023 heeft de mondelinge behandeling ter zitting van de rechtbank
Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) plaatsgevonden. In de spreekaantekeningen
van verweerders staat, voor zover relevant: “(…)[Klager 2] heeft als bestuurder Invloed
op [N3] en heeft dat in de dagvaarding verzwegen. (…)”
1.8 In de comparitie aantekeningen van klagers staat, voor zover relevant: “(…)Op
hetgeen in de dagvaarding naar voren is gebracht valt weinig af te dingen. (…)[Klager
2] is geen eigenaar van [N3] houdt geen aandelen van de vennootschap en heeft dat
dus ook niet verzwegen. De gemeente uit, gelet op kenbare openbare informatie, een
onterechte beschuldiging uit een strategisch oogmerk. (…) Ook dat volgt uit de openbare
registers en is kenbaar voor de gemeente. (…) Dat is geen misleiding van de rechtbank.
(…)”
1.9 Bij e-mailbericht van 13 april 2023 schrijft klager 2 aan verweerster 1 en
verweerster 2, voor zover relevant: “Tijdens de mondelinge behandeling op 6 april
2023 heeft u de rechtbank er op gewezen dat de schets (…) gedateerd 12 april 2019,
door [de gemeente] Ingebracht als productie 19, in werkelijkheid dateert van begin
2018. De rechtbank is daarmee door u op het verkeerde been gezet. Ik acht het gewenst
dat dit wordt gecorrigeerd (…)Ik verzoek u mij daarom te laten weten of u kunt instemmen
met toezending van aangehechte brief aan de rechtbank. “ In de door klager 2 bijgevoegde
brief van 13 april 2023 schrijft klager 2 aan de rechtbank, voor zover relevant: Ter
zitting heeft de [de gemeente] benadrukt dat de schets (…) door haar ingebracht als
productie 19 abusievelijk is gedateerd 12-04-2019, maar in werkelijkheid dateert uit
2018. Hetgeen [de gemeente] onderbouwde dat met een verwijzing naar haar productie
18 (…) waarin melding wordt gemaakt van een verkeerd gedateerde schets(…). Omdat de
gemeente hiermee het door haar centraal gesteld verweer onderbouwt 'steeds wisselende
plannen van [klager 2]’, acht [klager 2] het van belang de rechtbank te melden dat
de datering van die schets (…) juist is. Deze schets was gevoegd bij een e-mail van
24 april 2019 (bijlage) aan de gemeente en behoort bij een verkenning van initiatiefnemer
hoe aan wensen van de gemeente en aan omwonenden zou kunnen worden voldaan.(…)”
1.10 Bij e-mailbericht van 18 april 2023 reageert verweerster 1 op het voorgaande
met, voor zover relevant: “Ik heb uw brief met de gemeente besproken. De gemeente
kan instemmen met uw verzoek om de rechtbank na de zitting nog te benaderen, maar
dan wel onder de voorwaarde dat u er eveneens mee instemt dat de gemeente op uw brief
reageert richting de rechtbank. Ik verneem graag uw reactie.”
1.11 Hierop heeft klager 2 op 19 april 2023 gereageerd met: “Dan wachten we het
vonnis rustig af”.
1.12 Bij tussenvonnis van 7 juni 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat klagers
niet aannemelijk hebben gemaakt dat de gemeente met opzet hun ontwikkelingsplannen
heeft tegengewerkt. Wel is de rechtbank van oordeel dat sprake is van gemeentelijk
onrechtmatig handelen door de gemeente en dat de gemeente in beginsel is gehouden
tot vergoeding van de door klagers geleden schade. De zaak is aangehouden in afwachting
van een deskundigenonderzoek naar de omvang van de door klagers gevorderde schade.
1.13 Op 10 mei 2023 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerders.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar
hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerders:
a) in strijd te hebben gehandeld met de jegens de wederpartij in acht te nemen
zorg,
b) feitelijke informatie te hebben verstrekt, waarvan zij wisten dat die onjuist
was.
3 VERWEER
3.1 Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf
die de raad bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de kernwaarde
partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in.
Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te
behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid
is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich
niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten
mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat
bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij
niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts
dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het
feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan
op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid
daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het
voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient,
opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de
advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of
die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig
nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klagers verwijten verweerders in dit klachtonderdeel dat zij hen in een kwaad
daglicht hebben proberen te stellen door klagers ervan te beschuldigen dat zij een
verkooptransactie van klager 2 aan N3 zouden hebben geënsceneerd, waardoor sprake
was van een fictieve marktwaarde. Voor deze beschuldiging bestond echter geen enkele
grondslag. Verweerders konden dit ook weten, nu dit uit openbare bronnen bleek. Klagers
hebben dit punt in de procedure onderbouwd met stukken weerlegd, maar ter zitting
hebben verweerders de onterechte verwijten jegens klagers opnieuw geuit. Daarbij hebben
verweerders ook nieuwe verwijten gemaakt in de richting van andere verkopende partijen
en hen daarbij beticht van oplichterij. Verweerders hebben dit alles gedaan zonder
dat zij deze beschuldigingen op enige wijze hebben onderbouwd en dit is tuchtrechtelijk
verwijtbaar, aldus klagers.
4.3 De voorzitter is van oordeel dat dit klachtonderdeel niet slaagt. Verweerders
hebben gemotiveerd aangevoerd dat zij in het belang van hun cliënt hun standpunt met
betrekking tot de door klagers aangehaalde transacties naar voren hebben gebracht,
namelijk dat klagers de rechtbank niet volledig zouden hebben geïnformeerd over de
totstandkoming van deze transacties. Klagers zagen dit anders en de discussie hierover
vormde onderdeel van het procedurele debat waarin klagers en verweerders hun uiteenlopende
standpunten op dit punt kenbaar hebben gemaakt. Dat volgens klagers uit openbaar toegankelijke
bronnen had kunnen blijken dat de stellingen van verweerders onjuist waren, maakt
daarbij niet dat verweerders met het doen van hun uitlatingen in strijd zouden hebben
gehandeld met de jegens de klagers in acht te nemen zorg. Verweerders hebben in het
belang van hun cliënt verweer gevoerd en uit niets blijkt dat zij hiermee de grenzen
van het betamelijke hebben overschreden. Klachtonderdeel a) is gelet op het voorgaande
kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4 Klagers verwijten verweerders in dit onderdeel dat zij in de procedure een
schets hebben ingebracht en daarbij bewust een onjuiste datering hebben genoemd. Op
de zitting heeft verweerster 2 verklaard dat de schets (ingebracht als productie 19)
abusievelijk was gedateerd op 12 april 2019, maar dat dit eigenlijk 2018 moest zijn.
Dit was echter onjuist, de schets was wel degelijk uit het jaar 2019 en verweerders
konden dit weten. Dit volgde immers uit het e-mailbericht van 24 april 2019 van klager
2 aan de gemeente waarin de schets als bijlage was gevoegd, maar verweerders hebben
nagelaten om dit e-mailbericht in de procedure in te brengen. Door dit niet te doen,
hebben verweerders bewust informatie voor de rechtbank achtergehouden en daarmee tuchtrechtelijk
verwijtbaar gehandeld. Ook hebben verweerders de rechtbank opzettelijk verkeerd geïnformeerd
over (de reikwijdte van) een stankcirkel. De gemeente heeft een door klagers gewenste
bebouwing (aan de Oostlaan 2 te Haarlem) jarenlang tegengehouden met het argument
dat een stankcirkel hieraan in de weg stond, terwijl de gemeente dit eerder wel had
toegestaan voor een perceel aan de H. Reptonweg, terwijl deze locatie wel binnen deze
stankcirkel valt. Verweerders hebben hierover verklaard dat de locatie H. Reptonstraat
op meer dan 100 meter van de stankcirkel zou liggen, terwijl dit niet zo was. Deze
uitlating van verweerders was dan ook in strijd met de waarheid en verweerders konden
dit weten nu ook dit punt uit openbaar toegankelijke informatie kon worden opgemaakt.
4.5 De voorzitter is van oordeel dat klachtonderdeel b) evenmin slaagt en overweegt
hiertoe als volgt. Zowel de datering van de schets, als ook de reikwijdte van de bewuste
stankcirkel, betroffen inhoudelijke geschilpunten. De discussie hierover is ter zitting
en in de procedure gevoerd en partijen hebben zich hierover binnen de kaders van deze
procedure kunnen uitlaten. Klagers hadden daarbij de mogelijkheid om de volgens hen
ontbrekende stukken alsnog via deze procedurele weg in te brengen. Ook na afloop van
de zitting hebben partijen hierover nog met elkaar gecorrespondeerd. Dat klagers er
uiteindelijk voor hebben gekozen om de brief van 13 april 2023 niet aan de rechtbank
te versturen en het vonnis “rustig af te wachten”, was daarbij aan hen, maar dit kan
verweerders niet worden verweten. Dat verweerders klagers bewust foutief zouden hebben
geïnformeerd of dat zij opzettelijk informatie zouden hebben achtergehouden, blijkt
naar het oordeel van de voorzitter in ieder geval niet uit de inhoud van het klachtdossier
en hetgeen hierover verder door klagers naar voren is gebracht. Klachtonderdeel b)
is gelet op het voorgaande eveneens kennelijk ongegrond.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in beide onderdelen,
met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
klachtonderdeel a) en klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 november 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 november 2023