ECLI:NL:TADRAMS:2023:197 Raad van Discipline Amsterdam 23-273/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:197
Datum uitspraak: 23-10-2023
Datum publicatie: 31-10-2023
Zaaknummer(s): 23-273/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing; Ongegronde klacht over de dienstverlening van de eigen advocaat in een cassatieprocedure. Verweerster heeft haar cassatieadvies niet op een verwijtbaar laat moment afgegeven en het valt haar niet aan te rekenen dat klagers cassatieberoep niet-ontvankelijk is verklaard, vanwege het niet indienen van een cassatieschriftuur. Hoewel het cassatieadvies maar kort voor het verlopen van de cassatietermijn is gegeven, heeft verweerster genoegzaam onderbouwd dat het verkrijgen van een second opinion, zo mogelijk gevolgd door het tijdig indienen van een cassatieschriftuur, zeker nog redelijkerwijs mogelijk was geweest. Verweerster heeft zich in dat verband ook nog ingespannen klager te helpen bij het vinden van een andere advocaat voor het geven van een second opinion. Ook valt verweerster niet te verwijten dat zij geen uitstel heeft willen vragen bij de Hoge Raad voor het indienen van het cassatieschriftuur. Omdat verweerster zelf, na bestudering van de zaak van klager, een negatief cassatieadvies had uitgebracht, was het naar het oordeel van de raad begrijpelijk dat verweerster het standpunt innam dat zij niet op goede gronden kon overgaan tot het vragen van uitstel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 23 oktober 2023
in de zaak 23-273/A/A  
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:
  
verweerster
gemachtigde: mr. S.J. van der Woude

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 28 november 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 20 april 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2161499/JS/KV van de deken ontvangen. 
1.3    Bij e-mail van 7 september 2023 heeft de griffier een tweetal aanvullende stukken bij de gemachtigde van verweerster opgevraagd. Deze stukken zijn op dezelfde datum aan de raad toegezonden. 
1.4    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 8 september 2023. Daarbij waren klager en verweerster, laatstgenoemde bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de op 7 september 2023 door verweersters gemachtigde toegezonden aanvullende stukken. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager heeft op grond van artikel 552a Sv beklag gedaan over de inbeslagname van een fotocamera door de politie. De fotocamera behoorde toe aan de heer H (hierna: H). H huurde een kamer bij klager. Klager had H vanwege een huurachterstand verzocht de woning te verlaten. Klager hield de fotocamera achter als vergoeding voor gederfde inkomsten uit de huurovereenkomst. H deed tegen klager aangifte van verduistering waarna de politie de camera in de woning van klager in beslag had genomen. Daartegen diende klager een klaagschrift in. H diende op zijn beurt ook een klaagschrift tegen de inbeslagname in, waarin hij stelde dat hij de eigenaar was van de fotocamera en dat hij de eigendom daarvan nooit had overgedragen aan klager. H had, zo stelde hij, de fotocamera nodig in de uitoefening van zijn professionele werkzaamheden. Door de inbeslagname werd hij daarin ernstig belemmerd en liep hij inkomsten mis. De officier van justitie heeft vervolgens, lopende de procedure ex art. 552a Sv, H als bewaarder van de fotocamera aangesteld en deze aan hem voorwaardelijk teruggegeven. Klager heeft in de beklagprocedure zelf verweer gevoerd en zich niet juridisch laten bijstaan. 
2.3    Op 21 april 2022 heeft de rechtbank Amsterdam het beklag behandeld op zitting en mondeling uitspraak gedaan en daarbij het klaagschrift van klager ongegrond verklaard. Hierop heeft klager in april 2022 verweerster benaderd omdat hij wilde opkomen tegen de beschikking van de rechtbank. Op 26 april 2022 om 13:21 uur heeft klager verweerster per e-mail de tot zijn dossier behorende stukken toegestuurd. 
2.4    Klager heeft vervolgens zelf bij de strafgriffie van de rechtbank Amsterdam cassatieberoep aangetekend tegen de beschikking in de beklagzaak. Verweerster heeft hem geadviseerd over de wijze waarop hij dat moest doen. Nadat klager de verkregen akte rechtsmiddel had toegestuurd aan verweerster, heeft verweerster zich voor klager als advocaat bij de Hoge Raad gesteld. 
2.5    Bij brief van 4 mei 2022 heeft verweerster de opdracht aan klager bevestigd, het verloop van de cassatieprocedure beschreven en de afspraken vastgelegd die tussen hen zijn gemaakt. In deze brief staat, voor zover relevant: “Ik zal, zodra ik de stukken van de Hoge Raad heb ontvangen, bekijken of ik gronden kan vinden om een cassatieschriftuur in te dienen. (…) Ik wijs u er uitdrukkelijk op dat ik niet verplicht ben een cassatieschriftuur in te dienen. Mocht ik besluiten geen cassatieschriftuur in te dienen dan kunt u, voordat de termijn voor het indienen van een schriftuur verstreken is, een andere advocaat om een second opinion vragen.”
2.6    Op 25 oktober 2022 is de aanzegging van de binnenkomst van de stukken door de Hoge Raad aan klager betekend. Op 28 oktober 2022 heeft klager verweerster hierover geïnformeerd. Op 31 oktober 2022 ontving verweerster de stukken via het digitaal portaal van de Hoge Raad. Binnen 30 dagen na betekening van de aanzegging aan klager, derhalve uiterlijk 24 november 2022, diende door een cassatieadvocaat een cassatieschriftuur te worden ingediend. 
2.7    Op 17 november 2022 heeft verweerster de Hoge Raad verzocht het klaagschrift van H, dat zij niet in het digitaal portaal had aangetroffen, alsnog in het digitaal portaal te plaatsen. Dit heeft de Hoge Raad op 18 november 2022 gedaan.
2.8    Eveneens op 17 november 2022 heeft verweerster klager een bericht gestuurd over de betaling van haar nota. Zij schrijft in dat verband: “Wij hebben destijds afgesproken dat ik over de haalbaarheid van de cassatie aan u een advies zou uitbrengen tegen betaling van € 250 ex BTW, zie mijn brief aan u van 4 mei 2022. Omdat het enige tijd geleden is dat wij contact hadden, verzoek ik u mij mee te delen of ik u de daarop betrekking hebbende nota kan sturen. Als dat akkoord is, zal ik zodra die nota betaald is met mijn werkzaamheden aanvangen.” Klager heeft de voorschotnota betaald.
2.9    Verweerster heeft bij (per e-mail toegezonden) brief van 21 november 2022 aan klager een negatief cassatieadvies gegeven. Verweerster concludeert onder meer: “Nu ik van mening ben dat de rechtbank de juiste maatstaf bij haar beoordeling heeft gebruikt en haar oordeel dat [H] in deze redelijkerwijs als rechthebbende moet worden beschouwd en het redelijk en maatschappelijk niet verantwoord is om de camera aan hem terug te geven niet onbegrijpelijk is noch onvoldoende is gemotiveerd, zie ik geen aanleiding om bij de Hoge Raad een cassatieschriftuur houdende klachten tegen de beschikking van de rechtbank in te dienen”. Verweerster heeft klager meegedeeld dat hij, wanneer hij het niet eens was met het advies, een andere in strafcassatiezaken gespecialiseerde advocaat kon benaderen voor een second opinion en hem daarbij gewezen op de website van de VCAS (Vereniging voor Cassatieadvocaten in Strafzaken). Tot slot heeft verweerster geschreven dat klager haar voor vragen en opmerkingen altijd kon bellen of e-mailen.
2.10    Op 22 november 2022 (11:33 uur) heeft klager verweerster per e-mail verzocht om verlenging te vragen aan de Hoge Raad van de termijn voor indiening van een cassatieschriftuur, zodat een andere advocaat nog tijd zou hebben om zich over de zaak te buigen. 
2.11    Verweerster heeft klager op 22 november 2022 (12:22 uur) laten weten dit niet te zullen doen en schrijft hem in dat verband: “U kunt zelf proberen een advocaat bereid te vinden alsnog een cassatieschriftuur in te dienen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden waaronder een verzoek om uitstel door mij kans van slagen heeft. Mocht u een second opinion willen en daarvoor uitstel, dan zult u eerst een advocaat dienen te benaderen die bereid is een dergelijke second opinion te geven en mocht die van mening zijn dat er te weinig tijd is voor het schrijven en indienen van een cassatieschriftuur, dan kan die advocaat, als die daartoe aanleiding ziet, om uitstel vragen.”
2.12    Op 22 november 2022 (12:30 uur) heeft klager verweerster opnieuw verzocht om uitstel te vragen bij de Hoge Raad. Hij schrijft verweerster: “Een eenvoudig verzoek tot uitstel hoort bij de juridische bijstand die u mij dient te verlenen. Temeer daar zowel mijn beoogde nieuwe advocaat als een medewerker van de HR mij hebben aangeraden dit aan u te vragen.”
2.13    Verweerster heeft dit opnieuw geweigerd en hem bij e-mail van 22 november 2022 (12:33 uur) het volgende meegedeeld: “Ik kan alleen voor mijzelf om uitstel vragen en nu ik niet van plan ben om een cassatieschriftuur in te dienen om de door mij uitgebreid toegelichte redenen, zie ik daarvoor geen aanleiding. Kennelijk heeft u al contact met een advocaat (de door u genoemde ‘beoogde advocaat’), ik raad u aan zich tot hem of haar te wenden met uw verzoek.” 
2.14    Klager heeft verweerster hierop bij e-mail van 22 november 2022 (12:40 uur) geschreven: “Zowel een medewerker van de HR als het secretariaat van mijn beoogde nieuwe advocaat achten het correct als u een verzoek tot verlenging van de termijn bij de HR indient. Dit had u niet meer moeite gekost dan de mail waarin u aangeeft dit te weigeren en ik acht uw weigering onbegrijpelijk in het licht van onze advocaat-cliënt relatie. Stuurt u alstublieft dat verzoek tot verlenging van de termijn aan de HR zodat ik ook eens een eerlijk proces krijg.”
2.15    Verweerster heeft hierop bij e-mail van 22 november 2022 (13:38 uur) geantwoord dat de door klager beoogd advocaat contact met haar kan opnemen om het verloop van de procedure te bespreken en meer in het bijzonder of er omstandigheden zijn die aan een verzoek om aanhouding voor een second opinion ten grondslag kunnen worden gelegd.
2.16    Klager heeft hierop bij e-mail van 22 november 2022 (13:39 uur) geantwoord dat het feit dat verweerster niet bekend bleek te zijn met het politiesepot van de valse aangifte van H aantoont dat verweerster niet over het volledige dossier beschikt en dat dit grond biedt voor verlenging van de cassatietermijn, waarbij hij verweerster nogmaals heeft verzocht dit in orde te maken. 
2.17    Op 22 november 2022 heeft klager de Hoge Raad zelf benaderd en verzocht om verlenging van de termijn voor indiening van een cassatieschriftuur. De Hoge Raad heeft zijn verzoek op 23 november 2022 afgewezen. 
2.18    Op 23 november 2022 heeft klager verweerster telefonisch verzocht om uitstel voor hem te vragen bij de Hoge Raad. Verweerster heeft bij e-mail van 23 november 2023 (10:11 uur) herhaald dat zij van mening is dat als er uitstel moet worden gevraagd, dit moet worden gedaan door de advocaat die klager kennelijk op het oog had. Verweerster schreef dat zij de werkzaamheden die van haar waren gevraagd, had verricht en dat zij niets meer voor klager kon betekenen. Verweerster herhaalde wel nogmaals haar aanbod om te bemiddelen bij het op korte termijn bereid vinden van een andere advocaat voor het geven van een second opinion. Hoewel klager daar eerder geen gebruik van had gemaakt en hoewel het nu wel heel kort dag werd, stond het aanbod nog wel, aldus verweerster.
2.19    Bij e-mail van 23 november 2022 (10:14 uur) heeft klager hierop geantwoord: “Ik verzoek u met klem om per direct verlenging van de termijn bij de Hoge Raad te verzoeken. (…). Indien u een advocaat bereid vindt om binnen de termijn een complexe zaak te beoordelen (…) dan hou ik mij natuurlijk aanbevolen. Het voelt echter alsof u mij het bos in stuurt. Brengt u alstublieft dat uitstelverzoek per direct in orde.”
2.20    Daarop heeft verweerster klager op 23 november 2023 (13:44 uur) meegedeeld dat zij cassatieadvocaat mr. Van ’t H bereid had gevonden om klager voor het verstrijken van de termijn een second opinion te geven en aan klager de contactgegevens van deze advocaat verstrekt. 
2.21    Klager heeft op 24 november 2023 (10:20 uur) telefonisch contact opgenomen met het kantoor van mr. Van ’t H. Mr. Van ’t H. heeft klager die dag om 11:13 uur per e-mail laten weten dat zij nu niet genoeg tijd meer had voor een second opinion en de zaak daarom niet aan zou nemen. Zij schrijft klager in dat verband: “Ik ben inderdaad gisteren (woe 23 november) vroeg in de middag benaderd door [verweerster] of ik (…) bereid was om op hele korte termijn een zogeheten "second opinion" te geven in uw cassatiezaak. Ervan uitgaande dat u mij daarvoor onmiddellijk daarna zou benaderen en er alsdan nog 1,5 dag beschikbaar was om die second opinion-werkzaamheden te kunnen uitvoeren, ben ik akkoord gegaan. Er verder vanuit gaande dat [verweerster] u daarna onmiddellijk heeft bericht dat ik daartoe bereid was, en u mij nu pas benadert (hedenochtend 10.20 uur) zult u begrijpen dat de termijn die nu nog rest inmiddels te kort is om u te voorzien van een second opinion. Ik zal deze zaak daarom dan ook niet aannemen.”
2.22    Op 23 november 2022 had klager per e-mail (van 11:11 uur) zelf nog de cassatieadvocaat mr. De B benaderd met het verzoek om zijn zaak op te pakken. Op 24 november 2022 heeft mr. De B klager per e-mail (van 09:29 uur) bevestigd dat hij “zoals gezegd” onvoldoende tijd had om klagers zaak te behandelen.
2.23    Op 25 november 2022 heeft klager de Hoge Raad nogmaals verzocht om een verlenging van de termijn voor indiening van een cassatieschriftuur. De Hoge Raad heeft ook dit verzoek afgewezen. 
2.24    Op 28 november 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 
2.25    Op 24 januari 2023 heeft de Hoge Raad klagers cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
a)    verweerster is veel te laat begonnen met uitvoering van de werkzaamheden voor klager; 
b)    verweerster heeft zonder overleg, zonder het stellen van vragen en zonder voldoende kennis te hebben genomen van het gehele dossier een onjuist, onbegrijpelijk en ondeugdelijk negatief cassatieadvies gegeven; 
c)    verweerster heeft na het geven van dit advies niet gereageerd op pogingen van klager tot het voeren van inhoudelijk overleg en/of het aanvullen van informatie; 
d)    verweerster heeft vervolgens geweigerd de opdracht van klager, te weten het doen van een verzoek voor verlenging van de cassatietermijn, uit te voeren;
e)    verweerster heeft geen enkele poging ondernomen om met klager te praten over het onacceptabele, onwenselijke en onprofessionele gedrag van het secretariaat van haar kantoor of daarvoor haar excuses aan te bieden.  
3.2    Ter zitting heeft klager verklaard dat hij klachtonderdeel e) in zijn boosheid heeft geformuleerd en dit klachtonderdeel bij nader inzien onnodig vindt. Hij trekt het daarom in, zodat de raad dit klachtonderdeel verder buiten beschouwing laat. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals met betrekking tot het procesrisico en het kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Bovendien is de advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen.
Klachtonderdeel a)
5.2    Klager heeft ter zitting nader toegelicht dat hij verweerster niet zozeer verwijt te laat te zijn begonnen met haar werkzaamheden, maar dat zij haar werkzaamheden te laat heeft afgerond. Vanaf 26 april 2022 beschikte verweerster al over het grootste deel van het dossier. Vanaf 31 oktober 2022 beschikte verweerster over het digitale dossier van de Hoge Raad. Pas op 17 november 2022 - één week voordat de termijn voor indiening van een cassatieschriftuur afliep - ontving klager bericht van verweerster over de voorschotnota en heeft verweerster nog een stuk bij de Hoge Raad opgevraagd. Op 21 november 2022 - drie dagen voordat de termijn voor indiening van een cassatieschriftuur afliep - heeft verweerster aan klager een negatief cassatieadvies uitgebracht. Daarbij heeft verweerster klager meegedeeld dat als hij zich niet in dit advies kon vinden, hij een andere advocaat kon benaderen voor een second opinion. Hoewel klager het wel heeft geprobeerd, was het voor klager niet meer mogelijk om drie dagen voor het verstrijken van de cassatietermijn nog een andere advocaat te vinden die de zaak kon oppakken. Hierdoor is de termijn voor het indienen van een cassatieschriftuur verstreken en is klagers cassatieberoep niet-ontvankelijk is verklaard. 
5.3    Naar het oordeel van de raad treft dit klachtonderdeel geen doel. Verweerster heeft aangevoerd dat zij al is begonnen met het bestuderen van klagers zaak vanaf het moment dat zij via het digitaal portaal van de Hoge Raad op 31 oktober 2022 toegang kreeg tot het dossier van de zaak van klager. Klager had verweerster weliswaar eerder al stukken toegestuurd, maar verweerster heeft voldoende toegelicht dat een cassatieadvocaat zijn advies niet pleegt te baseren op enkel de stukken die een partij hem ter beschikking stelt en die bovendien vaak niet compleet zijn. Een cassatieadvocaat behoeft inzage in hetzelfde dossier als waar de rechter over beschikt. Bij het bestuderen van klagers zaak bemerkte verweerster al snel dat de zaak vanwege de civielrechtelijke aspecten die daarin aan de orde waren meer tijd vergde dan de gemiddelde met artikel 552a Sv verband houdende zaak. Voorts vond verweerster bij bestudering van het dossier een bepaald stuk niet terug in het digitaal portaal. Zij heeft de Hoge Raad op 17 november 2022 verzocht dit stuk alsnog in het digitaal portaal te plaatsen. Op die dag constateerde verweerster ook dat zij haar voorschotnota nog niet aan klager had verstuurd, hetgeen zij na telefonisch overleg met klager alsnog heeft gedaan. Anders dan klager stelt was dat niet het moment waarop verweerster met het cassatieadvies aan de slag is gegaan. Verweerster heeft ter zitting toegelicht dat zij op 17 november 2022 al heel ver was in haar denkproces, maar het advies na 17 november 2022 op schrift heeft gesteld. Op 21 november 2022 heeft verweerster haar cassatieadvies vervolgens aan klager uitgebracht. Hoewel het cassatieadvies maar kort voor het verlopen van de cassatietermijn is gegeven, heeft verweerster genoegzaam onderbouwd dat het verkrijgen van een second opinion, zo mogelijk gevolgd door het tijdig indienen van een cassatieschriftuur, zeker nog redelijkerwijs mogelijk was geweest. Verweerster heeft zich in dat verband ook nog ingespannen klager te helpen bij het vinden van een andere advocaat voor het geven van een second opinion. Zo volgt uit de overgelegde stukken dat verweerster klager op 23 november 2023 (13:44 uur) had meegedeeld dat zij cassatieadvocaat mr. Van ’t H bereid had gevonden om hem voor het verstrijken van de termijn een second opinion te geven, overigens nadat verweerster klager vanaf 21 november al verschillende malen duidelijk te kennen had gegeven zelf niet over te zullen gaan tot het vragen van uitstel of het instellen van cassatieberoep. Het was klager zelf die op dit laatste bericht niet meteen heeft geageerd; hij heeft pas in de loop van de ochtend van 24 november 2023 (10:20 uur) - de dag waarop de termijn verstreek - contact opgenomen met mr. Van ’t H, die hem toen liet weten op dat moment niet meer genoeg tijd te hebben voor een second opinion en de zaak daarom niet aan te nemen. 
5.4    De raad komt op grond van voorgaande feiten en omstandigheden tot de slotsom dat verweerster haar cassatieadvies niet op een verwijtbaar laat moment heeft afgegeven en het haar niet valt aan te rekenen dat klagers cassatieberoep niet-ontvankelijk is verklaard, vanwege het niet indienen van een cassatieschriftuur. Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.  
Klachtonderdeel b) 
5.5    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij zonder overleg, zonder het stellen van vragen en zonder voldoende kennis te hebben genomen van het gehele dossier een onjuist, onbegrijpelijk en ondeugdelijk negatief cassatieadvies heeft gegeven. Verweerster heeft niet gekeken of haar dossier wel compleet was. Zij miste stukken die relevant en in het voordeel van klager waren, zoals het politiesepot van de tegen klager gedane aangifte. Verweerster nam geen contact op met klager om de zaak inhoudelijk met hem te bespreken en had daardoor geen goed begrip van de feiten en omstandigheden van de zaak. Er zijn volgens klager wel degelijk gronden voor cassatie. Zo heeft het Openbaar Ministerie op enig moment een beslissing genomen die was gebaseerd op de aanname dat klager geen verzet zou hebben aangetekend terwijl hij dat wel had gedaan. Ook zijn er notities uit het politiesysteem verdwenen en is klager door de politie en het Openbaar Ministerie nooit op de hoogte gebracht van het feit dat er aangifte tegen hem was gedaan van verduistering. Volgens klager heeft verweerster met haar onjuiste en gebrekkig beoordeling van de zaak dan ook een ondeugdelijk advies afgegeven.  
5.6    De raad overweegt het volgende. Op grond van vaste jurisprudentie geldt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, zodat de raad toetst of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). Tegen de achtergrond van dit toetsingskader komt de raad tot het volgende oordeel.  
5.7    Verweerster heeft aangevoerd dat zij - op één stuk na dat zij bij de Hoge Raad heeft opgevraagd - geen stukken heeft gemist die voor de beoordeling van de zaak in de cassatieprocedure noodzakelijk zijn. Verweerster heeft in haar opdrachtbevestiging van 4 mei 2022 aan klager duidelijk gemaakt, en op zitting opnieuw toegelicht, dat de feiten in de onderliggende zaak door de Hoge Raad niet opnieuw worden onderzocht. Bovendien betrof de beslissing tot het teruggeven van de inbeslaggenomen fotocamera waartegen klager ageerde, een naar zijn aard voorlopige beslissing van de rechtbank. Het voorlopige karakter van die beslissing brengt mee dat er weinig ruimte was voor het instellen van een cassatieberoep. Volgens verweerster kon overleg met klager over, bijvoorbeeld, de feiten in zijn zaak, niet of slechts in geringe mate bijdragen aan de bijstand in de cassatieprocedure. Verweerster betoogt verder dat zij een goed begrip had van waar de zaak om draaide en de raad ziet in hetgeen klager naar voren heeft gebracht of in het overgelegde klachtdossier (waaronder het cassatieadvies van 21 november 2022) geen grond voor een ander oordeel hierover. Gelet op de inhoud van klagers zaak, achtte verweerster cassatieberoep niet haalbaar. Voor zover klager stelt dat er wel gronden voor cassatie waren, omdat het Openbaar Ministerie volgens klager een beslissing had genomen zonder daarbij rekening te houden met zijn verzet, heeft verweerster toereikend toegelicht dat in de cassatieprocedure slechts kan worden geklaagd over beslissingen van de rechter en niet over die van het Openbaar Ministerie. Ook heeft verweerster genoegzaam onderbouwd dat klagers opmerking over uit het politiesysteem verdwenen notities, blijk geeft van een miskenning van het karakter van de cassatieprocedure. In de cassatieprocedure konden nieuwe feiten door klager niet meer naar voren worden gebracht. 
5.8    Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat verweerster bij het opstellen van haar casstieadvies voor klager niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Klachtonderdeel b) is dus eveneens ongegrond.  
Klachtonderdeel c)
5.9    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij na het geven van haar cassatieadvies niet heeft gereageerd op pogingen van klager tot het voeren van inhoudelijk overleg en/of het aanvullen van informatie. Na ontvangst van het cassatieadvies was telefonisch contact met verweerster moeilijk te krijgen. Verweerster weigerde om in te gaan op de argumenten en feiten en omstandigheden die klager aanvoerde, op basis waarvan verweerster alsnog een juiste beoordeling van de zaak van klager had kunnen geven.
5.10    Verweerster voert aan dat zij na het negatieve cassatieadvies en de reactie daarop van klager met hem in gesprek is gebleven door telkens op door hem in aan haar toegezonden e-mails gemaakte opmerkingen te reageren. Klager geeft niet aan op welke zwaarwegende argumenten verweerster niet is ingegaan en die alsnog tot een ‘juiste’ beoordeling van zijn zaak zouden hebben moeten leiden. 
5.11    De raad overweegt dat het aan de klager is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. Tegenover het verweer van verweerster heeft klager dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijten. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, is ook klachtonderdeel c) ongegrond. 
Klachtonderdeel d)
5.12    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij heeft geweigerd om overeenkomstig de instructies van klager bij de Hoge Raad om verlenging van de cassatietermijn te vragen. Klager heeft verweerster na ontvangst van het negatieve cassatieadvies meermaals gevraagd de Hoge Raad te verzoeken om verlenging van de termijn voor het indienen van een cassatieschriftuur. Hier wilde verweerster niet aan meewerken. Klager is een betalende cliënt en hier is sprake van verwijtbare werkweigering. Door de handelwijze van verweerster heeft zij klager de kans op een eerlijk proces ontnomen. 
5.13    De raad overweegt het volgende. Mede gelet op de toelichting van verweerster, is de raad van oordeel dat verweerster met haar weigering in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft toegelicht dat zij niet in de positie was om de Hoge Raad om uitstel te vragen aangezien zij een negatief cassatieadvies had uitgebracht en dus geen gronden zag om een cassatieberoep in te dienen. Haar werkzaamheden in de cassatieprocedure waren met het door haar gegeven negatieve cassatieadvies - zoals ook in haar opdrachtbevestiging tot uitdrukking was gebracht - beëindigd. Ter zitting heeft verweerster er nog op gewezen dat in de cassatieprocedure harde termijnen gelden en dat de Hoge Raad zeer streng is bij het verlenen van uitstel. Zij zou een dergelijk verzoek uitgebreid hebben moeten motiveren en daarbij hebben moeten ingaan op zaken als de lengte van het uitstel en de concrete redenen van het uitstel. Omdat verweerster zelf, na bestudering van de zaak van klager, een negatief cassatieadvies had uitgebracht, was het naar het oordeel van de raad begrijpelijk dat verweerster het standpunt innam dat zij niet op goede gronden kon overgaan tot het vragen van uitstel. Verweerster heeft klager ook steeds, en ook voldoende voortvarend, duidelijk gemaakt dat zij hiertoe niet bereid was. Zoals hiervoor is overwogen, was er na het verstrekken van het cassatieadvies door verweerster, weliswaar beperkte, maar nog wel voldoende tijd voor klager om zich nog tot een andere cassatieadvocaat te wenden en heeft verweerster zich hiertoe ook nog persoonlijk ingespannen. Als klager een advocaat had gevonden die bereid was een second opinion te geven danwel een positief cassatieadvies had uitgebracht, had deze advocaat, zoals verweerster ook heeft toegelicht, de Hoge Raad wel - gemotiveerd - om verlenging van de termijn kunnen vragen.  
5.14    Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar richting klager heeft gehandeld. Klachtonderdeel d) is eveneens ongegrond.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in zijn geheel ongegrond. 

Aldus beslist door mr. mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en M.J.E. van den Bergh, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2023. 

Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 23 oktober 2023