ECLI:NL:TADRAMS:2023:186 Raad van Discipline Amsterdam 23-648/A/DH/W

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:186
Datum uitspraak: 16-10-2023
Datum publicatie: 27-10-2023
Zaaknummer(s): 23-648/A/DH/W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen: Wraking
Inhoudsindicatie: Wraking kennelijk ongegrond.

Beslissing van de Wrakingskamer van de 
Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 16 oktober 2023 
in de zaak 23-648/A/DH/W
naar aanleiding van het verzoek om wraking van na te noemen tuchtrechters, 

ingediend door:


verzoeker


1    DE FEITEN
1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder zaaknummer 23-090/DH/RO met verzoeker als klager en mr H als verweerder in de hoofdzaak (hierna: verweerder). 
1.2    Bij voorzittersbeslissing van 5 april 2023 is de klacht van verzoeker kennelijk ongegrond verklaard. Hiertegen heeft verzoeker verzet aangetekend. Dit verzet is op de zitting van de raad van 25 september 2023 om 13:00 uur behandeld door mr. M.P.J.G. Göbbels als voorzitter en mrs. D.G.M. van den Hoogen en B.F. van Noort als leden. Na afloop van de zitting bij e-mail van 16:18 uur heeft verzoeker de voorzitter en de leden (hierna: de tuchtrechters) gewraakt.   
1.3    De tuchtrechters hebben niet berust in de wraking. 
1.4    De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van de volgende stukken:
-    het wrakingsverzoek van 25 september 2023;
-    het proces-verbaal van de zitting van 25 september 2023; 
-    het verweer van de tuchtrechters van 5 oktober 2023, dat op dezelfde datum aan verzoeker is gezonden;
-    de reactie van verzoeker op het verweerschrift bij e-mail van 11 oktober 2023.   

2    BEOORDELING
2.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van de raad mogelijk wegens feiten of omstandigheden waardoor de (tucht)rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. 
2.2    Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.
2.3    Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd. Volgens verzoeker probeerde de voorzitter hem ongemotiveerd te beletten opnames te maken, terwijl hij bij aanvang van de zitting al gezegd had dat hij geen opnames maakte, maar dat hij zich hiertoe wel het recht voorbehield. Noch een rechter, noch een advocaat heeft aldus verzoeker het recht om niet opgenomen te worden. Naast incompetentie blijkt hier aldus klager ook de partijdigheid uit. Het had op de weg gelegen van verweerder dan wel op die van de tuchtrechters om via een kort geding of zelfs in een bodemzaak een opnameverbod aan te vragen. Dat dit niet is gebeurd, betekent volgens verzoeker dat hij in zijn recht staat om opnames te maken. Het ongemotiveerd weigeren hiervan is in strijd met de motiveringseisen en in strijd met het transparantiebeginsel van artikel 6 EVRM. 
2.4    De wrakingskamer is van oordeel dat de door verzoeker geuite wrakingsgronden niet de conclusie rechtvaardigen dat de tuchtrechters partijdig of vooringenomen zijn jegens verzoeker. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Nog afgezien van het feit dat uit het proces-verbaal volgt dat de beslissing om geen toestemming te geven voor het maken van opnames wel degelijk gemotiveerd is, levert dit geen reden op voor wraking. De tuchtrechters hebben terecht gesteld dat de beslissing geen toestemming te geven voor het maken van opnames is te kwalificeren als een maatregel genomen in het belang van een goede procesorde. Niet gesteld of gebleken is dat op grond van deze beslissing de rechterlijke onafhankelijkheid in twijfel moet worden getrokken. Dat sprake van subjectieve vooringenomenheid en/of partijdigheid ten opzichte van een van de partijen dan wel het voorliggende geschil is de wrakingskamer ook niet gebleken. Verzoeker heeft evenmin feiten en omstandigheden genoemd, die hem in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechters vooringenomen en/of partijdig zijn. Ook van de schijn daarvan is niet gebleken. Tot slot heeft de wrakingskamer niet kunnen vaststellen dat er anderszins zodanig is gehandeld dat daarmee geen recht is gedaan aan een behoorlijk proces.
2.5    Het wrakingsverzoek is op grond van het voorgaande kennelijk ongegrond. De wrakingskamer ziet geen aanleiding het verzoek van verzoeker om te worden gehoord in te willigen en zal met toepassing van artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline het wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.


        BESLISSING
De wrakingskamer:
       - verklaart het verzoek kennelijk ongegrond; 
       - bepaalt dat de behandeling van de klachtzaak 23-090/DH/RO zal worden hervat in de stand waarin het zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend. 


Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. C.C. Horrevorts en M.J.E. van den Bergh, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2023. 


        Griffier    Voorzitter
        

Verzonden op: 16 oktober 2023