ECLI:NL:TADRAMS:2023:202 Raad van Discipline Amsterdam 23-250/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:202
Datum uitspraak: 30-10-2023
Datum publicatie: 03-11-2023
Zaaknummer(s): 23-250/A/NH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing; Ongegronde klacht over gedragsregel 15 (belangenconflict). De raad is van oordeel dat aan alle voorwaarden voor de uitzondering van gedragsregel 15 lid 3 is voldaan en verweerder met zijn optreden voor klagers ex-partner niet klachtwaardig jegens klager heeft gehandeld.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 30 oktober 2023
in de zaak 23-250/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:


klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 9 november 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 4 april 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk ks/ss/2141827 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 september 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager is gehuwd geweest met mevrouw T (hierna: T). Uit dit huwelijk is op 13 november 2008 een dochter (hierna: de dochter) geboren. Op 6 mei 2019 zijn klager en T gescheiden. Klager betaalde T kinderalimentatie ten behoeve van de dochter. 
2.3    Verweerder was tot 1 oktober 2022 werkzaam bij het kantoor O&S Advocaten (hierna: het kantoor). Bij brief van 25 mei 2020 heeft verweerders toenmalige kantoorgenoot, mr. O, aan klager een advies uitgebracht over de hoogte van de alimentatie die klager moest betalen. Hij schrijft in dat verband: “Op basis van de ontvangen stukken heb ik samen met mijn kantoorgenoot [verweerder] gespecialiseerd in alimentatieberekeningen, enkele berekeningen gemaakt om te berekenen welke alimentatie betaald zou moeten worden op basis van jouw huidige inkomen.”
2.4    Bij e-mail van 25 mei 2020 heeft mr. O klager, en verweerder in cc, verder geschreven voor zover relevant: “Ik verzoek je vriendelijk om na bestudering van de alimentatieberekening telefonisch contact op te nemen met mijn kantoorgenoot [verweerder] voor een nadere toelichting en het bepalen welke vervolgstap genomen kan worden. Hij heeft namelijk de alimentatieberekening gemaakt en kan daarom het beste e.e.a. toelichten.”
2.5    Op 31 mei 2020 heeft klager een declaratie ontvangen voor werkzaamheden ten behoeve van de alimentatieberekening, in de periode 24 maart 2020 tot 25 mei 2020, waar de naam van verweerder en zijn toenmalige kantoorgenoten op voorkomen. 
2.6    Op enig moment daarna heeft klager een relatie gekregen met mevrouw B (hierna: B). Op 21 februari 2020 zijn tussen klager en B afspraken gemaakt over een geldlening van € 30.000,- van B aan klager ten behoeve van een belastingaanslag die klager moest betalen. Op 18 juni 2020 heeft B dat geldbedrag aan klager verstrekt. 
2.7    Een andere toenmalige kantoorgenoot van verweerder, mr. D, heeft vervolgens een zaak van B aangenomen in verband met het vastleggen van financiële afspraken tussen haar en klager. Gelet op de personen- en familierechtelijke aard van het dossier heeft mr. D verweerder ingeschakeld. Verweerder heeft B verwezen naar een notaris voor het opstellen van een samenlevingsovereenkomst, testamenten en een recht op de onverdeelde helft van de woning. De afspraken over de geldlening van € 30.000,- zijn door de notaris in de samenlevingsovereenkomst geformaliseerd. 
2.8    Op een later moment is de relatie tussen klager en B geëindigd. Op dat moment heeft mr. D klager bericht dat B naar aanleiding daarvan het kantoor had benaderd voor advies en bijstand. Voor de afwikkeling van de relatie heeft mr. D bij e-mail van 17 maart 2021 (12:23 uur) voorgesteld om in onderling overleg tot een minnelijke regeling te komen. Hij schrijft B en klager hierover het volgende: “Inmiddels namen wij kennis van het feit dat jullie hebben besloten om de relatie te verbreken. Naar aanleiding daarvan heeft [B] mijn kantoor verzocht om haar te adviseren en zo nodig bij te staan. In dat verband bericht ik jullie als volgt. Vanwege de verbreking van de relatie is het raadzaam om op een zo kort mogelijke termijn ieder de eigen testamenten aan te laten passen. Daartoe kunnen jullie ieder een notaris naar eigen keuze inschakelen, maar bijvoorbeeld ook gebruik maken van de diensten van één van de notarissen die jullie eerder hebben geadviseerd (…). Tevens dient het samenlevingscontract te worden afgewikkeld. Indien jullie dat wensen, kunnen wij met zijn vieren (samen met mijn collega [verweerder]) bij mij op kantoor afspreken om de situatie te bespreken en te bezien of het mogelijk is onderling tot een regeling te komen. Graag verneem ik binnen twee dagen na heden of jullie dat wensen. Indien jullie niet (tijdig) aangeven samen op mijn kantoor te willen afspreken dan zal mijn kantoor, behoudens uitdrukkelijke bezwaren van [klager], voortaan alleen [B] in de verdere afwikkeling van deze kwestie adviseren en bijstaan.”
2.9    Klager heeft bij e-mail van 17 maart 2021 (12:30 uur) als volgt geantwoord: “Dat jullie excl. [B] bij staan lijkt mij niet correct. Hier maak ik bezwaar tegen.” 
2.10    Omwille van de kosten heeft B er vervolgens voor gekozen om zich tegenover klager door een lokaal incassobureau te laten bijstaan. Het betreffende incassobureau heeft de procedure nagenoeg volledig doorlopen met B. Op een later moment heeft B er voor gekozen zich toch door een advocaat te laten bijstaan. B heeft zich daarop gewend tot mr. D, die op zijn beurt B naar verweerder heeft verwezen met het oog op het familierechtelijk karakter van de zaak.   
2.11    Op 9 november 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend. 
2.12    In verband met een zitting bij de bij de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland op 10 februari 2023 heeft B verweerder het procesdossier toegezonden, zoals dat door het incassobureau en het verweer daarop was gevormd. Verweerder heeft B op die zitting als advocaat bijstand verleend. De zitting betrof een procedure over de geldlening die B aan klager had verstrekt. Klager heeft verweer gevoerd in die procedure. 
2.13    Op 10 februari 2023 heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan en klager veroordeeld tot (terug-)betaling van de geldlening aan B en de vorderingen van klager afgewezen.   

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder niet te hebben gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt door in eerste instantie zowel voor klager als zijn ex-partner - B - op te treden (toen zij nog samen waren) en later uitsluitend voor B op te treden terwijl klager hiertegen uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    Als uitgangspunt geldt dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalig) cliënt van de advocaat of van een kantoorgenoot; deze norm is verwoord in gedragsregel 15. De advocaat mag zich immers niet in de situatie begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn (voormalig) cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast moet de (voormalig) cliënt ten volle erop kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming die de (voormalig) cliënt aan de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt (vgl. onder andere HvD 26 januari 2018, 170210, ECLI:NL:TAHVD:2018:11 en 5 februari 2018, 170205, ECLI:NL:TAHVD:2018:35). Dat vloeit reeds voort uit de geheimhoudingsplicht van de advocaat. Wanneer aan de in gedragsregel 15 lid 3 cumulatief opgesomde voorwaarden a, b en c is voldaan (niet dezelfde zaak of een zaak met een (toekomstig) verband daarmee, geen vertrouwelijke informatie en geen redelijke bezwaren) behoeft een advocaat aan zijn (voormalig) cliënt geen voorafgaande instemming als bedoeld in lid 4 te vragen. In twijfelgevallen dient de advocaat af te zien van het optreden in kwestie. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een (voormalige) cliënt moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval en wordt uiteindelijk getoetst aan artikel 46 Advocatenwet.
5.2    Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder met zijn bijstand aan B in de procedure tegen klager over de terugvordering van de geldlening in strijd met Gedragsregel 15 heeft gehandeld. Verweerder heeft aldus klager namelijk eerder actieve bemoeienis gehad bij het controleren van de opgestelde stukken door de notaris toen klager nog samen was met B. Het ging om een samenlevingsovereenkomst, herberekening van de alimentatie, testamenten en de opbrengst van de overdeelde helft van de woning. Dat zijn stukken, waarvoor klager veel informatie uit zijn eigen boekhouding heeft moeten delen. Er was in die periode intensief contact met de advocaten. In de procedure over de terugvordering van de geldlening, waarin verweerder B daarna is gaan bijstaan, speelt onder meer de samenlevingsovereenkomst een rol. Toen klager en B uit elkaar gingen heeft mr. D klager en B voorgesteld om samen met verweerder te bezien of het mogelijk was onderling tot een regeling te komen. Klager stond daarvoor open, maar B wilde dat niet. Klager heeft er toen bezwaar tegen gemaakt dat mr. D en verweerder - indien zij niet zouden ingaan op het voorstel van mr. D - uitsluitend voor B zouden optreden. Verweerder beschikte namelijk volgens klager over zaaksgebonden informatie, die eerder in vertrouwen met verweerder is gedeeld. Klager heeft ook nog gewezen op de declaratie in een alimentatiekwestie tussen klager en T, waarin verweerder heeft geadviseerd en gedeclareerd.  
5.3    Naar het oordeel van de raad slaagt de klacht niet. Ter toelichting dient het volgende. Als vaststaand geldt dat klager in het verleden door verweerders toenmalige kantoorgenoot mr. O is geadviseerd ter zake van een alimentatiekwestie met zijn eerste ex-partner T. In dat advies is verweerder door die kantoorgenoot ingeschakeld voor (intern) advies. Op een later moment heeft verweerder aan een andere toenmalige kantoorgenoot, mr. D, advies uitgebracht over het vastleggen van financiële afspraken over een geldlening tussen klager en zijn tweede (toen nog) partner B (in een samenlevingsovereenkomst). De tweede partner van klager - B - is door deze kantoorgenoot geadviseerd. Vervolgens is verweerder de toen inmiddels tweede ex-partner van klager - B - gaan bijstaan in de procedure tegen klager over de terugvordering van de geldlening van € 30.000,-. Klager heeft hiervoor geen toestemming gegeven als bedoeld in Gedragsregel 15 lid 4. Gelet hierop was het verweerder toegestaan B bij te staan in een procedure tegen klager, indien is voldaan aan de voorwaarden van Gedragsregel 15 lid 3.  
5.4    De eerste voorwaarde houdt in dat de advocaat van het bepaalde in gedragsregel 15 lid 1 alleen kan afwijken als de aan de advocaat toe te vertrouwen belangen niet dezelfde zaak betreffen ten aanzien waarvan de voormalig cliënt werd bijgestaan, daar ook geen verband mee houden en een toekomstig verband evenmin aannemelijk is (15 lid 3 sub a). Naar het oordeel van de raad is aan deze voorwaarde voldaan. De zaak waarin verweerder klager via zijn kantoorgenoot mr O. in het verleden heeft geadviseerd (de alimentatiekwestie) betreft een andere zaak met andere partijen dan de zaak over de terugvordering van de geldlening waarin verweerder namens B tegen klager optreedt. Daarnaast is niet gebleken dat de aan verweerder toe te vertrouwen belangen verband houden met de zaak die verweerder eerder voor klager heeft behandeld of dat een toekomstig verband daarmee aannemelijk is. Voor wat betreft verweerders latere betrokkenheid bij de advisering aan B over haar financiële afspraken met klager geldt voorts dat, anders dan klager stelt, niet is komen vast te staan dat klager als (oud)cliënt van verweerder (of diens vorige kantoor) kan worden beschouwd in die kwestie. Verweerder heeft ter zitting onbetwist gesteld dat hij uitsluitend aan B heeft geadviseerd over haar investeringen in de gemeenschappelijke woning vanuit haar perspectief en met uitsluitend oog voor haar belangen. Klager heeft behalve de door de notaris opgestelde stukken, geen correspondentie overgelegd van verweerder die rechtstreeks aan klager is gericht. Ook heeft klager geen correspondentie overgelegd van hem aan verweerder. In zoverre is dan ook geen sprake van een situatie waarop Gedragsregel 15 van toepassing is.      
5.5    De tweede voorwaarde houdt in dat de advocaat van het bepaalde in Gedragsregel 15 lid 1 kan afwijken als de advocaat niet beschikt over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn voormalig cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie die de voormalig cliënt betreft, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen de voormalig cliënt (15 lid 3 sub b). Naar het oordeel van de raad is ook aan deze voorwaarde voldaan. Verweerder heeft toereikend betoogd dat hij het dossier heeft overgenomen van het incassobureau (waar B de procedure in eerste instantie had ondergebracht) en dat hij de stukken die van belang waren voor het dossier van B heeft ontvangen en deze reeds voor zijn betrokkenheid bij de zaak waren ingediend in de procedure. Het is de raad ook op grond van het klachtdossier niet gebleken dat verweerder stukken heeft gebruikt in de procedure, die niet elke willekeurige advocaat had kunnen gebruiken of dat verweerder kennis had van relevante zaken die klager eerder in vertrouwen met verweerder heeft gedeeld.  
5.6    De derde en laatste voorwaarde houdt in dat niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige cliënt (15 lid 3 sub c). Naar het oordeel van de raad is ook aan deze laatste voorwaarde voldaan. De raad overweegt hiertoe dat op zichzelf denkbaar is dat bezwaren aanwezig zijn, maar dat klager onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welke redelijke bezwaren hij heeft tegen het optreden van verweerder voor B. Het enkele feit dat hij het onprettig en niet netjes vindt dat verweerder voor B optreedt, kan niet gelden als dergelijk redelijk bezwaar hiertegen. Ook anderszins is van redelijke bezwaren niet gebleken. 
5.7    De raad komt op grond van voorgaande overwegingen tot de slotsom dat aan alle voorwaarden voor de uitzondering van gedragsregel 15 lid 3 is voldaan en verweerder met zijn optreden voor klagers ex-partner B niet klachtwaardig jegens klager heeft gehandeld. De klacht is daarom ongegrond. 

BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. C.C. Horrevorts en M. Kemmers, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 30 oktober 2023