ECLI:NL:TADRAMS:2023:207 Raad van Discipline Amsterdam 23-423/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:207
Datum uitspraak: 06-11-2023
Datum publicatie: 10-11-2023
Zaaknummer(s): 23-423/A/A
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: De advocaat privé
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klager en verweerder zijn familieleden van elkaar en zijn betrokken geweest bij de afhandeling van een geschil in hun familie omtrent een huis in Frankrijk. Verweerder is van beroep advocaat. Klager stelt dat verweerder ook als advocaat heeft opgetreden in het familiegeschil. De raad is echter van oordeel van dat verweerder tijdens het geschil voldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij niet als advocaat maar als privépersoon optrad. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 6 november 2023
in de zaak 23-423/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 13 januari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 20 juni 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2196553/JS/KV van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 september 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager en verweerder zijn neven. Verweerder is advocaat van beroep. 
2.3    Klager en de moeder van verweerder waren mede-eigenaren van een huis in Frankrijk met de naam “La Chabas”. Dit huis is in 1986 nagelaten door de opa van klager aan zijn vijf kinderen, waaronder de vader van klager en de moeder van verweerder. Na het overlijden van de vader van klager in 2011 kregen klager en diens broer ieder het huis in bezit voor 1/12 deel.
2.4    Eind 2018 hebben klager en een oom van klager meegedeeld dat zij hun aandeel in het huis wilde verkopen aan de overige eigenaren. Over deze uittreding uit de gemeenschap is binnen de familie een geschil ontstaan. 
2.5    De verkopende oom van klager heeft op enig moment een advocaat ingeschakeld. Deze advocaat heeft zich bij brief van 15 april 2021 onder meer tot de moeder van verweerder gewend. 
2.6    In een e-mail van 17 mei 2021 heeft verweerder, daarbij gebruikmakende van de e-mail lay-out van het advocatenkantoor waar hij werkzaam is, zich namens zijn moeder gewend tot de advocaat van de verkopende oom. In deze e-mail staat onder meer het volgende:
Geachte confrère,
Onder verwijzing naar uw brief van d.d. 15 april 2021 bericht ik u hier namen mijn moeder (..) als volgt.
(…)
10. Voor de goede orde stuit ik hierbij de voor verjaring en misbruik van omstandigheden geldende verjaringstermijn.
Hoogachtend,
(verweerder)
Advocaat.
2.7    In reactie op voormelde e-mail van 17 mei 2021 heeft de advocaat van de oom in een 
e-mail van 21 mei 2021 aan verweerder gevraagd of hij een jegens de moeder van verweerder uit te brengen dagvaarding op het kantoor van verweerder kon betekenen. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder bij e-mail van 26 mei 2021 aan de advocaat van de oom meegedeeld dat hij niet als de advocaat van zijn moeder optreedt. 
2.8    In een e-mail van 4 juni 2021 heeft de advocaat van de oom nog een keer aan verweerder gevraagd of deze als de advocaat van zijn moeder optreedt. In reactie daarop heeft verweerder in een e-mail van eveneens 4 juni 2021 herhaalt dat hij hier niet als advocaat optreedt. Daarna heeft verweerder in een e-mail van 4 juni 2021 aan de advocaat van de oom meegedeeld dat zijn moeder een kantoorgenoot van verweerder als advocaat heeft ingeschakeld.    
2.9    De gesprekken over de hoogte van de uitkoopsom zijn vervolgens onder leiding van een mediator voortgezet. Verweerder was bij die gesprekken niet aanwezig. Op 31 oktober 2021 vond een laatste bespreking plaats waar ook verweerder, zijn broers, zijn zus en een aantal neven en nichten mochten aanschuiven. Verweerder heeft daarbij deelgenomen aan de gesprekken.  
2.10    De bijeenkomst van 31 oktober 2021 heeft geleid tot een basisovereenstemming tussen de partijen, neergelegd in een door de mediator gemaakte conceptovereenkomst. Deze conceptovereenkomst is daarna tussen december 2021 en februari 2022 door partijen zelf nader uitgewerkt. Verweerder heeft daarbij namens zijn moeder deelgenomen aan overleggen over openstaande punten. In februari 2022 is een akkoord bereikt over een vaststellingsovereenkomst. Daarin was 1 april 2022 genoemd als de datum waarop uiterlijk de overdracht van de eigendomsdelen zou plaatsvinden. Over de uitvoering daarvan is onenigheid ontstaan, omdat door de Franse notaris de levering van het huis niet werd voltrokken. Klager heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de vertraging was te wijten aan een broer en de moeder van verweerder en stelde als gevolg van de vertraging schade te hebben geleden. Klager wilde vergoeding daarvan voordat hij zou meewerken aan de levering.
2.11    In de periode na april 2022 is klager onder meer door de ouders van verweerder verzocht om mee te werken aan de levering van zijn aandeel in het huis. Ook heeft er in die periode een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klager, verweerder, een broer van verweerder en een neef (hierna: het nevengesprek).
2.12    Eind september 2022 is opnieuw de hulp van een mediator ingeroepen, waarbij het met name ging om de vraag of de broer en de moeder van verweerder een verwijt viel te maken ten aanzien van het instrueren van de Franse notaris. Daarbij is afgesproken dat als partijen er bij de mediator niet uitkwamen, er een bindend advies zou worden gevraagd. 
2.13    Op 9 november 2022 heeft er een bijeenkomst bij de mediator plaatsgevonden waarbij verweerder aanwezig is geweest. Omdat partijen er niet uitkwamen is een bindend adviseur ingeschakeld. Op 23 december 2022 heeft in dat kader een mondelinge behandeling plaatsgevonden. In de procedure bij de bindend adviseur is door de overnemende partij een “Memorandum aan (de mediator) d.d. 25 oktober 2022” ingebracht, zijnde een feitenoverzicht over het notarisproces rond La Chabas.
2.14    Op 15 januari 2023 heeft de bindend adviseur zijn advies uitgebracht. Hij heeft daarin het volgende geconcludeerd:  
 “5.26. Het voorgaande betekent dat niet is komen vast te staan dat de levering van de aandelen van de uitredende partijen (…) in La Chabas niet uiterlijk op 1 april 2022 heeft plaatsgehad door aan de overnemende partijen (…) verwijtbare nalatigheid.”

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft de afgesproken geheimhouding (van bemiddelingstrajecten, bindend advies proces en nevengesprek) geschonden,
b)    Verweerder heeft bewust feiten verdraaid,
c)    Verweerder heeft een polariserende dubbelrol vervuld van zowel emotioneel betrokken familielid als advocaat, waarbij hij als advocaat onvoldoende professionele distantie heeft gehouden.

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Verweerder voert onder meer aan dat hij in het geschil omtrent het huis in Frankrijk als privépersoon heeft gehandeld en niet als advocaat en dat de klacht van klager daarmee niet-ontvankelijk, dan wel ongegrond is.  

5    BEOORDELING
Toetsingskader
5.1    Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig. Dat tuchtrecht beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Artikel 46 houdt mede in een tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor ‘handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt’. Onder dergelijk handelen of nalaten kunnen ook gedragingen in een andere hoedanigheid of privégedragingen van de advocaat vallen indien tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat, en bij gebreke van zodanig verband, indien het gaat om gedragingen die voor de advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen.
Heeft verweerder hier als advocaat opgetreden?
5.2    Klager voert onder verwijzing naar de e-mail van klager van 17 mei 2021 (zie 2.6) aan dat verweerder in het geschil omtrent de woning in Frankrijk als advocaat heeft opgetreden. Die e-mail heeft verweerder gezonden vanuit de account van advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is. Aan klager kan worden toegegeven dat die e-mail de indruk wekt dat verweerder daarbij als advocaat van zijn moeder handelt. Bij e-mail van 26 mei 2021 heeft verweerder evenwel desgevraagd aan de advocaat van de oom gemeld dat hij in deze kwestie niet als advocaat handelt. Dit heeft verweerder in een e-mail van 4 juni 2021 herhaald. Ook heeft verweerder op 4 juni 2021 gemeld wie wel als de advocaat zijn moeder in deze kwestie optreedt. Verweerder heeft daarmee naar het oordeel van de Raad aan betrokkenen voldoende duidelijk gemaakt dat hij in deze kwestie niet als advocaat maar als privépersoon was betrokken. Ter zitting heeft klager verklaard dat hij steeds een kopie kreeg van de e-mailcorrespondentie die de advocaat van de oom in deze zaak voerde. Van voormelde e-mails waarin verweerder meedeelde dat hij in deze kwestie niet als advocaat maar als privépersoon optrad was ook klager dus op de hoogte.         
5.3    Nu verweerder niet als advocaat is opgetreden en er evenmin sprake is van een zodanig verband tussen de privégedragingen van verweerder en zijn beroepsuitoefening als advocaat dat dit leidt tot een ander beoordelingskader, ligt nog enkel de vraag voor of er sprake is van gedragingen die voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen. Naar het oordeel van de raad is hiervan geen sprake, nu verweerder in het geschil in familieverband zich wel enkele keren “weinig parlementair” heeft uitgelaten, maar dat handelen niet de grens van absoluut ongeoorloofd overschrijdt of leidt tot ondermijning van het vertrouwen in de advocatuur. 

Conclusie 
5.4    De slotsom is dat de klacht ongegrond is omdat verweerder hier niet als advocaat maar als privépersoon heeft gehandeld. 

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht ongegrond.


Aldus beslist door mr. mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. K.C. van Hoogmoed en P.J. Mijnssen, leden, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 november 2023.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 6 november 2023