ECLI:NL:TADRAMS:2023:212 Raad van Discipline Amsterdam 23-346/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:212 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-11-2023 |
Datum publicatie: | 23-11-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-346/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; Klacht over advocaat van de wederpartij deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond. Klachtonderdelen a) en b) zijn niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een rechtstreeks belang voor klagers. Klagers hebben hoogstens een afgeleid belang als voormalig (indirect) aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap, maar dit is onvoldoende om hun klacht over verweerder ontvankelijk te verklaren. Klachtonderdelen c) en d) zijn ongegrond. Klagers hebben niet inzichtelijk gemaakt waarom verweerder, aan wie een grote vrijheid toekomt bij de manier waarop hij de belangen van zijn cliënt behartigt, zich van de door hem gevoerde processtrategie had moeten onthouden. Klagers hebben niet uitgelegd waarom aangenomen moet worden dat de belangen van klagers hierdoor onevenredig zouden worden geschaad of waarom aangenomen moet worden dat hen door verweerder onevenredig nadeel is toegebracht. Klachtonderdelen e) en g) zijn ongegrond vanwege het ontbreken van iedere feitelijke grondslag. Klachtonderdeel f) is ongegrond, nu dit klachtonderdeel niet nader door klagers is onderbouwd. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 13 november 2023
in de zaak 23-346/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerder
gemachtigde: mr. W.L. Timmers
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 oktober 2022 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 25 mei 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2100478/JS/FS van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 oktober 2023. Daarbij
waren klagers, verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de nagezonden stukken van klagers van 8 juni 2023 en 25 september 2023, alsmede
van de nagezonden stukken van verweerder van 18 september 2023.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster 2 is enig aandeelhouder en bestuurder van Triple Dot BV (klager 1
en hierna ook te noemen TD).
2.3 TD houdt 50% van de aandelen in FLG BV (hierna: de vennootschap) en is daarvan
ook bestuurder.
2.4 F BV (hierna: F) houdt de andere 50% van de aandelen in de vennootschap. F
is ook bestuurder van de vennootschap. De zoon van klaagster 2 (hierna: V) is enig
aandeelhouder en bestuurder van F.
2.5 Tussen TD en F is een geschil ontstaan over het bestuur van de vennootschap.
2.6 Bij brief van 3 juni 2021 stuurt verweerder namens V aan klaagster 2, voor
zover relevant: “Tot mij wendde zich [V] namens [F] en [de vennootschap] in verband
met het navolgende (…) U heeft recentelijk in strijd met de daarvoor geldende wettelijke
en statutaire verplichtingen gehandeld. Als gevolg van dat handelen is de continuïteit
van [de vennootschap] op dit moment in gevaar. (…) Het eerste en belangrijkste doel
van deze brief is om te bewerkstelligen dat u de zonder toestemming van [V] - en dus
onrechtmatige - overboekingen in rekening courant en overige privébetalingen per ommegaande
ongedaan maakt (…) Ten tweede is deze brief te zien als een bezwarenbrief (…). Aan
u in uw hoedanigheid van bestuurder van [de vennootschap] wordt dan ook een laatste
kans geboden om de bezwaren van cliënte tegemoet te komen, Doet u dat niet, dan zal
cliënte genoodzaakt zijn een enquête te verzoeken bij de Ondernemingskamer. (…)” Klaagster
2 heeft aan deze verzoeken geen gevolg gegeven.
2.7 Bij e-mailbericht van 10 juni 2021 om 16:45 uur schrijft de (voormalig) advocaat
van klagers (hierna: mr. P) aan verweerder, voor zover relevant: (…) U stapt verder
wel erg makkelijk over mijn opmerking dat u niet bevoegd bent namens [de vennootschap]
op te treden heen. Ik heb u namens een bevoegd bestuurder van [de vennootschap] [TD]
medegedeeld dat [de vennootschap] de overeenkomst van opdracht die [F] kennelijk zonder
voorafgaand bestuurlijk overleg namens [de vennootschap] met uw kantoor heeft gesloten,
beëindigt. U behoort te weten dat u op basis van de enkele instructie van één bestuurder
die ook nog eens in onmin verkeert met zijn medebestuurder en waarbij het bestuur
in zijn geheel zich in een dead loek bevindt, een dergelijke opdracht niet kunt en
ook niet behoort te aanvaarden. Indien u, ondanks de uitdrukkelijke en bevoegdelijk
namens [de vennootschap] gedane mededeling dat uw dienstverlening niet op prijs wordt
gesteld, de vertegenwoordiging van [de vennootschap] voortzet, lijkt mij dat tuchtrechtelijk
laakbaar én kunt u [de vennootschap] tijdens een eventuele zitting niet bevoegd vertegenwoordigen.
(…)”
2.8 Op 9 juli 2021 heeft TD een enquêteverzoek bij de Ondernemingskamer van het
Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de OK) ingediend dat zich richt tegen de vennootschap.
TD verzoekt – kort gezegd - de benoeming van een deskundige tot het instellen van
een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschap, en, bij wijze
van onmiddellijke voorziening, onder meer schorsing van F als bestuurder van de vennootschap.
Verweerder heeft in deze procedure namens F en de vennootschap een verweerschrift
ingediend, waarin wordt verzocht om TD in de verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren
althans deze af te wijzen en bij wijze van voorwaardelijk tegenverzoek verzocht TD
te schorsen als bestuurder van de vennootschap.
2.9 Medio juli 2021 hebben verweerder en de (opvolgende) advocaat van klagers (hierna:
mr. S) per e-mail onder meer gecorrespondeerd over de vraag of partijen al dan niet
reeds overeenstemming hadden bereikt over de voorwaarden van een aandelenoverdracht
danwel of klaagster 2 alsnog bereid was de aandelen in de vennootschap te verkopen.
2.10 Op 26 juli 2021 heeft F klaagster en TD in kort geding gedagvaard tegen 6
augustus 2021. F werd hierin bijgestaan door verweerder. In deze dagvaarding vordert
F nakoming van de aandelenoverdracht door klagers. In de dagvaarding voert verweerder
namens F aan, voor zover relevant: “(…)Verder (…) hebben partijen onderling en buiten
advocaten om recentelijk overeenstemming bereikt over de verkoop van de aandelen in
[de vennootschap] door [TD] aan [F]. (…)”.
2.11 Op 29 juli 2021 hebben TD en F ter terechtzitting van de OK een minnelijke
regeling getroffen. Blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de OK zijn partijen
- onder meer - overeengekomen dat F 50% van de aandelen van TD in de vennootschap
koopt voor een bedrag van € 350.000,-. Ook staat in deze regeling dat het op 6 augustus
2021 geplande kort geding zal worden aangehouden of ingetrokken.
2.12 Op 6 oktober 2021 heeft verweerder namens F, de vennootschap en een dochtermaatschappij
van de vennootschap (hierna: FF) een (tweede) dagvaarding in kort geding tegen klagers
uitgebracht waarin het verlenen van medewerking aan de aandelenoverdracht wordt gevorderd.
2.13 Bij vonnis van 26 oktober 2021 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem
(hierna: de rechtbank) TD veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de aandelenoverdracht
overeenkomstig de ten overstaan van de OK gesloten vaststellingsovereenkomst en TD
als statutair bestuurder van de vennootschap geschorst. In 5.2 van het vonnis heeft
de voorzieningenrechter het volgende overwogen: "Het verweer van [klaagster] dat het
in deze procedure gevorderde onderdeel is van de schikking én dat met de schikking
bedoeld is dat [F] geen mogelijkheid had om [klaagster] na aandelenoverdracht in rechte
te betrekken slaagt daarom niet."
2.14 Op 25 mei 2022 heeft verweerder namens FF een dagvaarding tegen klagers uitgebracht
en gevorderd, samengevat, klagers te veroordelen tot terugbetaling van bedragen die
klaagster 2 uit FF zou hebben onttrokken voor privédoeleinden. Productie 5 bij deze
dagvaarding betreft het proces-verbaal van de OK.
2.15 Op 16 juni 2022 heeft verweerder namens FF een verzoekschrift ingediend tot
het leggen van conservatoir beslag op twee huizen van klaagster 2. Als productie 2
bij dit verzoekschrift is de dagvaarding van 25 mei 2022 met producties gevoegd.
2.16 In een gespreksnotitie van de (nieuwe) advocaat van klagers (hierna: mr. Z)
van 20 juli 2022, betreffende een op 11 juli 2022 gevoerd telefoongesprek tussen mr.
Z met verweerder staat, voor zover relevant: “(…) [Verweerder] reageerde door te stellen
dat de OK-regeling in feite een vastlegging was van een eerdere overeenkomst tussen
partijen op grond waarvan [TD] zich jegens [F] zou hebben verbonden om de door [TD]
gehouden aandelen in [de vennootschap] aan [F] te verkopen en over te dragen, en waarbij
uitdrukkelijk zou zijn overeengekomen dat aan [TD] géén kwijting zou worden verleend.
Desgevraagd heb ik aangegeven dat nog niet te weten, waarschijnlijk omdat ik nog niet
alle stukken in het dossier had kunnen doornemen op dat moment. (…)
2.17 Op 14 oktober 2022 hebben klagers een klacht tegen verweerder ingediend bij
de deken.
2.18 Op 9 mei 2023 heeft een bemiddelingsgesprek met partijen plaatsgevonden bij
de deken. Dit heeft niet geleid tot een intrekking van de klacht.
2.19 Op 13 september 2023 heeft de rechtbank vonnis gewezen in de in 2.15 bedoelde
procedure tussen FF en klagers. De vorderingen in conventie van FF, daarin bijgestaan
door verweerder, zijn deels toegewezen. In rechtsoverweging 4.16 staat: “De conclusie
is dat het beroep van [klagers] op finale kwijting en décharge niet slaagt.” In rechtsoverweging
4.48 van dit vonnis heeft de rechtbank overwogen dat de vordering van klagers om voor
recht te verklaren dat met de totstandkoming van de minnelijke regeling aan klagers
algehele decharge is verleend, wordt afgewezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder:
a) te hebben opgetreden voor zowel F als de vennootschap, terwijl de vennootschappen
verschillende/tegengestelde belangen hebben;
b) aan de vennootschap te declareren in plaats van aan zijn cliënt F;
c) klagers in rechte te betrekken over zaken die in de enquêteprocedure al zijn
behandeld en reeds tot een schikking hebben geleid;
d) na het kort geding een bodemprocedure te hebben gestart waarvan verweerder bij
voorbaat wist dat het geëiste zou worden afgewezen, althans zou moeten worden afgewezen;
e) in zijn dagvaardingen en verzoekschriften regelmatig belangrijke informatie
achter te houden, waardoor het rechtsproces wordt geschaad;
f) mee te werken aan het in stand houden van economische delicten, waaronder belastingontduiking
en het witwassen van geld;
g) te liegen in een telefoongesprek tussen hem en de nieuwe advocaat van klaagster,
ten gevolge waarvan de nieuwe advocaat van klaagster de vertrouwensrelatie met haar
heeft opgezegd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klachtonderdelen a) en b)
5.1 De raad ziet in de inhoud van de klachtonderdelen a) en b) aanleiding voor
een gezamenlijke boordeling.
5.2 De raad stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene klachtrecht niet
in het leven is geroepen voor eenieder, maar slechts voor degene die door een handelen
of nalaten van een advocaat waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn eigen belang
is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke
toetsing vereist is, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De ontvankelijkheid
van de onderhavige klacht moet aan de hand van dit uitgangspunt worden beoordeeld.
5.3 Klagers verwijten verweerder in klachtonderdeel a) dat verweerder zowel F als
de vennootschap heeft bijgestaan, terwijl zij elk een ander belang hadden. Het belang
van F zag op het veiligstellen van zijn bestuurlijke rol binnen de vennootschap en
op de overname van de aandelen van TD, terwijl het belang van de vennootschap op andere
zaken zag, zoals het voeren van goed bestuur en het treffen van regelingen voor de
vennootschap. Het betrof een geschil tussen de beide aandeelhouders over de vennootschap
en er was dan ook geen sprake van een geschil tussen de vennootschap met één van de
aandeelhouders. De vennootschap heeft meermalen bezwaar gemaakt tegen de bijstand
door verweerder aan zowel F als de vennootschap. Verweerder heeft hier echter niets
mee gedaan en hij heeft ook geen advies bij de deken ingewonnen, terwijl hij dat in
deze situatie wel had moeten doen. Door zowel F als ook de vennootschap bij te staan,
heeft verweerder zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling, aldus klagers.
In klachtonderdeel b) verwijten klagers verweerder dat hij de kosten voor zijn bijstand
heeft gefactureerd aan de vennootschap in plaats van aan F. Hierdoor heeft de vennootschap,
en daarmee hebben indirect ook klagers, schade geleden.
5.4 De raad overweegt ten aanzien van klachtonderdeel a) als volgt.
5.5 Voor zover klagers met dit klachtonderdeel aan de orde hebben willen stellen
dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zowel voor F als de
vennootschap op te treden terwijl de belangen van deze (rechts)personen niet parallel
liepen, zodat sprake is van belangenverstrengeling, kunnen zij in deze klacht niet
ontvangen worden. Zoals hiervoor overwogen, komt het klachtrecht immers alleen toe
aan degene die rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De raad is
van oordeel dat klagers als voormalig (indirect) aandeelhouder en bestuurder van de
vennootschap, hoogstens een afgeleid belang hebben bij de klacht, maar dat dit onvoldoende
is om hun klacht over verweerder ontvankelijk te achten. Klagers zijn ten aanzien
van klachtonderdeel a) dan ook niet-ontvankelijk. Dit geldt naar het oordeel van de
raad eveneens voor klachtonderdeel b) nu ook hier niet blijkt dat klagers door het
handelen of nalaten waarover wordt geklaagd in klachtonderdeel b) rechtstreeks in
hun belangen zijn getroffen.
5.6 Ook voor zover klagers met klachtonderdeel a) aan de orde hebben willen stellen
dat verweerder niet overeenkomstig gedragsregel 15 heeft gehandeld, worden zij hierin
niet gevolgd. In gedragsregel 15 staat dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden
tegen een voormalig cliënt van hem of van een kantoorgenoot omdat dit kan leiden tot
belangenverstrengeling. De raad stelt vast dat verweerder in de enquêteprocedure en
de hierop volgende kortgedingprocedure voor zowel F als de vennootschap heeft opgetreden.
Zoals verweerder heeft aangevoerd, vormden klagers daarbij de wederpartij; klagers
zijn op geen enkel moment de cliënten van verweerder (geweest). Van een situatie zoals
bedoeld in gedragsregel 15 is dan ook geen sprake. Ook in zoverre faalt de klacht
van klagers.
5.7 Op grond van het voorgaande verklaart de raad de klachtonderdelen a) en b),
niet-ontvankelijk althans ongegrond.
Beoordeling overige klachtonderdelen
5.8 De overige klachtonderdelen betreffen een klacht tegen de advocaat van de wederpartij.
Als beoordelingsmaatstaf geldt in dat geval dat aan een advocaat van een wederpartij
een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op
een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder
meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten
over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid
kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen
van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden
zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt
dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft,
en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen
gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen
niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen
waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij
toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd
ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn
cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdelen c) en d)
5.9 De raad ziet, gelet op de inhoud van de klachtonderdelen c) en d), aanleiding
voor een gezamenlijke beoordeling. Klagers verwijten verweerder in klachtonderdeel
c) dat hij de op 29 juli 2021 tussen partijen overeengekomen minnelijke regeling niet
is nagekomen in de geest waarin deze regeling door de OK is voorgesteld en is overeengekomen.
Verweerder blijft klagers in rechte betrekken over zaken die al via de enquêteprocedure
bij de OK zijn geregeld. Door zo te handelen maakt verweerder misbruik van procesrecht,
aldus klagers. In klachtonderdeel d) verwijten klagers verweerder dat hij had kunnen
weten dat de door hem namens FF in de bodemprocedure ingestelde vorderingen door de
rechter zouden worden afgewezen. Op deze vorderingen was immers al beslist in de kort
gedingprocedure, aldus klagers.
5.10 Verweerder heeft ten aanzien van klachtonderdeel c) gemotiveerd aangevoerd
dat hij in opdracht van zijn cliënten begin oktober 2021 een kort geding heeft ingesteld,
omdat klagers geen uitvoering gaven aan de aandelenoverdracht zoals deze op 29 juli
2021 in een minnelijke regeling bij de OK was overeengekomen. Dat daarbij tussen partijen
geen decharge of kwijting was overeengekomen, blijkt volgens verweerder uit de vonnissen
van 26 oktober 2021 en van 13 september 2021. Op deze zaken was dus nog niet eerder
beslist en het stond verweerder dan ook vrij om deze onderwerpen in een nieuwe procedure
aanhangig te maken. Klagers hebben op hun beurt niet inzichtelijk gemaakt waarom verweerder,
aan wie als overwogen een grote vrijheid toekomt bij de manier waarop hij de belangen
van zijn cliënt behartigt, zich van deze processtrategie had moeten onthouden. Klagers
hebben niet uitgelegd waarom aangenomen moet worden dat de belangen van klagers hierdoor
onevenredig zouden worden geschaad of waarom aangenomen moet worden dat hen door verweerder
onevenredig nadeel, als in 5.8 bedoeld, is toegebracht. Klachtonderdeel c) is naar
het oordeel van de raad daarom ongegrond. Ten aanzien van klachtonderdeel d) heeft
verweerder gemotiveerd betwist dat er al eerder zou zijn beslist op de in de bodemprocedure
van 25 mei 2022 door hem ingediende vorderingen. Dat dit niet zo was, blijkt ook uit
het dictum van het vonnis van 13 september 2023 waarin de vorderingen in conventie
van verweerder grotendeels zijn toegewezen. Klachtonderdeel d) is gelet op het voorgaande
reeds vanwege een gebrek aan feitelijk grondslag ongegrond.
Klachtonderdelen e) en g)
5.11 De raad ziet, gelet op de inhoud van de klachtonderdelen e) en g) aanleiding
voor een gezamenlijke beoordeling. Klagers verwijten verweerder in klachtonderdeel
e) dat hij regelmatig belangrijke informatie heeft achtergehouden, waardoor het rechtsproces
is geschaad. Zo heeft verweerder in de kortgedingdagvaarding van 6 oktober 2021 bewust
het enquêteverzoek en zijn verweer in die procedure achterwege gelaten, waardoor de
voorzieningenrechter geen juist en compleet beeld heeft gekregen van de omstandigheden
waarin de minnelijke regeling was overeengekomen. Ook in het verzoekschrift tot het
leggen van conservatoir beslag schetst verweerder geen juist en compleet beeld van
de situatie. Er worden door verweerder onwaarheden verkondigd en zijn stellingen worden
niet onderbouwd. Zo heeft verweerder in het beslagrekest gelogen en heeft hij geen
bewijs aangedragen voor de verduistering waaraan klaagster 2 zich volgens hem schuldig
zou maken. Daarbij zijn het proces-verbaal van de minnelijke regeling van 29 juli
2021 en het vonnis in kort geding van 26 oktober 2021 niet door verweerder aan de
voorzieningenrechter overgelegd. Hierdoor is de voorzieningenrechter verstoken gebleven
van essentiële informatie. In klachtonderdeel g) verwijten klagers verweerder dat
hij in een telefoongesprek met de nieuwe advocaat van klagers (hierna: mr. Z) heeft
gelogen door hierin te zeggen dat er vóór het treffen van de minnelijke regeling bij
de OK al overeenstemming was bereikt over een koopovereenkomst waarbij aan klagers
geen decharge was verleend. Dit is onjuist en hierdoor is een vertrouwensbreuk tussen
mr. Z en klaagster 2 ontstaan, waardoor mr. Z de relatie met klagers heeft opgezegd.
5.12 De raad is van oordeel dat klachtonderdeel e) niet slaagt en overweegt hiertoe
als volgt. Verweerder heeft in klachtonderdeel e) gemotiveerd betwist dat hij informatie
zou hebben achtergehouden. De raad stelt vast dat door verweerder in de dagvaarding
van 6 oktober 2021 in de randnummers 4 en 10 is genoemd dat er een enquêteprocedure
heeft plaatsgevonden en dat de schikking is vastgelegd in een proces-verbaal bij de
OK. In het beslagrekest heeft verweerder verwezen naar het vonnis in kort geding van
26 oktober 2021, welk vonnis daarbij ook is overgelegd als productie 40. Dit geldt
ook voor het door klaagster gestelde niet overleggen van het proces-verbaal van 29
juli 2021 door verweerder aan de voorzieningenrechter. Dit proces-verbaal is immers
door verweerder bijgevoegd als productie 5 van de bijgevoegde dagvaarding. Uit niets
blijkt dan ook dat verweerder informatie zou hebben achtergehouden danwel onvoldoende
informatie zou hebben verstrekt. Klachtonderdeel e) is gelet op het voorgaande reeds
vanwege het ontbreken van iedere feitelijke grondslag, ongegrond.
5.13 Ten aanzien van klachtonderdeel g) heeft verweerder aangevoerd dat ook dit
klachtonderdeel berust op feitelijke onjuistheden. Verweerder wijst erop dat hij in
het telefoongesprek met mr. Z het standpunt van zijn cliënt heeft verkondigd, namelijk
dat partijen al eerder overeenstemming hadden bereikt over de aandelenoverdracht.
Verweerder heeft erop gewezen dat hij dit standpunt ook al eerder, bij dagvaarding
van 26 juli 2022, had genoemd. Nu verder uit niets blijkt dat verweerder in het gesprek
met mr. Z zou hebben gelogen, noch dat hij op enige wijze debet zou zijn aan een tussen
mr. Z en klagers ontstane vertrouwensbreuk, wordt ook dit klachtonderdeel vanwege
het ontbreken van een feitelijke grondslag ongegrond geacht.
Klachtonderdeel f)
5.14 Klagers verwijten verweerder in dit klachtonderdeel dat hij meewerkt aan het
in stand houden van economische delicten. In het kortgedingvonnis van 26 oktober 2021
heeft de rechter onder meer bepaald dat de financiële malversaties binnen de (dochter)vennootschappen
door de aandeelhouders moeten worden rechtgezet. Verweerder is ervan op de hoogte
dat zijn cliënt hier niet aan meewerkt, maar hij doet hier niets aan. Hiermee houdt
verweerder economische delicten, zoals belastingontduiking en het witwassen van gelden,
in stand, aldus klagers.
5.15 Verweerder heeft ook dit klachtonderdeel gemotiveerd betwist. Daartegenover
hebben klagers op geen enkele manier nader onderbouwd dat verweerder op enige wijze
kennis had, dan wel zijn medewerking zou hebben verleend aan de door klagers genoemde
economische delicten. Verweerder kan tuchtrechtelijk niets worden verweten en klachtonderdeel
f) is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a) en b) niet-ontvankelijk althans ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen c), d), e), f) en g) ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen en M. Kemmers, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 november 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 november 2023