ECLI:NL:TADRAMS:2023:194 Raad van Discipline Amsterdam 23-330/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:194 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-10-2023 |
Datum publicatie: | 27-10-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-330/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; klacht over advocaat van de wederpartij ongegrond. De raad concludeert dat is voldaan aan de in gedragsregel 15 cumulatief genoemde uitzonderingsbepalingen en dat verweerder aldus geen instemming aan klaagster hoefde te vragen. Van een overtreding van gedragsregel 15 door verweerder is daarom dan ook geen sprake. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 23 oktober 2023
in de zaak 23-330/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. H. Ruis
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 15 juni 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 22 mei 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 september 2023. Daarbij
waren de vertegenwoordiger van klaagster (hierna: JH), zijn gemachtigde en verweerder
aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 JH heeft een BV waarvan hij enig aandeelhouder en enig bestuurder is (hierna:
JH BV).
2.3 JH BV is voor 75% aandeelhouder en enig bestuurder van een holding (hierna:
de holding). Deze holding is voor 100% aandeelhouder van C.S. BV, hierna: de vennootschap.
Enig bestuurder van de vennootschap is JH BV.
2.4 Tussen de vennootschap en de voormalig bestuurder en directeur van de vennootschap
(hierna: H) bestaat een geschil. Dit geschil ziet op het ontslag van H. Verweerder
staat H in deze procedure bij.
2.5 Tussen 26 mei 2015 en 10 juni 2015 is tussen H en verweerder e-mail correspondentie
gevoerd over een zieke werknemer. Door H is middels een e-mailaccount met daarin de
naam van de vennootschap gemaild.
2.6 Bij e-mailbericht van 4 april 2022 heeft een medewerker van de vennootschap
aan H gegevens doorgestuurd in verband met een NOW-aanvraag.
2.7 Bij e-mailbericht van 6 april 2022 heeft een kantoorgenoot van verweerder,
mr. B, de vennootschap geadviseerd in de NOW-aanvraagzaak. Het betreffende e-mailbericht
hierover is aan H (in zijn toenmalige hoedanigheid als bestuurder en directeur van
de vennootschap) gericht.
2.8 Op 7 april 2022 heeft verweerder hiertoe een opdrachtbevestiging aan H gestuurd
waarin staat dat verweerder werkzaamheden voor de vennootschap zal gaan verrichten
in verband met het opstellen van een bezwaarbrief in de NOW-zaak. Hierbij zit tevens
een UBO-verklaring bijgevoegd. H heeft deze opdrachtbevestiging namens de vennootschap
ondertekend en heeft hierover ook de verdere e-mailcorrespondentie gevoerd met verweerder.
2.9 Op 13 juli 2022 is H tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders (hierna:
de AVA) van de vennootschap ontslagen als statutair bestuurder. Verweerder heeft H
tijdens deze AVA bijgestaan als advocaat.
2.10 Verweerder heeft hierna namens H een kort geding aangespannen en is vervolgens
een bodemprocedure gestart tegen de vennootschap in verband met het ontslag van H
als statutair bestuurder en werknemer van de vennootschap.
2.11 Op 22 augustus 2022 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend bij
de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling. Verweerder heeft eerder
als advocaat de belangen behartigd van klaagster en hij heeft in dat kader (vertrouwelijke)
informatie ontvangen. Verweerder treedt thans op als advocaat van H tegen klaagster.
Hiermee handelt verweerder in strijd met gedragsregel 15.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan
5 BEOORDELING
5.1 Op grond van gedragsregel 15 is het uitgangspunt dat een advocaat in het algemeen
niet mag optreden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot. De
advocaat mag zich immers niet in de situatie begeven waarin hij de kans loopt ten
koste van zijn cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast moet de cliënt
ten volle erop kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn
onderneming die de cliënt aan de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking heeft
gesteld, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt. Dat vloeit reeds voort uit
de geheimhoudingsplicht van de advocaat. Van dit uitgangspunt kan alleen worden afgeweken
indien is voldaan aan elk van de volgende drie voorwaarden: het betreft niet dezelfde
zaak ten aanzien waarvan de voormalig of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan,
de advocaat beschikt niet over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn voormalig
of bestaande cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie die van belang kan zijn
bij de behandeling van de zaak tegen de voormalig of bestaande cliënt, en er is niet
gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalig of bestaande cliënt.
Indien aan deze drie voorwaarden is voldaan, behoeft een advocaat aan zijn voormalig
of bestaande cliënt geen instemming als bedoeld in lid 4 van deze gedragsregel te
vragen. In twijfelgevallen dient de advocaat af te zien van het optreden in kwestie.
Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door
op te treden tegen een voormalige cliënt moet worden beoordeeld aan de hand van alle
concrete omstandigheden van het geval en wordt uiteindelijk getoetst aan artikel 46
Advocatenwet.
5.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij bij zaken die hij in het verleden voor
de vennootschap heeft behandeld, kennis heeft opgedaan van vertrouwelijke bedrijfsinformatie.
In alle zaken die verweerder voert tegen de vennootschap zijn de bedrijfsvoering en
de financiën van de vennootschap nadrukkelijk van belang en staan ter discussie. Klaagster
stelt dat verweerder in mei/juni 2015 heeft opgetreden als advocaat van de vennootschap
in verband met een zieke werknemer. Verweerder heeft hierover ook e-mailcorrespondentie
gevoerd met H, waarbij H heeft gemaild met een e-mailadres van de vennootschap. In
augustus 2016 heeft verweerder de vennootschap geadviseerd in verband met een franchiseovereenkomst.
In april 2022 heeft verweerder de vennootschap bijgestaan in een zogenaamde “NOW-zaak”.
In deze zaak is informatie omtrent de structuur van de vennootschap, omzetten, afspraken
tussen de aandeelhouders en diverse financiële gegevens betreffende de vennootschap
gedeeld met verweerder en zijn kantoorgenoot. Anders dan dat klager stelt, was dit
niet alleen openbaar toegankelijke informatie, maar ging het hier nu juist om vertrouwelijke
bedrijfsinformatie die buiten de vennootschap om niet zonder meer voor iedereen verkrijgbaar
was. De vennootschap moest er dan ook op kunnen vertrouwen dat deze vertrouwelijke
informatie niet op enig moment tegen haar zou kunnen worden gebruikt. Van meet af
aan heeft de vennootschap zich nadrukkelijk verzet tegen het blijven optreden van
verweerder als advocaat in deze zaken tegen de vennootschap. Bezwaren kunnen door
verweerder niet als ‘niet redelijk’ worden beschouwd op de enkele grond dat verweerder
de gegrondheid van die bezwaren blijkbaar niet kan of niet wil inzien.
5.3 De raad is van oordeel dat de klacht niet slaagt en overweegt hiertoe als volgt.
Partijen verschillen van mening over de vraag in welke zaak, dan wel zaken, verweerder
eerder voor de vennootschap zou hebben opgetreden. De raad stelt op basis van de stukken
en het verhandelde ter zitting vast dat dit in ieder geval één keer eerder is gebeurd.
Dit betrof de zogenaamde “NOW-zaak” uit april 2022. Voor de overige twee door klaagster
genoemde zaken is eerdere bijstand door verweerder niet komen vast te staan. Klaagster
heeft in de “zieke werknemer-zaak” weliswaar aangevoerd dat in die zaak door de betreffende
werknemer is gemaild vanuit een e-mailaccount van de vennootschap, maar het bestaan
van bijstand door verweerder voor de vennootschap is in die zaak (als ook in de derde
door klaagster genoemde zaak) door klaagster verder niet onderbouwd of geconcretiseerd
en verweerder heeft zijn bijstand voor de vennootschap in die zaken uitdrukkelijk
betwist.
5.4 De vraag die vervolgens voorligt is, of verweerder heeft voldaan aan de in
gedragsregel 15 cumulatief genoemde (uitzonderings)voorwaarden, waardoor hij geen
instemming aan klaagster behoefde te vragen. Aan de eerste voorwaarde is voldaan,
omdat de bijstand van verweerder aan de vennootschap ziet op twee verschillende zaken.
Wat betreft de tweede voorwaarde, het door verweerder al dan niet beschikken over
vertrouwelijke informatie afkomstig uit de NOW-zaak, lopen de lezingen van partijen
sterk uiteen. Volgens verweerder betreft alle informatie waarover hij vanuit de NOW-zaak
kon beschikken, openbaar toegankelijke informatie. Deze informatie kon volgens hem
via publieke bronnen, zoals via de Kamer van Koophandel en verschillende openbare
internetsites, door eenieder worden ingezien en ook de structuur van de vennootschap
betrof geen geheime informatie. Daarbij blijkt niet hoe deze informatie redelijkerwijs
van belang kon zijn in de latere ontslagzaak, dan wel op welke wijze deze informatie
in die ontslagzaak door verweerder tegen klaagster kon worden gebruikt. Klaagster
noemt in dit verband het bestaan van diverse financiële gegevens, personeelsinformatie,
als ook omzet en jaarcijfers, die aan verweerder in de NOW-zaak ter beschikking waren
gesteld. Onvoldoende duidelijk blijft echter welke exacte informatie dit nu precies
betrof en vooral ook op welke wijze deze informatie van belang kon zijn in de ontslagzaak.
Nu klaagster het door verweerder beschikken over deze vertrouwelijke informatie niet
nader heeft geconcretiseerd en zij evenmin voldoende aannemelijk heeft gemaakt hoe
deze informatie door verweerder in de ontslagzaak tegen de vennootschap kon worden
gebruikt, is de raad van oordeel dat ook aan het tweede in gedragsregel 15 genoemde
vereiste is voldaan. Dit geldt eveneens voor de derde en laatstgenoemde voorwaarde.
Klaagster heeft onvoldoende toegelicht welke redelijke bezwaren zij heeft tegen de
bijstand door verweerder in de ontslagzaak. Ook ter zitting kon zij daarover geen
duidelijkheid geven.
5.5 De raad concludeert op grond van het voorgaande dat is voldaan aan de in gedragsregel
15 cumulatief genoemde uitzonderingsbepalingen en dat verweerder aldus geen instemming
aan klaagster hoefde te vragen. Van een overtreding van gedragsregel 15 door verweerder
is daarom dan ook geen sprake. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat verweerder
ter zitting inzicht heeft getoond in de mogelijke gevoeligheid van de situatie, nu
hij de vennootschap immers reeds eerder had bijgestaan, en dat hij om die reden ook
veelvuldig overleg heeft gevoerd met collega’s en daarbij steeds alles goed tegen
elkaar heeft afgewogen. Gelet op het hiervoor overwogene is de raad van oordeel dat
de handelwijze van verweerder in deze niet onbegrijpelijk is geweest en dat van belangenverstrengeling
geen sprake is. Verweerder kan tuchtrechtelijk niets worden verweten en de klacht
is daarom dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. M. Bootsma en P.J. Mijnssen, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 23 oktober 2023