ECLI:NL:TADRAMS:2023:193 Raad van Discipline Amsterdam 23-322/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:193
Datum uitspraak: 23-10-2023
Datum publicatie: 27-10-2023
Zaaknummer(s): 23-322/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing; ongegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft duidelijk gecommuniceerd onder welke voorwaarden zijn cliënte bereid was over een schikking na te denken. Dat klager de antwoorden van verweerder daarbij te kort vindt of niet begrijpt, is aan hem, maar uit deze correspondentie volgt in ieder geval niet dat verweerder zich niet of onvoldoende constructief zou hebben opgesteld in de schikkingsonderhandelingen. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond. Klager heeft de vermeende grievende uitlatingen onvoldoende geconcretiseerd en hij heeft ook niet onderbouwd waarom de uitlatingen grievend zouden zijn. Klachtonderdeel b) is ongegrond. Het in klachtonderdeel c) aan verweerder gemaakte verwijt is in de procedure reeds door hem rechtgetrokken en dit kan hem nu dan ook niet meer worden verweten. Klachtonderdeel c) is eveneens ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 23 oktober 2023
in de zaak 23-322/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

 
klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 21 november 2022 en aanvullend op 28 december 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 
1.2    Op 15 mei 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2154109/JS/KV van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 september 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.


2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klager heeft een geschil met B over de verkoop van een woning. Klager stelt dat bij de verkoop sprake is geweest van een verborgen gebrek. In dit geschil staat verweerder B bij. Klager wordt bijgestaan door mr. R.
2.3    Op 17 juni 2022 heeft klager een dagvaarding jegens B ingediend waarin hij onder meer schadevergoeding van B heeft gevorderd. Op 28 juli 2022 heeft B een conclusie van antwoord ingediend. 
2.4    In een e-mailbericht van 2 november 2022 schrijft mr. R aan verweerder, voor zover relevant: “(…)  Nu het naar mening van cliënt in het belang van beide partijen is om de kwestie spoedig af te wikkelen en om een langslepende procedure te voorkomen, mag ik uw cliënte het volgende vrijblijvende voorstel doen (…)"  
2.5    In een e-mailbericht van 4 november 2022 reageert verweerder op voornoemd bericht met, voor zover relevant: “(…) Uw voorstel heb ik met cliënte besproken. Nog afgezien dat u meent voor mijn cliënte te kunnen spreken: uw voorstel wordt niet geaccepteerd. Indien uw cliënt alsnog minnelijk wil schikken dan dient uw cliënt met een aanzienlijk verbeterd voorstel te komen voor 9 november 2022, met inachtneming van de kosten die cliënte heeft moeten maken voor het verweren in een door uw cliënt geïnitieerde procedure. (…)”.  
2.6    mr. R reageert op voorgaand bericht bij e-mailbericht van 4 november 2022 met, voor zover relevant: “(…) Dank voor onderstaande e-mail van vandaag. Hieruit volgt niet waar uw cliënte het niet mee eens zou zijn en waar uw cliënte dan wel mee akkoord zou kunnen gaan. Verder meen ik niet namens uw cliënte te kunnen spreken. Waar u dat op baseert is mij niet duidelijk. Ik stel voor dat u namens uw cliënte een teqenvoorstel doet. Stuurt u mij uiterlijk aanstaande dinsdag een tegenvoorstel toe? (…)” 
2.7    Verweerder reageert op voorgaand bericht bij e-mailbericht van 4 november 2022 met, voor zover relevant: “Dezerzijds verschijnt geen tegenvoorstel”.  
2.8    Bij e-mailbericht van 7 november 2022 schrijft mr. R aan verweerder, voor zover relevant: “(…) Cliënt betwijfelt of uw cliënte überhaupt wel open staat voor een schikking. Desalniettemin mag ik namens cliënt een aangepast vrijblijvend (laatste) voorstel doen: (…)” Hierop reageert verweerder op 14 november 2022 met: “Uitsluitend indien uw cliënt schriftelijk, uiterlijk donderdag 17 november 2022 om 09:00 uur voldoet aan alle volgende voorwaarden: 1. De procedure intrekt, 2. Geen hoger beroep van deze zaak instelt, 3. Geen enkele verdere procedure nu of in de toekomst zal entameren tegen cliënte, 4. Met gelijktijdig e betaling van de door mijn cliënte gemaakte kosten in deze zaak, 5. Af te zien van enig contact (in welke vorm dan ook) met mijn cliënte, dan is mijn cliënt bereid daarover na te denken.” . Hierop reageert mr. R bij e-mailbericht van 14 november 2022 aan verweerder, met voor zover relevant: “Dank voor onderstaande e-mail van vandaag. Wat stelt uw cliënte concreet voor? Cliënt kan niet met voorwaarden instemmen met als tegenprestatie dat uw cliënte gaat nadenken. Graag ontvang ik dan ook een concreet schikkingsvoorstel. (…)” 
2.9    Bij e-mailbericht van 16 november 2022 schrijft verweerder aan mr. R: “Het is duidelijk dat uw cliënt niet alle vijf voorwaarden accepteert waardoor het niet tot een schikking leidt. Ik correspondeer en reageer hier verder niet meer op.”
2.10    Op 21 november 2022 heeft klager een (eerste) klacht over verweerder ingediend bij de deken. 
2.11    Bij e-mailbericht van 2 december 2022 heeft verweerder in de procedure onder meer een akte eiswijziging en producties aan de rechtbank overgelegd. 
2.12    Bij e-mailbericht van 5 december 2022 schrijft mr. R aan verweerder, voor zover relevant: “Ik constateer dat u e-mails betreffende schikkingsonderhandelingen in de procedure heeft overgelegd. Dit is klachtwaardig (Gedragsregels Advocatuur 27). Ik verzoek u dringend om per omgaande en in elk geval uiterlijk op 7 december 2022 om 9:00 uur de betreffende e-mails in te trekken en uitlatingen daarover aan de rechtbank te rectificeren. In het geval hier niet toe wordt overgegaan, dan voel ik mij genoodzaakt om hierover een klacht in te dienen bij de deken.
2.13    Bij e-mailbericht van 6 december 2022 schrijft verweerder aan mr. R, voor zover relevant:  “U percipieert het voorstel uwerzijds als onderhandelingen, zo een 6 weken voor de comparitiedatum, terwijl telkens duidelijk was dat er geen onderhandelingen waren, er dezerzijds geen tegenvoorstel zou komen en dat uw cliënt niet bereid is alle kosten te betalen, die mijn cliënte heeft moeten maken. In elk geval moet de rechtbank weten dat er een voorstel door uw cliënt is gedaan. Ik verneem dan ook graag schriftelijk of u met volgende bericht aan de rechtbank over het intrekken van producties 7-14, graag uiterlijk 8 december 2022, eens bent. Bericht aan de rechtbank: 
In de zaak met zaaknummer (…) (partijen: [B] vs. [klager]), heeft u vrijdag 2 december 2022 elektronisch ontvangen en per brief van 5 december 2022 de akte eiswijziging, tevens overlegging producties 7-33, ("akte") ontvangen. [mr. R] heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake zou zijn geweest van schikkingsonderhandelingen en heeft mij verzocht de producties 7-14 in te trekken. Nog afgezien of die stelling juist is, wil ik de aandacht voor de zaak, waarvan de comparitie op 13 december 2022 plaatsvindt, niet afleiden en wil ik u verzoeken de productie 7 (van 2 november 2022) tot en met productie 14 (van 14 november 2022) en het gestelde in de akte bij ranqnummers 1 tot en met 8 buiten beschouwing te laten. Daarvoor komt de mededeling voor in de plaats dat er op initiatief van [klager] op 2 november correspondentie is gevoerd over een door hem gedaan voorstel, dat niet tot een schikking heeft geleid.(…)” 
2.14    Bij e-mailbericht van 7 december 2022 om 09:01 uur stuurt mr. R aan verweerder, voor zover relevant: “(…) Het door u gedane voorstel valt ook onder Gedragsregels Advocatuur 27. Het inbrengen daarvan is ook klachtwaardig. Er wordt ingestemd met het intrekken van de producties en met de rectificatie. Niet wordt ingestemd met de voorgestelde in de plaats te stellen mededeling en/of het indienen of ingediend houden van producties betreffende schikkingsonderhandelingen.”  
2.15    Bij e-mailbericht van 7 december 2022 om 10:44 uur stuurt verweerder aan mr. R, voor zover relevant: “Dank voor uw bericht. De rechter dient toch wel te weten dat er op initiatief van uw cliënt - zoals u stelt - schikkingsonderhandelingen zijn geweest, zodat niet ter comparitie dat nog bevraagd/ besproken moet worden?” Hierop reageert mr. R diezelfde dag om 14:19 uur met, voor zover relevant: “Er geldt geen verplichting daartoe en met het kenbaar maken daarvan wordt ook niet ingestemd. Het is inmiddels 14:18 uur en er heeft nog geen intrekking en rectificatie plaatsgevonden. Ik verzoek u dringend om dit nog voor vandaag 14:50 uur te doen. Als dat dan niet heeft plaatsgevonden, dan kunt u er rekening mee houden dat er een klacht bij de deken wordt ingediend.” Verweerder reageert hierop om 17:26 uur met, voor zover relevant: “De door u gestelde termijn is volstrekt onredelijk. (…)Ik acht mij desgewenst vrij om de rechter te wijzen op het feit dat ik heb voorgesteld aan te geven dat besprekingen tot niets hebben geleid. Ik zal de rechtbank informeren over de intrekking van de producties, zoals aan u is aangegeven.”
2.16    Bij e-mailbericht van 7 december 2022 om 17:31 uur heeft verweerder het bij e-mailbericht van 6 december beschreven bericht aan de rechtbank gestuurd met dien verstande dat verweerder de zin “Daarvoor komt de mededeling voor in de plaats dat er op initiatief van [klager] op 2 november correspondentie is gevoerd over een door hem gedaan voorstel, dat niet tot een schikking heeft geleid.(…)” heeft weggelaten. 
2.17    Ter zitting van 13 december 2022 heeft de behandeling van het geschil tussen partijen plaatsgevonden bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad (hierna: de rechtbank). 
2.18    Op 28 december 2022 heeft klager een aanvullende klacht over verweerder bij de deken ingediend. 
2.19    Bij vonnis van 9 februari 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan en is de vordering van klager afgewezen. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerder heeft zich niet constructief opgesteld gedurende de schikkingsonderhandelingen;
b)    Verweerder heeft zich onnodig grievend, kwetsend en intimiderend uitgelaten;
c)    Verweerder heeft in strijd met de gedragsregels vertrouwelijke stukken aan de rechtbank verstuurd, waardoor klager advocaatkosten heeft gemaakt die hij vergoed wenst te zien. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    Het betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdelen a en b)
5.2    Klager voert aan dat de eisen die verweerder stelde om tot een schikking te kunnen komen niet redelijk waren. Door op 16 november 2022 te mailen “Ik correspondeer en reageer hier verder niet meer op” liet verweerder zich daarbij ook kwetsend en onnodig grievend uit. Verweerder wilde verder om onduidelijke redenen geen antwoord geven op vragen van mr. R. Verweerder wees tevens een schikkingsaanbod van klager af, zonder duidelijk te maken waarom het werd afgewezen. Ook werd door verweerder geen tegenvoorstel gedaan, ondanks dat daarom was gevraagd. In de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, zijn door verweerder meerdere onjuiste en daarmee onnodig grievende en/of kwetsende en intimiderende stellingen ingenomen. Klager stelt dat sprake is van een schending van de gedragsregels 1,2,7,8 en 24.
5.3    De raad is van oordeel dat de klachtonderdelen a) en b) niet slagen en overweegt hiertoe als volgt. Verweerder heeft ten aanzien van klachtonderdeel a) genoegzaam aangevoerd dat hij steeds op alle e-mailberichten van mr. R, de advocaat van klager, heeft gereageerd en dit blijkt ook uit de in het feitenrelaas genoemde correspondentie. Hieruit komt duidelijk naar voren dat partijen van mening verschilden en dat hierover over en weer correspondentie is gevoerd. Dat klager de antwoorden van verweerder daarbij te kort vindt of niet begrijpt, is aan hem, maar uit deze correspondentie volgt in ieder geval niet dat verweerder zich niet of onvoldoende constructief zou hebben opgesteld in de schikkingsonderhandelingen. Verweerder heeft duidelijk gecommuniceerd onder welke voorwaarden zijn cliënte bereid was over een schikking na te denken. Dat deze voorwaarden werden gesteld komt de raad niet onbegrijpelijk voor nu verweerder heeft toegelicht dat klager in zijn ogen een kansloze procedure tegen zijn cliënte was begonnen. De raad is dan ook van oordeel dat klachtonderdeel a) ongegrond is. Ten aanzien van klachtonderdeel b) overweegt de raad dat klager de vermeende grievende uitlatingen van verweerder onvoldoende heeft geconcretiseerd. Evenmin heeft klager onderbouwd waarom de uitlatingen onnodig grievend zouden zijn. Daarbij zijn sommige door klager aangehaalde uitlatingen niet van verweerder, maar van een derde, afkomstig. De raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat klachtonderdeel b) eveneens ongegrond is. 
Klachtonderdeel c)
5.4    Klager stelt in dit klachtonderdeel dat verweerder stukken afkomstig van de schikkingsonderhandelingen in het geding heeft gebracht die vertrouwelijk waren. Klager heeft hierdoor onnodige advocaatkosten moeten maken. 
5.5    De raad overweegt ten aanzien van klachtonderdeel c) dat verweerder genoegzaam heeft toegelicht dat hij de betreffende producties reeds heeft ingetrokken. Dit volgt ook zo uit de tussen verweerder en mr. R gevoerde e-mailcorrespondentie van 6 en 7 december 2021. Uit het e-mailbericht van 7 december 2021 om 17:31 uur van verweerder aan de rechtbank, blijkt tevens dat verweerder de laatste zin uit zijn conceptmail van 6 december 2022 (betreffende de mededeling over de schikkingsonderhandelingen), in zijn uiteindelijke bericht aan de rechtbank niet heeft opgenomen. Nadat mr. R bij e-mailbericht van 7 december 2022 reeds had ingestemd met het intrekken van de producties en met de rectificatie van verweerder, heeft verweerder hiermee ook gehoor gegeven aan het laatste verzoek van mr. R over het weglaten van de betreffende mededeling aan de rechtbank. Het in dit klachtonderdeel genoemde verwijt aan verweerder is door verweerder derhalve reeds in de procedure rechtgetrokken en dit kan hem nu dan ook niet meer worden verweten. Dat klager daarbij advocaatkosten heeft moeten maken, is vervelend voor klager, maar dit maakt de gedraging van verweerder niet klachtwaardig. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat klachtonderdeel c) eveneens ongegrond is.


BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klachtonderdelen a), b) en c) ongegrond.

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. M. Bootsma en P.J. Mijnssen, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2023. 


Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 23 oktober 2023