ECLI:NL:TADRAMS:2023:205 Raad van Discipline Amsterdam 23-320/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:205
Datum uitspraak: 06-11-2023
Datum publicatie: 10-11-2023
Zaaknummer(s): 23-320/A/NH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft in strijd met gedragsregel 21 gehandeld door stukken aan het gerechtshof te zenden, maar niet gelijktijdig een kopie daarvan aan de advocaat van de wederpartij te sturen. De maatregel van een waarschuwing wordt opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 6 november 2023
in de zaak 23-320/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:


klaagster

over:

verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 30 november 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 10 mei 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk re/ss/2164133 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 september 2023. Daarbij waren klaagster (via een beeldverbinding) en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klaagster stond als advocaat twee gedaagde partijen bij in een hoger beroepzaak bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Verweerder stond in die zaak de eisende partij als advocaat bij. In die zaak was door het gerechtshof op 1 december 2022 een comparitie na aanbrengen bepaald.
2.3    Verweerder heeft op 17 november 2022 stukken aan het gerechtshof gezonden, zonder een kopie daarvan aan klaagster te sturen. 
2.4    Op 29 november 2022 heeft klaagster ontdekt dat verweerder stukken aan het gerechtshof had gezonden. Naar aanleiding daarvan heeft klaagster die dag omtrent 16.30 uur hierover telefonisch contact met verweerder opgenomen.
2.5    In een e-mail van 29 november 2022, om 17.19 uur, heeft klaagster het volgende aan verweerder meegedeeld:
Zojuist hebben we telefonisch besproken dat u mij het volledige procesdossier, per omgaande maar uiterlijk vandaag nog, zal doen toekomen digitaal.

Ik heb het nog even nagekeken maar ik ben gesteld begin september in deze kwestie.
Graag ontvang ik nog van u alle correspondentie die aan het hof is toegezonden en niet aan mij is toegezonden.
2.6    Bij e-mail van eveneens 29 november 2022, om 18.20 uur, heeft verweerder als volgt op voormelde e-mail van klaagster gereageerd:  
Geachte collega,

Bijgevoegd ontvangt u de H-formulieren die in de opgemelde procedure met het gerechtshof waren verzonden voordat u zich had gesteld.

Verder ontvangt u een afschrift van het H-formulier d.d. 17 november jl. waarmee de processtukken in de eerste aanleg bij het Hof zijn ingediend. Als bijlage ontvangt u op voorhand de inleidende dagvaarding (en bijbehorende producties) en het eindvonnis in deze zaak. De overige stukken verwacht ik u morgenochtend te zullen toezenden.

2.7    Bij e-mail van 30 november 2022 heeft klaagster aan verweerder het volgende meegedeeld: 
Ondanks mijn sommatie de stukken toe te sturen heb ik maar een deel van de stukken ontvangen. Ik heb wel een gecensureerde uitspraak, een dagvaarding, maar niet met alle producties, geen cva met producties, geen aanvullende producties, geen pleitnotitie, geen aktes enz toegezonden gekregen, terwijl deze stukken wel onderdeel zijn van het procesdossier dat aan het hof is toegezonden, half november 2022.
De stukken hadden aan mij moeten worden toegezonden op dezelfde dag dat ze aan het hof zijn toegezonden. Dit heeft u niet gedaan. Ik zal hierover ook een klacht indienen. Op de door u ingediende 
H-formulieren heeft u expliciet verklaart dat wederpartij is geïnformeerd. Dit is pertinent niet juist.

Ik heb met u meerdere malen contact gehad in deze kwestie en ook uit het roljournaal blijkt dat ik de advocaat ben van gedaagde 2 en 3. Dit kan niet voor u onduidelijk zijn geweest.
Ik heb u telefonisch aangegeven niet te beschikken over de stukken en de stukken dus nodig heb voor de
voorbereiding van de zitting van 1 december. Nu geeft u per e-mail aan dat u de stukken pas op 1 december toestuurt en dat is niet acceptabel en wederom klachtwaardig. Dit is ruim twee weken nadat u de stukken aan het hof heeft verzonden. Bij mij rijst het vermoeden dat u de stukken weigert toe te sturen omdat ik u heb aangegeven deze stukken nodig te hebben ter voorbereiding van de zitting op 1 december 2022.

Op deze wijze kan ik cliënten niet bijstaan en heb ik mij zojuist onttrokken aan de zaak.
2.8    Diezelfde dag heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder ingediend.


3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door niet gelijktijdig met het toezenden van stukken aan het gerechtshof de stukken klaagster tot te zenden. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
Toetsingskader
5.1    Uitgangspunt bij de beoordeling is dat het een advocaat op grond van gedragsregel 21 niet geoorloofd is zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter aan wiens oordeel of de instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij en voorts zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft om op de mededeling te reageren.

Beoordeling klacht

5.2    Vaststaat dat verweerder op 17 november 2022 stukken aan het gerechtshof heeft gezonden, zonder gelijktijdig daarvan een kopie aan klaagster te sturen. Verweerder heeft daarmee in strijd met gedragsregel 21 gehandeld. Bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat de tuchtrechter desondanks tot het oordeel komt dat er geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is hier echter niet gebleken. Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij op 17 november 2022 wist dat klaagster zich als de advocaat van de wederpartij had gesteld, van hem had dan ook mogen worden verwacht dat hij op gelijktijdig een afschrift van de stukken aan klaagster zou toezenden. Dat verweerder toen kennelijk is vergeten een kopie aan klaagster te sturen komt voor zijn risico. Dat hierbij geen opzet in het spel is geweest, zoals door verweerder aangevoerd, maakt dat niet anders.  
5.3    Daar komt bij dat verweerder op 29 november 2022 evenmin alle stukken aan klaagster heeft gezonden. Verweerder wist toen door de melding van klaagster die dag dat zij niet over de stukken beschikte die op 17 november 2022 aan het gerechtshof waren gezonden. Van verweerder had toen mogen worden verwacht dat hij er voor zou zorgen dat klaagster die dag alsnog over die stukken zou komen te beschikken, te meer nu op 1 december 2022 een comparitie na aanbrengen bij het gerechtshof stond gepland en er voor klaagster dus nog weinig tijd restte om zich zorgvuldig op die zitting te kunnen voorbereiden. Dat verweerder stelt op 29 november 2022 zelf ook niet meer alle stukken in bezit te hebben gehad omdat de originele stukken op 17 november 2022 naar het gerechtshof waren gezonden, komt ook voor zijn risico. Van verweerder mag als zorgvuldig handelend advocaat worden verwacht dat hij bij het verzenden van stukken controleert of dit kopieën of originele stukken zijn en of hij na verzending van stukken nog over een volledig dossier beschikt.
Conclusie 
5.4    De slotsom is dat de klacht gegrond is.

6    MAATREGEL
6.1    Verweerder heeft in strijd met gedragsregel 21 gehandeld door stukken aan het gerechtshof te sturen, zonder gelijktijdig daarvan een kopie aan klaagster te sturen. Daarna heeft verweerder, ondanks zijn toezegging aan klaagster, niet alsnog direct het gehele dossier aan klaagster gezonden. Hiermee heeft verweerder niet gehandeld zoals dat van een zorgvuldig en behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. De raad acht oplegging van een waarschuwing aan verweerder daarom passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,-  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,-  kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 
7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht gegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; 
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. K.C. van Hoogmoed en P.J. Mijnssen, leden, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 november 2023.


Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 6 november 2023