ECLI:NL:TADRAMS:2023:187 Raad van Discipline Amsterdam 23-613/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:187 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-10-2023 |
Datum publicatie: | 27-10-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-613/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij. Met het toezenden van een concept-faillissementsrekest heeft verweerder in het belang van zijn cliënte gehandeld en geen onevenredig nadeel aan klaagster toegebracht. Verweerder heeft toereikend toegelicht dat zijn cliënte een gerechtvaardigd belang had voor het verder druk uitoefenen op klaagster. Klaagster had niet gereageerd op de sommaties van verweerder. Andere pogingen tot contact waren niet gelukt. Het betrof bovendien een substantiële vordering. In die omstandigheden is het toezenden van een concept-faillissementsrekest geen ongebruikelijke handelwijze. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 23 oktober 2023
in de zaak 23-613/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 7 september 2023 met kenmerk 2236648/JS/PV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Op 15 september 2021 heeft klaagster met het bedrijf G (hierna: G) een overeenkomst
voor het leveren van gas en elektriciteit gesloten. In april 2022 is het moederbedrijf
van G overgenomen door de Duitse overheid waarna de naam van G is gewijzigd in S.
Aan relaties van S is de naamswijziging gecommuniceerd.
1.2 S stelt een vordering op klaagster te hebben. S heeft klaagster nog onder haar
oude naam - G - een aantal facturen gezonden. Op 15 maart 2023 heeft S de bijstand
van verweerder ingeroepen en hem verzocht om een vordering op klaagster te incasseren.
1.3 Op 16 maart 2023 heeft verweerder klaagster namens S gesommeerd om uiterlijk
op 22 maart 2023 een bedrag van € 5.957,66 te betalen. Bij die brief heeft verweerder
namens S een factuurspecificatie gevoegd. Verweerder schrijft in dat verband aan klaagster:
“Tot mij heeft zich gewend [S] met het verzoek om rechtsbijstand. U blijft al geruime
tijd in gebreke met het voldoen van de openstaande facturen van cliënte. Ik heb daarom
opdracht gekregen om langs juridische weg haar vordering op u te incasseren. (…)”
1.4 Een medewerkster van het kantoor van verweerder (mevrouw W) heeft meerdere
malen zonder succes geprobeerd telefonisch contact te leggen met klaagster.
1.5 Op 20 april 2023 heeft verweerder klaagster namens S opnieuw gesommeerd om
het bedrag van € 5.957,66 te voldoen. Hij schrijft, voor zover relevant: “Helaas moet
ik wederom constateren dat u nog steeds in gebreke blijft het verschuldigde bedrag
ad € 5.957,66 te voldoen. (…) Ik heb derhalve opdracht om te gaan dagvaarden. Ik stel
u nog éénmaal in de gelegenheid te bewerkstelligen dat de openstaande vordering alsnog
uiterlijk dinsdag 25 april 2023 op mijn onderstaande rekening derdengelden is bijgeschreven.
Indien u wederom in gebreke blijft zal ik u zonder nadere aankondiging in rechte betrekken.
(…).”
1.6 Bij brief en per e-mail van 2 mei 2023 heeft verweerder klaagster namens S
een concept-faillissementrekest gestuurd en haar, voor zover relevant, meegedeeld:
“Ondanks mijn sommatie heeft u de vordering ad € 6.009,55 van cliënte niet voldaan.
Indien gemeld bedrag niet alsnog maandag 08 mei 2023 is bijgeschreven op mijn onderstaande
rekening derdengelden, dan heb ik opdracht om dinsdag 09 mei 2023 uw faillissement
aan te vragen.”
1.7 Klaagster heeft hierop bij e-mail van 2 mei 2023 geantwoord: “Zoals u al eerder
telefonisch is medegedeeld is [S] mij niet bekend. Voor wat uw rauwelijkse faillissement
dreiging [betreft] zal ik mij tot de deken wenden.”
1.8 Op 9 mei 2023 heeft klaagster ook telefonisch aan verweerder(s kantoor) laten
weten dat klaagster niet bekend is met S en een klacht zou indienen over het toegezonden
concept-faillissementsrekest.
1.9 Op 10 mei 2023 heeft klaagster bij de deken onderhavige klacht ingediend over
verweerder.
1.10 Op 23 mei 2023 heeft mevrouw W namens verweerder de vordering nader toegelicht
en toegelicht dat S de rechtsopvolger is van G. Zij schrijft klaagster als volgt:
“Het telefonisch onderhoud waar u op doelt is mij niet bekend, voor zover ik kan zien
is er met ons kantoor geen telefonisch contact geweest. Voor wat betreft uw melding
dat cliënte u niet bekend is, kan ik u mededelen dat [S] de nieuwe naam is van [G].
Mogelijkerwijs komt e.e.a. u daarom onbekend voor. Bijgaand doe ik u volledigheidshalve
de overeenkomst en de aan de vordering ten grondslag liggende factuur toekomen. Ik
vertrouw erop u hiermede voldoende te hebben ingelicht en zie uw betaling ad € 6.009,55
graag uiterlijk dinsdag 30 mei 2023 tegemoet op onderstaande derdengeldenrekening,
bij gebreke waarvan ik mij vrij acht. Onder voorbehoud van alle rechten van cliënte.”
1.11 Klaagster heeft hierop bij e-mail van 25 mei 2023 geantwoord, voor zover relevant:
“Pas In uw genoemde mail van 23 mei 2023 maakt u aan mij bekend dat het Russische
[G] eenvoudigweg een nieuwe naam heeft, te weten [S]. Het verbaast mij dat u dit niet
al in uw eerste brief van 16 maart bekend maakte. Daarbij neem ik aansluitend in acht
u dat uw brief van 2 mei 2023 opent met “Aankondiging faillissement”. Uw werkwijze
is zoals gezegd verbazingwekkend.”
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende:
a) verweerder heeft de gestelde vordering van € 6.009,55 van S niet of onvoldoende
onderbouwd;
b) verweerder heeft ten onrechte beweerd dat klaagster geen verweer heeft gevoerd
tegen de vordering en dat de vordering niet wordt betwist;
c) verweerder heeft geprobeerd klaagster onder druk te zetten om tot betaling over
te gaan door middel van een in het vooruitzicht gestelde faillissementsrekest.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorliggende zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij.
De maatstaf die de voorzitter bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven
door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt
het volgende in. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van
zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt.
Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de
advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat
geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen,
(c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van
de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat
behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt
wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat
hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van
middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig
noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klaagster verwijt verweerder de gestelde vordering van € 6.009,55 niet of onvoldoende
te hebben onderbouwd. Klaagster stelt hiertoe dat zij al geruime tijd, vanaf halverwege
het jaar 2022, per e-mail en per brief is benaderd door verweerder die blijkbaar optreedt
namens S. Klaagster heeft verweerder meegedeeld nooit zaken te hebben gedaan met S.
Verweerder heeft niet aangetoond uit welke hoofde S een vordering op klaagster heeft.
Het is daarom niet mogelijk om adequaat verweer te voeren tegen de gepretendeerde
vordering.
4.3 Dit klachtonderdeel slaagt niet. Uit het klachtdossier is gebleken dat verweerder
klaagster namens S op 16 maart 2023 een sommatiebrief (met factuurspecificatie) heeft
gestuurd. Op basis van een intern contactoverzicht wordt aangenomen dat door een medewerker
van het kantoor van verweerder (mevrouw W) vervolgens meermalen tevergeefs is getracht
contact met klaagster te krijgen. Op 20 april 2023 heeft verweerder klaagster opnieuw
gesommeerd tot betaling over te gaan. Pas nadat verweerder klaagster op 2 mei 2023
had bericht dat zij bij geen betaling of reactie het risico liep dat er een faillissementsaanvraag
namens S zou worden ingediend, en hij daarbij een concept-faillissementsrekest had
gevoegd, heeft klaagster verweerder op 2 mei 2023 gemeld dat S bij haar niet bekend
was. Namens verweerder zijn aan klaagster hierop op 23 mei 2023 de facturen terzake
van de vordering en de namens klaagster ondertekende overeenkomst toegezonden. Daarbij
is toegelicht dat G, met wie klaagster een overeenkomst had gesloten, is overgenomen
door S. Hoewel het naar het oordeel van de voorzitter zorgvuldiger was geweest als
verweerder eerder - bijvoorbeeld in zijn sommatiebrief van 16 maart 2023 - had toegelicht
dat S de rechtsopvolger van G was, levert dit verweerder geen tuchtrechtelijk verwijtbare
gedraging op. Uit niets blijkt dat verweerder moest weten dat klaagster niet bekend
was met de naamswijziging van zijn cliënt. Zoals uit het toetsingskader - weergegeven
onder 4.1 - volgt, geniet verweerder als advocaat van de wederpartij een ruime mate
van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg
met zijn cliënt goeddunkt en heeft verweerder die vrijheid met zijn handelwijze niet
overschreden. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4 Klaagster verwijt verweerder dat hij ten onrechte heeft beweerd dat zij geen
verweer heeft gevoerd tegen de vordering en dat de vordering niet wordt betwist.
4.5 Ook dit klachtonderdeel slaagt niet. De voorzitter overweegt dat uit het verweer
van verweerder, anders dan klaagster stelt, niet volgt dat klaagster volgens hem helemaal
geen verweer heeft gevoerd, maar dat verweerder op zijn sommaties van 16 maart 2023
en 20 april 2023 geen reactie van klaagster had ontvangen. Als overwogen heeft klaagster,
blijkens de gedingstukken pas op die vordering gereageerd nadat verweerder op 2 mei
2023 een concept-faillissementsrekest had toegezonden. Niet gebleken is dat klaagster
op een eerder moment inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering, zodat klachtonderdeel
b) derhalve eveneens kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel c)
4.6 Klaagster verwijt verweerder dat hij heeft geprobeerd haar onder druk te zetten
om tot betaling over te gaan door middel van een in het vooruitzicht gesteld faillissementsrekest.
Deze handelwijze is volgens klaagster in strijd met het beginsel van zorgvuldigheid
en bovendien verwerpelijk.
4.7 Dit klachtonderdeel slaagt evenmin. De voorzitter is van oordeel dat verweerder
in de gegeven omstandigheden in het belang van zijn cliënte heeft mogen handelen zoals
hij heeft gedaan en klaagster met die handelwijze geen onevenredig nadeel heeft toegebracht.
Verweerder heeft toereikend toegelicht dat zijn cliënte S een gerechtvaardigd belang
had voor het verder druk uitoefenen op klaagster, omdat klaagster - zoals ook volgt
uit rechtsoverweging 4.5 - niet had gereageerd op de sommaties van verweerder, andere
pogingen tot contact niet waren gelukt en omdat het om een substantiële vordering
ging en dat het toezenden van een concept-faillissementsrekest in die omstandigheden
geen ongebruikelijke handelwijze is. Verweerder heeft verder onderbouwd gesteld dat
klaagster naar aanleiding van het concept-faillissementsrekest wel inhoudelijk heeft
gereageerd, waarna klaagster tekst en uitleg heeft ontvangen omtrent de vordering.
Zijn handelwijze heeft dan ook het beoogde effect gesorteerd. Klaagster heeft geen
argumenten naar voren gebracht die tot het oordeel moeten leiden dat verweerder, tegen
die geschetste achtergrond, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel
c) is dan ook eveneens kennelijk ongegrond.
4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom in zijn geheel kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober
2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 23 oktober 2023