ECLI:NL:TADRAMS:2023:203 Raad van Discipline Amsterdam 23-318/A/A/D

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:203
Datum uitspraak: 30-10-2023
Datum publicatie: 03-11-2023
Zaaknummer(s): 23-318/A/A/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadbeslissing; gegrond dekenbezwaar; betreft een proefprocedure over de vraag in hoeverre het een advocaat - of advocaten die aan hetzelfde kantoor verbonden zijn - vrijstaat meerdere verdachten of spelers, zoals getuigen, in dezelfde strafzaak bij te staan. Er is geen regel die voorschrijft dat advocaten niet meerdere verdachten of andere spelers in hetzelfde strafproces mogen bijstaan. Een dergelijke regel zou in strijd zijn met de vrije advocaatkeuze. Wanneer meerdere verdachten of spelers in hetzelfde strafproces volstrekt parallelle belangen hebben en zich derhalve geen tegenstrijdig belang kan voordoen staat het een advocaat vrij om deze verdachten of spelers in die strafzaak als advocaat bij te staan. Dit is anders wanneer de belangen van deze verdachten of andere spelers tegenstrijdig zijn of dreigen te worden. Verweerder heeft in een fraudestrafzaak zowel de verdachte als de werknemers van die verdachte, die als getuigen in dezelfde zaak werden gehoord, als advocaat bijgestaan. De getuigen stonden als werknemers in een afhankelijke relatie tot de verdachte die hun werkgever is en die ook de kosten van rechtsbijstand betaalde, die verweerder aan de getuigen verleende. De raad is van oordeel dat als er tussen de partijen een afhankelijkheidsrelatie bestaat, er geen sprake kan zijn van volledig parallelle belangen. Verweerder had dan ook moeten concluderen dat het in deze situatie, met name gelet op de afhankelijkheidsrelatie tussen de partijen en de financiële kant daarvan, niet mogelijk was de belangen van zowel de verdachte als van de getuigen in volle vrijheid te bedienen. In het geval van een opsporingsonderzoek in een strafzaak heeft de raadsman, zeker in de beginfase, bovendien slechts een flauwe notie van de omvang en de reikwijdte van dat onderzoek en zal nog niet goed kunnen inschatten of getuigen mogelijk van kleur zullen verschieten en verdachten worden. Het onder deze omstandigheden inschatten van potentieel tegenstrijdige belangen is naar het oordeel van de raad een schier onmogelijke aangelegenheid. Dat verweerders bijstand een tegenstrijdig belang behelsde kwam nog verder tot uiting met de beslissing van de rechter-commissaris, waardoor aan verweerder en de verdachte de processtukken mochten worden onthouden nu verweerder ook optrad voor de getuigen. Door toch én de verdachte werkgever én de getuigen/werknemers bij te staan, heeft verweerder in strijd met Gedragsregel 15 lid 1 gehandeld en bovendien zijn kerntaak van partijdige belangenbehartiger geschonden. Daarnaast is de kernwaarde onafhankelijkheid in het gedrang gekomen. Verder geldt dat juist in een situatie als deze waarin het voor de cliënten (zowel de verdachte als de getuigen) volstrekt duidelijk moet zijn waarmee zij akkoord gaan, een (op een heldere en voor de cliënten begrijpelijke) schriftelijke vastlegging noodzakelijk is. Verweerder heeft door zijn verzuim dit te doen ook Gedragsregel 16 lid 1 geschonden. Nu sprake is van een proefprocedure is geen maatregel opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 30 oktober 2023 
in de zaak 23-318/A/A/D
naar aanleiding van het bezwaar van:


deken

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Bij brief aan de raad van 8 mei 2023 met kenmerk 2032692, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht. 
1.2    Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 18 september 2023 in aanwezigheid van enerzijds de deken en mr. S, als lid van de Amsterdamse raad van de orde en één van de portefeuillehouders strafrecht (hierna: mr. S), en anderzijds verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Met een bericht van 18 februari 2022 heeft het Openbaar Ministerie, Arrondissementsparket Amsterdam (hierna: het OM) met een signaal de aandacht van de toenmalige deken (hierna zullen de toenmalige deken en huidige deken als de deken aangeduid worden) gevraagd voor het optreden van verweerder en mr. E, beiden verbonden aan hetzelfde advocatenkantoor (hierna: het kantoor). 
2.3    In een fraudestrafzaak (hierna: ook aangeduid als de strafzaak) hadden verweerder en mr. E zich gesteld als advocaten voor de (op dat moment enige) verdachte Q (hierna: de verdachte). De verdachte was op 10 januari 2022 aangehouden op verdenking van witwassen. De verdachte is eigenaar van meerdere souvenirwinkels en heeft veel medewerkers in dienst, waarvan er meerderen als getuigen zouden worden gehoord. 
2.4    Verweerder heeft de behandelend officier van justitie (hierna: de officier van justitie) laten weten dat hij ook twee werknemers van de verdachte zou bijstaan, die een oproep hadden ontvangen om in de strafzaak als getuigen te worden gehoord. Ook bereikte de officier van justitie bericht dat mr. E twee andere op instigatie van het OM nog te horen getuigen (ook werknemers van de verdachte) als advocaat zou bijstaan. De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet en met een beroep op het onderzoeksbelang verweerder en mr. E meegedeeld dat hen (in hun hoedanigheid van advocaten van de verdachte) geen processtukken zouden worden verstrekt. Gelet hierop konden verweerder en mr. E als advocaten van de verdachte niet op de voet van artikel 30 lid 1 Sv beschikken over de processtukken vanaf het eerste verhoor van verdachte na aanhouding. 
2.5    Op 20 januari 2022 hebben verweerder en mr. E een bezwaarschrift ingediend bij het Kabinet van de Rechter-Commissaris tegen de beslissing van de officier van justitie hen (en de verdachte) de processtukken te onthouden. Bij beslissing van 1 maart 2022 heeft de rechter-commissaris het bezwaar ongegrond verklaard en in dat verband, voor zover relevant, overwogen: 
“Uitgangspunt is dat de verdachte kennis kan nemen van de processtukken, in elk geval vanaf het eerste verhoor na aanhouding (artikel 30 lid 1 Sv). Op grond van artikel 30 lid 3 kan de officier van justitie als het belang van het onderzoek dat vordert, de verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken tijdelijk onthouden. Tijdelijke onthouding van processtukken kan dus als het belang van het onderzoek dat vordert. De getuigen hebben ervoor gekozen om door dezelfde advocaten te worden bijgestaan als de verdachte. Bij die stand van zaken heeft de officier van justitie voldoende aannemelijk gemaakt dat het onderzoek de tijdelijke onthouding van de processtukken vordert, te weten totdat de resterende getuigen zijn gehoord.”  
2.6    Naar aanleiding van het eerdergenoemde signaal van 18 februari 2022 heeft de deken besloten tot onderzoek naar mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten van verweerder en mr. E. Op 21 maart 2022 heeft de deken hen uitgenodigd voor een gesprek op 4 april 2022. Mr. S heeft ook deelgenomen aan dat gesprek. In de aanloop naar het gesprek heeft verweerder bij e-mail van 28 maart 2022 de deken het volgende bericht gestuurd: 
“Ter voorbereiding van onze afspraak meen ik er goed aan te doen u kort uiteen te zetten dat ik mij - en in mijn kielzog [mr E] - op het standpunt heb gesteld dat zo lang wij als advocaten geen personen bijstaan tussen wie tegenstrijdige belangen (kunnen) bestaan, er niets is dat ons ervan weerhoudt om deze personen bij te staan. Hierbij merk ik op dat het in mijn praktijk vaker voorkomt dat personeelsleden of familieleden van ‘hoofdverdachten’ door mijn kantoor worden bijgestaan. Hoewel ik verder veronderstel dat ook u dit als uitgangspunt zult nemen, wordt er vanzelfsprekend voor gewaakt om geen getuigen te beïnvloeden. Dit gezegd hebbende, verzoek ik u vriendelijk om voorafgaand aan onze afspraak de door u ontvangen signalen met ons te delen. Verder kan ik mij voorstellen dat het functioneel is dat u kennisneemt van de correspondentie met het OM en de rechter-commissaris over het bijstaan van verschillende betrokkenen in het strafrechtelijk onderzoek. Alvorens ik tot deze toezending overga, verzoek ik u vriendelijk om mij te bevestigen dat de toe te zenden informatie confraterneel zal worden behandeld.”
2.7    In het gesprek van 4 april 2022 hebben verweerder en mr. E bevestigd dat zij in de strafzaak als advocaat optraden, al dan niet gezamenlijk, voor zowel de verdachte, alsmede voor vier, nog door de politie te horen, getuigen. Zij hebben toegelicht waarom zij hebben gemeend - en dat op 4 april 2022 nog steeds meenden - dat er tuchtrechtelijk of anderszins geen bezwaren bestaan tegen het bijstaan van zowel de verdachte als de getuigen. Zij hebben uitgelegd dat de vier getuigen medewerkers van de verdachte zijn (in dienst van de B.V., waarvan de verdachte DGA is) en dat de verdachte hen had gevraagd op kosten van de B.V. ook voor de getuigen op te treden. Omdat verweerder en mr. E toen geen tegenstrijdig belang voorzagen, achtten zij het toegestaan die opdracht te aanvaarden. 
2.8    Het onderzoek van de deken en het gesprek van 4 april 2022 - en de wijze waarop mr. E in dit gesprek heeft gereageerd - hebben de deken doen besluiten om jegens mr. E geen verdere tuchtrechtelijke stappen te ondernemen. 
2.9    Verweerder heeft aan het slot van het gesprek van 4 april 2022 - na te hebben geconstateerd dat tussen hem en de deken een (principieel) verschil van inzicht leek te bestaan over zijn handelwijze - zelf voorgesteld de gerezen vragen in een proefprocedure aan de raad voor te leggen. De deken heeft verweerder gevraagd de schriftelijke opdrachtbevestigingen aan hem toe te zenden en geantwoord zich te zullen beraden op de situatie. 
2.10    Bij e-mail van 6 april 2022 heeft verweerder de deken meegedeeld dat, anders dan hij tijdens het gesprek had verklaard, de besprekingen met de verdachte en de getuigen over mogelijke tegenstrijdige belangen niet schriftelijk waren vastgelegd. Verweerder schrijft in dat verband voor zover relevant: 
“Tijdens het (…) gesprek van afgelopen maandagmiddag hebt u mij vol overtuiging horen zeggen dat de besprekingen omtrent onafhankelijkheid en mogelijke tegenstrijdige belangen schriftelijk aan eenieder waren vastgelegd. Hoewel deze besprekingen c.q. mijn inbreng voorafgaand aan het gesprek van een als getuige gehoorde cliënt waar ik niet bij aanwezig was en de terugkoppeling daarvan mij nog helder voor de geest staan, heb ik tot mijn schaamte moeten vaststellen dat de schriftelijke vastlegging ondermaats blijkt te zijn. (…). Bijgaand treft u allereerst de opdrachtbevestiging aan in de zaken tegen [de verdachte] en diens rechtspersoon. Omdat in dit vroege stadium nog geen sprake was van als getuigen gehoorde medewerkers, is in die opdrachtbevestiging niet ingegaan op eventuele tegenstrijdige belangen. Zoals afgelopen maandag al aangegeven, heeft de verdachte in het onderzoek mijn kantoor verzocht om ook diens medewerkers, die werden opgeroepen om getuigenverklaringen af te leggen, bij deze verhoren bij te staan. (…). Deze getuige zal voorafgaan aan het verhoor bijgaande opdrachtbevestiging ondertekenen. Ook is - alsnog - aan [de verdachte] schriftelijk bevestigd wat wij met betrekking tot onze onafhankelijkheid en tegenstrijdige belangen uitgebreid hebben besproken. (…). Dat voor zover mogelijk is getracht om verzuimen ten aanzien van de schriftelijke vastlegging van onder andere - de besprekingen over de tegenstrijdige belangen te herstellen, neemt niet weg dat voor onze bijstand bij de overige drie getuigen geen schriftelijke vastlegging over onder andere de mogelijkheid van tegenstrijdige belangen heeft plaatsgevonden. (…)”  
2.11    In een brief van 5 april 2022 waarin verweerder aan de verdachte alsnog een bevestiging van de afspraken heeft gestuurd, staat onder meer:
“U heeft ons (…) verzocht om deze getuigen bij te staan en de rekening daarvoor aan u te zenden. Wij hebben gezegd dat dit mogelijk was, mits er geen tegenstrijdig belang ontstond. U heeft ons verzekerd dat er geen sprake is van enig mogelijk tegenstrijdig belang. Ook hebben wij besproken dat wij deze getuigen eerst persoonlijk zouden spreken om dit aan de orde te stellen. Wij hebben besproken dat als er gaandeweg toch een tegenstrijdig belang zou ontstaan wij de bijstand mogelijk neer moeten leggen en u alsdan moeten doorverwijzen naar een andere advocaat.”  
2.12    De deken heeft op 21 oktober 2022 een concept-dekenbezwaar aan verweerder gestuurd. Bij brief van 25 november 2022 heeft verweerder hierop gereageerd. 
2.13    Naar aanleiding van verweerders reactie heeft de deken verweerder uitgenodigd voor een tweede gesprek op 8 maart 2023. Bij dat gesprek was wederom mr. S aanwezig. In het gesprek bleek verweerder nog steeds voorstander van een proefprocedure te zijn, maar bleek er onduidelijkheid te zijn over wat een proefprocedure precies inhield. De deken heeft verweerder voorgehouden dat door een dekenbezwaar in te dienen een tuchtrechtelijk oordeel verkregen kon worden over de vraag of in een geval als de onderhavige een advocaat zowel de verdachte als getuigen kan bijstaan en dat de deken voornemens was een dergelijk oordeel te vragen aan de raad. In het dekenbezwaar zou naar voren worden gebracht dat het de deken te doen is om een tuchtrechtelijk oordeel te verkrijgen en niet zozeer om tuchtrechtelijke maatregelen jegens verweerder.  
2.14    De deken heeft vervolgens een nieuw concept-dekenbezwaar opgesteld en dat op 31 maart 2023 aan verweerder gezonden. Verweerder heeft hierop op 14 april 2023 gereageerd.
2.15    Het dekenbezwaar is op 8 mei 2023 bij de raad ingediend.    

3    BEZWAAR
3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld wegens strijd met artikel 46 Advocatenwet, de kernwaarden onafhankelijkheid en partijdigheid en Gedragsregel 15 door:
a)    in dezelfde strafzaak zowel de verdachte als meerdere op instigatie van het OM door de politie nog te horen getuigen bij te staan waarmee de kernwaarde onafhankelijkheid in het gedrang is gekomen. 
b)    niet - op grond van de beslissing van het Hof van Discipline van 8 november 1999 - met ieder van zijn (gezamenlijke) cliënten respectievelijk te spreken en/of afspraken te maken over onder meer de procesopstelling, het mogelijk in de toekomst ontstaan van een tegenstrijdig belang en de gevolgen daarvan, en dit alles schriftelijk vast te leggen. 
c)    zich niet terug te trekken als advocaat van alle betrokken partijen toen op 1 maart 2022 duidelijk was geworden dat zich daadwerkelijk een tegenstrijdig belang voordeed. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.  

5    BEOORDELING
Proefprocedure  
5.1    De vraag in hoeverre het een advocaat - of advocaten die aan hetzelfde kantoor verbonden zijn - vrijstaat meerdere verdachten of spelers, zoals getuigen, in dezelfde strafzaak bij te staan, is binnen de beroepsgroep reeds geruime tijd onderwerp van debat. Het signaal dat de deken ontving over verweerders bijstand aan zowel de verdachte als de getuigen in onderliggende stafzaak valt binnen de kaders van dit debat. Aangezien tussen de deken en verweerder een (principieel) verschil van inzicht bleek te bestaan over de vraag of het verweerder vrijstond in de onderliggende strafzaak zowel de verdachte als de getuigen bij te staan, hebben zij gezamenlijk besloten bij wijze van proefprocedure aan de raad te verzoeken hierover een oordeel te geven.
5.2    De deken heeft toegelicht dat er nauwelijks jurisprudentie beschikbaar is over het bijstaan van meerdere verdachten in dezelfde strafzaak of over het bijstaan van een verdachte en getuigen zoals in onderliggende strafzaak aan de orde is. De deken heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder in de onderliggende strafzaak had moeten beslissen om niet ook de getuigen bij te staan. De deken vindt dat een behoorlijke taakuitoefening van de advocaat in dit geval met zich had moeten brengen dat de advocaat van de verdachte niet ook de getuigen had moeten bijstaan. Dit geldt temeer op het moment dat dit ertoe leidt dat door het OM stukken worden onthouden in het kader van het onderzoeksbelang. Door toch de verdachte en de getuigen te blijven bijstaan en daarbij bovendien een adequate schriftelijke vastlegging over de met de cliënten gemaakte afspraken achterwege te laten, heeft verweerder, aldus de deken, in strijd gehandeld met de kernwaarde partijdigheid, die in nauw verband staat met de kernwaarde onafhankelijkheid en met Gedragsregel 15 (tegenstrijdig belang). Verweerders handelwijze schuurt bovendien met de kernwaarde vertrouwelijkheid, aldus de deken.
5.3    Verweerder is het principieel oneens met de deken. Verweerder is van mening dat de inhoud van het signaal van het OM indruist tegen de vrije advocaatkeuze. Of sprake is van een (potentieel) tegenstrijdig belang, is primair aan de advocaat en diens (potentiële) cliënten om te bepalen. Als de advocaat en/of de cliënten na een grondige beschouwing dat potentieel tegenstrijdige belang niet zien, dan staat het de advocaat vrij om voor meerdere bij eenzelfde strafzaak betrokken cliënten op te treden, overigens in de wetenschap dat als een tegenstrijdig belang zich alsnog voordoet, de advocaat zich - conform de gedragsregels - in alle zaken moet terugtrekken. Die wetenschap betekent dat advocaten in de regel de nodige terughoudendheid betrachten bij het bijstaan van meerdere cliënten in eenzelfde strafzaak. Bij de rechtsbijstand aan de verdachte en de getuigen in de onderliggende strafzaak is volgens verweerder juist zorgvuldig gehandeld. Hierbij is nadrukkelijk veel aandacht geweest voor eventuele (toekomstige) tegenstrijdige belangen. Op basis hiervan is vervolgens per getuige/werknemer een weloverwogen beslissing genomen of naast de rechtsbijstand aan de verdachte/werkgever eveneens de door het OM als getuigen aangemerkte werknemers zouden kunnen worden bijgestaan. Verweerder meent dat het bijstaan van meerdere partijen (verdachte en getuigen) in onderhavige strafzaak juist een extra voordeel opleverde voor die rechtsbijstand en de te behartigen belangen van de tegelijkertijd bijgestane cliënten. Dat dit wellicht een doorn is in het oog van het OM doet daar voor de rechtsbijstand niets aan af.
Maatstaf 
5.4    De raad neemt bij de beoordeling van het dekenbezwaar het volgende toetsingskader als uitgangspunt. Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of dekenbezwaar het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.5    Het onderhavig geschil betreft de kernwaarden onafhankelijkheid, partijdigheid en (in mindere mate) geheimhouding. De kernwaarde onafhankelijkheid houdt in dat een advocaat bij de uitoefening van zijn beroep onafhankelijk is ten opzichte van zijn cliënt, derden en de zaken waarin hij als zodanig optreedt. De kernwaarde partijdigheid is erop gericht dat de advocaat zich bij zijn beroepsuitoefening primair laat leiden door het belang van zijn cliënt. De kernwaarde geheimhouding bepaalt dat de informatie die een advocaat in die hoedanigheid van of in relatie tot een cliënt heeft verkregen, niet mag delen met een andere cliënt (ook niet indirect), tenzij met toestemming van de cliënt op wie de informatie betrekking heeft.  
5.6    Gedragsregel 15 lid 1 bepaalt, voor zover relevant in dit geschil, dat het de advocaat niet is toegestaan, behoudens in de gevallen genoemd in het derde en vierde lid, om (a) tegelijkertijd voor meer dan één partij op te treden in een zaak waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben. De advocaat streeft er op grond van lid 2 naar te voorkomen dat de in het eerste lid bedoelde situatie ontstaat. Wanneer die omstandigheid zich niettemin voordoet of als een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is, zal de advocaat alert moeten zijn op die ontwikkeling en zich geheel, en uit eigen beweging, uit de zaak terugtrekken. De advocaat die zich aldus als advocaat van een of meer partijen heeft teruggetrokken zal zich vervolgens in diezelfde aangelegenheid ook niet namens andere partijen kunnen mengen. 
5.7    Op grond van Gedragsregel 16 lid 1 is een advocaat gehouden om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie en dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. 
De raad verklaart onderdelen a) en c) van het dekenbezwaar gegrond
5.8    De raad ziet gelet op hun onderlinge samenhang aanleiding om beide bezwaargronden gezamenlijk te bespreken. De raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in dezelfde strafzaak zowel de verdachte als meerdere op instigatie van het OM door de politie nog te horen getuigen bij te staan en zijn bijstand ook niet neer te leggen op het moment dat de rechter-commissaris op 1 maart 2022 had beslist dat onthouding van de processtukken door de officier van justitie terecht was. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag. 
5.9    Er is geen regel die voorschrijft dat advocaten niet meerdere verdachten of andere spelers - zoals getuigen - in hetzelfde strafproces mogen bijstaan. Een dergelijke regel zou ook in strijd zijn met de vrije advocaatkeuze. Wanneer meerdere verdachten of spelers in hetzelfde strafproces volstrekt parallelle belangen hebben en zich derhalve geen tegenstrijdig belang kan voordoen staat het een advocaat vrij om deze verdachten of spelers in die strafzaak als advocaat bij te staan (vergelijk Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden van 25 januari 2021, ECLI:NL:TADRARL:2021:12, welke uitspraak is bevestigd door het Hof van Discipline bij beslissing van 30 augustus 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:159). 
5.10    Dit wordt echter anders wanneer de belangen van deze verdachten of andere spelers tegenstrijdig zijn of dreigen te worden. Een advocaat mag zich immers niet met de behartiging van de belangen van twee of meer partijen belasten in geval de belangen van deze partijen tegenstrijdig zijn of als aannemelijk is dat de belangen als zodanig zullen (kunnen) ontwikkelen. Een dergelijke handelwijze verdraagt zich niet met de kerntaak van een advocaat de positie van zijn cliënt te waarborgen. De principiële partijdigheid en onafhankelijkheid van een advocaat zijn essentieel voor de behoorlijke uitoefening van die taak. 
5.11    Verweerder heeft, zoals gezegd, in een fraudestrafzaak zowel de verdachte als de werknemers van die verdachte, die als getuigen in dezelfde zaak werden gehoord, als advocaat bijgestaan. De getuigen stonden als werknemers in een afhankelijke relatie tot de verdachte die hun werkgever is en die ook de kosten van rechtsbijstand betaalde, die verweerder aan de getuigen verleende. De raad is van oordeel dat als er tussen de partijen een afhankelijkheidsrelatie bestaat, er geen sprake kan zijn van volledig parallelle belangen. Hoewel het goed mogelijk is dat verweerder, zoals hij stelt, de getuigen uitgebreid heeft voorgelicht over hun positie in de strafzaak en hun positie ten opzichte van verweerder, en zij akkoord zijn gegaan met de afgesproken gang van zaken, had verweerder er door de afhankelijkheidsrelatie van de getuigen/werknemers ten opzichte van de verdachte/werkgever niet vanuit mogen gaan dat zij zich vrij voelden om zich (niet) door verweerder te laten bijstaan of dat zij de gevolgen van hun beslissing volledig overzagen. Verweerder had er ook niet vanuit mogen gaan dat de getuigen zich vrij zouden voelen om eventueel belastende verklaringen over de verdachte/werkgever af te leggen in bijzijn van verweerder die ook voor die verdachte werkgever optrad en wiens rekening door de verdachte werd voldaan. Verweerder miskent de afhankelijkheidspositie van de getuigen, waar verweerder stelt dat de geheimhoudingsverplichting in zijn verschillende rollen geen probleem opleverde nu zowel verdachte en de getuigen toestemming hadden gegeven om alle informatie te delen. 
5.12    Verweerder heeft betoogd dat juist vanwege de kennis van het onderzoek die hij had verkregen uit de (eerdere) bijstand aan de verdachte/werkgever - die zich ermee akkoord had verklaard dat de informatie uit zijn rechtsbijstand zou worden gedeeld met de rechtsbijstand aan diens werknemers (de getuigen) - het juist meer duidelijk was waarover het OM c.q. de politie de werknemers als getuigen vragen zou willen stellen. De werknemers hebben immers, aldus verweerder, werkzaamheden verricht die hen (mogelijk) in een later stadium van de strafrechtelijke procedure als deelnemers, en daarmee als verdachten, zouden kunnen kwalificeren. Het was daarom volgens verweerder juist van belang om ten behoeve van de voorbereiding van de getuigenverhoren van de werknemers te vernemen welke werkzaamheden zij voor hun verdachte werkgever verrichtten. Daarbij moesten zij zich immers afvragen of zij met het verrichten van deze werkzaamheden niet redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat zij mogelijk een bijdrage leverden aan enig strafbaar feit. 
5.13    De raad ziet niet in waarom dat alleen bewerkstelligd kan worden als de verdachte werkgever en de getuigen dezelfde advocaat hebben. Dergelijke informatie had ook verkregen kunnen worden als de getuigen door een andere advocaat waren bijgestaan dan verweerder, die onafhankelijker had kunnen beoordelen welke informatie-uitwisseling in het belang van zijn cliënten was. Daar komt bij dat in het geval van een opsporingsonderzoek in een strafzaak de raadsman, zeker in de beginfase, slechts een flauwe notie heeft van de omvang en de reikwijdte van dat onderzoek en nog niet goed zal kunnen inschatten of getuigen mogelijk van kleur zullen verschieten en verdachten worden. Het onder deze omstandigheden inschatten van (potentieel) tegenstrijdige belangen is naar het oordeel van de raad een schier onmogelijke aangelegenheid. 
5.14    Dat verweerders bijstand aan zowel de verdachte als aan de getuigen een tegenstrijdig belang behelsde kwam bovendien nog verder tot uiting met de beslissing van de rechter-commissaris van 1 maart 2022, waardoor aan verweerder en de verdachte de processtukken mochten worden onthouden nu verweerder ook optrad voor de getuigen. Op dat moment staat naar het oordeel van de raad vast dat de verdachte werd benadeeld door het feit dat verweerder ook optrad voor de getuigen. Het belang van de verdachte bij het verkrijgen van de processtukken was meer dan een hypothetisch belang. Niet alleen mag reeds in het algemeen kennisname van de stukken van belang worden geacht voor een goede verdediging. Verweerder wilde kennisname in onderhavige strafzaak ook niet uitstellen tot na het horen van de  getuigen en besloot daarom bezwaar aan te tekenen tegen de beslissing van de officier van justitie tot onthouding van de processtukken.
5.15    De raad is gelet op het vorenstaande van oordeel dat verweerder had moeten concluderen dat het in een situatie als de onderhavige, met name gelet op de afhankelijkheidsrelatie tussen de partijen en de financiële kant daarvan, niet mogelijk was de belangen van zowel de verdachte als van de getuigen in volle vrijheid te bedienen. Door toch én de verdachte werkgever én de getuigen/werknemers te blijven bijstaan, heeft verweerder in strijd met Gedragsregel 15 lid 1 gehandeld en bovendien zijn kerntaak van partijdige belangenbehartiger geschonden. Daarnaast is door zijn bijstand aan zowel de verdachte als aan de getuigen de kernwaarde onafhankelijkheid in het gedrang gekomen. 
De raad verklaart onderdeel b) van het dekenbezwaar gegrond  
5.16    Eerder heeft het Hof van Discipline op 8 november 1999 (nr. 2811 van het Advocatenblad 2000, p.508) overwogen dat het belang van de cliënt steeds bepalend dient te zijn voor de wijze waarop de advocaat zijn zaken behandelt. Het moet volstrekt duidelijk zijn dat de cliënt weet wat hij doet en dit moet schriftelijk zijn vastgelegd. De advocaat moet vooraf bespreken wat een mogelijk tegenstrijdig belang kan zijn, wanneer dit zich zou kunnen voordoen en wat de situatie is als dat tegenstrijdig belang zich manifesteert. De advocaat moet ook nagaan of de cliënt zijn beslissing in vrijheid neemt in het bijzonder tegenover de andere cliënten die de advocaat bijstaat. Uitgangspunt is dus de wens van de cliënt. Het is echter de taak van de advocaat om de cliënt bij zijn procesopstelling te adviseren en hem op zijn mogelijkheden te wijzen. Het is ook de taak van de advocaat om dit schriftelijk goed vast te leggen. Ook al is de wens van de cliënt uitgangspunt, er blijven aldus de deken, situaties waarin de advocaat zijn eigen verantwoordelijkheid heeft om een bepaalde beslissing te nemen.
5.17    Verweerder heeft aangevoerd dat de getuigen duidelijk zijn gewezen op de mogelijkheid van (al dan niet in de toekomst opkomende) tegenstrijdige belangen en de gevolgen daarvan als deze (alsnog) op zouden komen. Niet alleen is dit uitgebreid besproken, maar ook is hiernaar nauwgezet onderzoek gedaan door het passief voorleggen van vragen aan de getuigen. 
5.18    De raad oordeelt hierover als volgt. Nu verweerder de gesprekken met de verdachte en de getuigen niet schriftelijk heeft vastgelegd, kan de raad niet vaststellen wat met hen is besproken en of verweerder daarmee heeft voldaan aan de vereisten zoals beschreven in de eerder aangehaalde beslissing van het Hof van Discipline. Juist in een situatie als deze waarin het voor de cliënten (zowel de verdachte als de getuigen) volstrekt duidelijk moet zijn waarmee zij akkoord gaan, is een (op een heldere en voor de cliënten begrijpelijke) schriftelijke vastlegging noodzakelijk. Verweerder heeft door zijn verzuim Gedragsregel 16 lid 1 geschonden en daarmee in strijd gehandeld met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. 
Conclusie 
5.19    De raad concludeert dat het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond is. Nu sprake is van een proefproces, zal de raad geen maatregel opleggen en een kostenveroordeling achterwege laten.
    
BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;
-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. C.C. Horrevorts, M. Kemmers, mr. K.C. van Hoogmoed en J.H. Stek, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 30 oktober 2023