ECLI:NL:TADRAMS:2023:200 Raad van Discipline Amsterdam 23-501/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:200
Datum uitspraak: 30-10-2023
Datum publicatie: 03-11-2023
Zaaknummer(s): 23-501/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; klacht over advocaat van de wederpartij in beide onderdelen kennelijk ongegrond. Verweerster heeft gehandeld in het belang van haar cliënte en uit niets blijkt dat verweerster geen of onvoldoende bereidheid zou hebben getoond om bij de mediationgesprekken aanwezig te zijn.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam
van 30 oktober 2023
in de zaak 23-501/A/A

naar aanleiding van de klacht van:


klager

over:

verweerder


De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 19 juli 2023 met kenmerk 2215546/JS/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de nagezonden stukken van klager van 6 augustus 2023 en van een e-mailbericht van 3 augustus 2023 waarin namens verweerster wordt verzocht om aanhouding van de zaak. Dit verzoek is op 8 augustus 2023 door de voorzitter ingewilligd, waarna de uitspraakdatum is verzet.  

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is verwikkeld in een familierechtelijk geschil met zijn ex-vrouw (hierna: de vrouw). Klager en de vrouw worden hierin gezamenlijk begeleid door mr. Z.
1.2    Klager en de vrouw oefenen het gezamenlijk gezag uit over hun drie kinderen.  
1.3    In artikel 2.1 van het tussen klager en de vrouw op 21 januari 2019 overeengekomen ouderschapsplan (hierna: OSP) is de volgende bepaling opgenomen: “De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij moeder. Bij een voorgenomen verhuizing zullen de ouders vooraf met elkaar in overleg treden”.
1.4    Vanaf december 2021 is ook verweerster (naast mr. Z) de vrouw gaan bijstaan als advocaat. 
1.5    Op 14 februari 2022 hebben klager en de vrouw een addendum op het OSP ondertekend.  In het addendum staat, voor zover relevant: “(…) De ouders spreken met elkaar af dat de bijdrage van [klager] in de reguliere verblijfsoverstijgende kosten van € 150 per maand aan [de vrouw] zal worden verhoogd in een nader te bepalen bedrag per 1 september 2022 indien [klager] niet op 1 augustus 2022 een eigen koopwoning heeft gekocht van het vermogen dat hij heeft geërfd. [Klager] zal aan [de vrouw] uiterlijk op 1 augustus 2022 laten weten of hij een koopwoning heeft gekocht. Heeft [klager] op 1 augustus 2022 een koopwoning gekocht waarin de erfenis van zijn wijlen oom is ingelegd, dan blijft het (geïndexeerde) bedrag van € 150 behouden. (…)” 
1.6    Op 28 juli 2022 e-mailt de vrouw aan klager (en cc aan mr. Z), voor zover relevant: “(…) Jij berichtte mij afgelopen maandagavond 25 juli dat jouw bod op een woning zou zijn geaccepteerd. Een dag later wil je het detail geven dat dit een woning in Den Helder betreft. Tot afgelopen maandagavond heb jij mij niet geïnformeerd noch geconsulteerd over jouw voornemens, wensen of mogelijke aankopen van een woning. Ik heb letterlijk helemaal niets van je gehoord over dit onderwerp. Vrijwel direct nadat mij bekend werd dat Den Helder jouw nieuwe woonplaats zou worden, heb ik je gemeld dat ik het hier niet mee eens ben, omdat ik mij zeer, zeer grote zorgen maak over de impact die dit heeft op de afspraken in het OSP en met name de zorgregeling. (…)Linksom of rechtsom zou jouw verhuizing naar Den Helder de facto betekenen dat een extra deel van de zorg voor de kinderen bij mij terechtkomt.(…). Mocht ik niets van je horen, dan zie ik geen andere keuze dan mijn advocaat hierbij te betrekken. (…)”
1.7    Klager reageert op voornoemd bericht op 29 juli 2022 met, voor zover relevant: “In ons meest recente addendum is opgenomen dat ik zes maanden de tijd krijg mij te oriënteren op een koopwoning, dus hoezo ben jij nu verrast? (…)De koopovereenkomst is nog niet getekend en een eventuele overdracht voorzien per 1 oktober of 1 november. Nergens in ons osp of echtscheidingsconvenant is opgenomen dat ik op een bepaalde (reis)afstand van jou moet wonen, laat staan ik verplicht ben te blijven huren. (…)”
1.8    Bij e-mailbericht van 30 juli 2022 reageert mr. Z op het bericht van de vrouw van 28 juli 2022 met, voor zover relevant:  “Ik heb, ondanks mijn vakantie, kennis genomen van de email van [de vrouw]. (…) Als mediator kan ik deze zorgen van [de vrouw] uitsluitend bespreken als jullie na mijn vakantie een nieuwe afspraak willen maken om dit verder te bespreken. We zullen dan de beide standpunten in kaart brengen en zoeken naar eventuele oplossingen en mogelijk zelfs aanpassingen op de huidige zorgregeling als dat nodig is. Ik hoor graag van jullie beiden of jullie open staan voor een mediationgesprek na mijn vakantie. Een gesprek heeft uiteraard alleen zin indien jullie beiden hiervoor openstaan. (…)” Hierop reageert klager op 31 juli 2022 met, voor zover relevant: “(…) Ook zal moeten blijken of tegen dan deze zaak nog relevant is. Gezien [de vrouw] haar bezwaren heb ik (…) Makelaardij ervan op de hoogte gebracht dat, zolang dit loopt, ik de koopovereenkomst liever niet onderteken. (…)”
1.9    Op 3 augustus 2022 heeft verweerster een brief aan klager gestuurd, waarin zij schrijft, voor zover relevant: “(…) Op (…) 25 juli jl. heeft u [de vrouw] op de hoogte gesteld dat u een bod op een woning heeft gedaan, welk bod is geaccepteerd. Een dag later heeft u [de vrouw] geïnformeerd dat de woning gelegen is in Den Helder. Dit bericht kwam voor [de vrouw] geheel onverwachts. Hoewel zij wist dat u aan het rondkijken was voor een woning, ging zij ervan uit dat u – conform de afspraken uit het ouderschapsplan – met haar zou overleggen voordat u concrete stappen zou zetten voor een verhuizing. (…) Indien u ondanks deze brief met sommatie alsnog onomkeerbare stappen zet in de vorm van het aangaan van financiële verplichtingen, dan wel het daadwerkelijk verhuizen naar Den Helder of een andere woonplaats, wijs ik u er op voorhand op dat u dit gegeven [de vrouw] niet kan tegenwerpen in een eventuele juridische procedure. Echter, indien het noodzakelijk blijkt, zal zij een gang naar de rechter inzetten om een verbod tot verhuizing, dan wel, indien u geen gehoor geeft aan de hiervoor opgenomen sommatie, een bevel tot terugverhuizing te vragen. [De vrouw] hoopt en verwacht dat u het zover niet laat komen en dat middels mediation een oplossing gevonden kan worden. (…)”
1.10    Op 5 september 2022 schrijft mr. Z in een e-mailbericht aan klager en de vrouw, voor zover relevant: “(…)Is het wellicht een optie als de advocaat van [de vrouw] aanschuift bij de mediation? (…)” Op 6 september 2022 om 12:56 uur schrijft mr. Z (nogmaals) in een e-mailbericht aan klager en aan de vrouw, voor zover relevant: “(…) “@[de vrouw], naar aanleiding van (…) heb ik voorgesteld dat jouw advocaat aanschuift bij de mediation. Echter, als jullie hier geen meerwaarde in zien dan lijkt me verdere discussie hierover niet zinvol. (…)” 
1.11    Op voorgaand bericht reageert de vrouw op 6 september 2022 om 14:56 uur met, voor zover relevant: “(…)Voor nu zie ik geen toegevoegde waarde mijn advocaat te laten deelnemen. Indien [klager] daarop staat en bereid is de kosten daarvoor volledig te dragen, heb ik evenwel geen bezwaar tegen haar aanwezigheid.(…)” Hierop reageert klager diezelfde dag om 16:07 uur met, voor zover relevant: “(…)Vooreerst: bijzonder jammer dat [de vrouw] en [verweerster] de door onze mediator herhaalde verzoeken tot deelname negeren. Dat ik [de vrouw] haar advocaat in deze zou moeten betalen is wel heel typerend voor de gang van zaken.(…)”
1.12    Op 8 september 2022 om 10:38 uur schrijft de vrouw aan klager en aan mr. Z, voor zover relevant: ““Het is mij niet helemaal helder of [klager] de afspraak van morgen nog wil laten doorgaan. Ik herhaal dat ik bereid ben te komen. [Klager] heeft geen onderbouwing gegeven waarom aanwezigheid van mijn advocaat toegevoegde waarde zou hebben. Ik zie die zelf niet. Jullie zijn al bekend zijn met de brief die zij stuurde met de uiteenzetting van mijn bezwaren tegen de voorgenomen verhuizing van [klager]. Moet zij deze bezwaren nu mondeling gaan herhalen in mediation? Ik heb dit jaar significante kosten aan de kinderen (…) en vind het niet redelijk dat ik gehouden zou zijn nog veel meer kosten te maken die mijns inziens niet nodig zijn. Zouden jullie mij willen laten weten of mediation doorgaat?” Hierop reageert mr. Z diezelfde dag om 10:45 uur met, voor zover relevant: “Het voorstel om jouw advocaat mee te nemen naar het gesprek was omdat jij zelf hebt aangegeven het niet aan te kunnen. Verder heeft mediation enkel zin indien jullie beiden bereid zijn om na te denken over verhuizing en een andere invulling van de zorgregeling etc. Als je wilt vasthouden aan de brief van je advocaat dan heeft mediation geen zin. Ik hoor dus ook graag of de afspraak morgen doorgaat.”
1.13    In een reactie op voorgaand bericht schrijft de vrouw op 8 september 2022 om 11:25 uur aan klager en mr. Z, voor zover relevant: “Ik ben bereid morgen mijn advocaat mee te nemen. (…) Als het aan mij ligt, gaat de afspraak van morgen door waarbij mijn advocaat dan aanwezig zijn.” Hierna schrijft de vrouw om 11:27 uur aan verweerster: “Hieronder ter informatie de emailstring waarin ik bevestig bereid te zijn tot mediation met aanwezigheid van mijn advocaat. Hierin staat ook het adres van de mediator. De afspraak is morgen van 10.00-12.00. (…) Ik houd je op de hoogte.” 
1.14    Op 8 september 2022 om 16:34 uur mailt de vrouw aan verweerster: “(…), De bijeenkomst morgen gaat niet door. [Klager] mailde vanmiddag dat het huis waarop hij een bod deed gisteren aan een ander is aangeboden. Uiteindelijk (…) vond hij een mediationgesprek dan niet meer nodig. Bedankt voor je beschikbaarheid! Was erg fijn je op de achtergrond te hebben.”
1.15    Op 22 februari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij: 
a)    op 3 augustus 2022 een brief aan klager heeft gestuurd waarin zij dreigt met een rechtsgang naar aanleiding van de aankoop van een woning in Den Helder, waarmee verweerster is ingegaan tegen het addendum opgenomen bij het ouderschapsplan; 
b)    verzoeken van de mediator tot overleg meermaals heeft genegeerd, en niet op is komen dagen voor gesprekken bij de mediator, waardoor mediation onmogelijk is gemaakt. 

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
4.2    Klager verwijt verweerster in dit onderdeel dat zij doelbewust een bepaling uit het addendum heeft genegeerd. Naar aanleiding van een mogelijke aankoop van een woning door klager, heeft verweerster gedreigd met een gang naar de rechter. Hiermee is verweerster in gegaan tegen het addendum zoals opgenomen bij het ouderschapsplan. In het addendum was immers geen bepaling opgenomen over een beperking in afstand of reistijd in het geval van een verhuizing. Hierover is ook nooit tussen partijen gesproken. Klager had dan ook het recht om de woning in Den Helder te kopen en verweerster had hem hierin niet mogen belemmeren. Vanwege het dreigement van verweerster heeft klager de koop van de woning afgezegd. Hierdoor is klager financieel benadeeld.
4.3    Naar het oordeel van de voorzitter slaagt dit klachtonderdeel niet. De voorzitter overweegt hiertoe als volgt. Alhoewel in het tussen klager en de vrouw overeengekomen OSP niets staat opgenomen over een reisafstand die klager diende te betrachten in het geval van een mogelijke verhuizing, was hij op grond van artikel 2.1 van het OSP wel gehouden om bij een verhuizing in overleg te treden met de vrouw. In het e-mailbericht van 28 juli 2022 heeft de vrouw, nadat zij op de hoogte was geraakt van de verhuisplannen van de man naar Den Helder, hiertegen direct haar duidelijke bezwaren geuit. Deze bezwaren zagen -kort gezegd- op het door klager niet kunnen nakomen van de zorgregeling. Nadat klager in zijn e-mailbericht van 29 juli 2022 weinig begrip toonde voor de bezwaren van de vrouw, heeft verweerster klager op 3 augustus 2022 gesommeerd om niet over te gaan tot een verhuizing en hierin genoemd dat zij zich anders genoodzaakt zag om zich tot de rechter zou wenden. De voorzitter is van oordeel dat verweerster dit zo mocht doen in het belang van haar cliënt en dat niet valt in te zien hoe zij hiermee zou zijn ingegaan tegen het addendum. Zoals verweerster ook heeft aangevoerd, stond in het addendum weliswaar dat klager een woning mocht kopen, maar vormde het op geen enkele wijze een vrijbrief voor klager om te gaan wonen waar hij maar wenste. Het overleg tussen klager en de vrouw was, ook met het addendum, nog steeds een noodzakelijke voorwaarde in het geval klager wilde gaan verhuizen. Het bezwaar van de vrouw tegen de verhuizing en als gevolg daarvan de brief van verweerster  aan  klager  waren  dan ook niet  in  strijd  met  het  addendum  op  het ouderschapsplan. Klachtonderdeel a) is gelet op het voorgaande kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b) 
4.4    In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerster dat zij verzoeken van de mediator tot overleg meermaals heeft genegeerd. Ook is zij niet op komen dagen voor het op 9 september 2022 geplande mediationgesprek, waardoor mediation tussen klager en de vrouw onmogelijk is gemaakt. 
4.5    De voorzitter is van oordeel dat uit niets blijkt dat verweerster geen of onvoldoende bereidheid zou hebben getoond om bij de mediationgesprekken aanwezig te zijn. Verweerster ontving de informatie over de mediationgesprekken via haar cliënte, de vrouw. Blijkens de in het feitenrelaas genoemde e-mailcorrespondentie van 8 september 2022 zag de vrouw aanvankelijk zelf geen noodzaak om verweerster naar het mediationgesprek te laten komen. Nadat de vrouw verweerster uiteindelijk toch had gevraagd om hierbij aanwezig te zijn, heeft zij verweerster op 8 september 2022 bericht dat klager van het gesprek afzag en dat de bijeenkomst om die reden niet zou doorgaan. Dat verweerster niet op de afspraak van 9 september 2022 is verschenen, is dan ook volstrekt begrijpelijk en verklaarbaar en uit niets blijkt dat verweerster hierin iets kan worden verweten, noch dat zij een aandeel zou hebben gehad in het onmogelijk maken van de mediation tussen klager en de vrouw. Klachtonderdeel b) is daarom eveneens kennelijk ongegrond.


BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr.  C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters  als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023 


Griffier         Voorzitter


Verzonden op: 30 oktober 2023