ECLI:NL:TADRAMS:2023:156 Raad van Discipline Amsterdam 23-240/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:156 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-09-2023 |
Datum publicatie: | 07-09-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-240/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; ongegronde klacht over de eigen advocaat. Dat verweerster tijdens de lopende schikkingsonderhandelingen niet is overgegaan tot, of heeft aangedrongen op, het aanvragen van voorlopige voorzieningen valt haar tuchtrechtelijk niet te verwijten, gelet ook op de rol die van een advocaat in familiekwesties wordt verwacht. Op basis van het feitenrelaas en hetgeen door verweerster is aangevoerd, komt daarnaast naar voren dat verweerster wel degelijk werkzaamheden voor klaagster heeft verricht en dat verweerster klaagster ook had geïnformeerd over de verschuldigdheid van de eigen bijdrage. Verder heeft verweerster toereikend aangevoerd dat zij zich niet lichtvaardig heeft onttrokken. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 4 september 2023
in de zaak 23-240/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 30 augustus 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster,
welke klacht zij nadien heeft aangevuld.
1.2 Op 3 april 2023 heeft de raad van discipline (hierna: de raad) het klachtdossier
met kenmerk 2063294/JS/KV van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 juni 2023. Daarbij
waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerster heeft klaagster op basis van toevoeging bijgestaan in een echtscheidingszaak.
2.3 Bij e-mailbericht van 24 mei 2022 schrijft klaagster aan haar ex-man (hierna:
de man), voor zover relevant: “Aanstaande zondag hebben wij om 13.00u een afspraak
met z'n vieren in bijzijn van [M] die als mediator zal optreden. (…) Zou je alsjeblieft
nogmaals jouw doel willen aangeven van het gesprek. En kunnen aangeven wat dit betekend
voor ons vieren. Ik hoop dat wij tot iets constructiefs kunnen komen en kunnen werken
naar een oplossing voor ons alle vier. (…)”
2.4 Bij e-mailbericht van 27 juni 2022 schrijft de advocaat van de man (hierna:
mr. S) aan verweerster, voor zover relevant: “Naar ik begrijp, heeft er overleg tussen
onze cliënten plaatsgevonden en is er overeenstemming bereikt over de invulling van
de zorgregeling. (…)” Nog diezelfde dag stuurt verweerster deze e-mail door aan klaagster,
met daarbij, voor zover relevant: “Onderstaande email heb ik ontvangen van de wederpartij.
Hieruit maak ik op dat het je is gelukt om afspraken te maken met [de man] over de
kinderen, de kinderalimentatie en overige kosten van de kinderen·. Voorgesteld wordt
een bijdrage overeen te komen tot 1 januari 2024. (…). Hoe kijk jij daar nu tegenaan?”
Klaagster reageert hierop bij e-mailbericht van 27 juni 2022 met, voor zover relevant:
“Dank je wel voor jouw e-mail. Ik heb net een e-mail gestuurd voor mediation naar
[de man]. Kijken of wij er uit kunnen komen zonder strijd. Wat vind jij van het voorstel?
(…) Zullen wij eerst de mediation afwachten, dat scheelt jou ook tijd! Hoeveel uur
heb je tot op heden gedeclareerd?”
2.5 Bij e-mailbericht van 28 juni 2022 schrijft verweerster aan klaagster, voor
zover relevant: “Gelet op de inhoud van jouw WhatsApp zal ik jullie mediation afwachten
en nu nog geen concept reactie opstellen naar de wederpartij. Zoals al per WhatsApp
aangegeven heb ik bijna 10 uur aan de zaak besteed.”
2.6 Bij e-mailbericht van 28 juni 2022 schrijft klaagster aan verweerster, voor
zover relevant: “Het is voor mij en vooral in het belang van de kinderen heel erg
belangrijk dat wij weer met elkaar in gesprek komen. Is het een idee dat jij de wederpartij
daar nog op attendeert? Het risico is dat wij anders allemaal op elkaar aan het wachten
zijn. (…)”
2.7 Bij e-mailbericht van 30 augustus 2022 om 16:32 uur schrijft verweerster aan
klaagster, voor zover relevant: “Wij hebben zojuist telefonisch met elkaar gesproken.
Uit ons telefoongesprek is mij opnieuw duidelijk geworden dat helaas sprake is van
een wederzijdse vertrouwensbreuk. Jij geeft namelijk bij herhaling aan dat je eraan
twijfelt of ik jouw belangen wel goed behartig en dit heb je ook reeds met de orde
van advocaten besproken. Ik geef aan dat je mijn woorden verdraait, dat je de juistheid
van mijn adviezen in twijfel trekt en dat ik het gevoel heb dat je je richting mij
manipulatief opstelt. Daarmee bedoel ik ook dat jij stelt dat ik bepaalde uitspraken
zou hebben gedaan en/of jou zou hebben geadviseerd iets te doen, wat ik betwist. Dat
staat een goede samenwerking in de weg. Dit is bovendien niet de eerste keer dat wij
naar elkaar uitspreken dat het wellicht beter is dat jij op zoek gaat naar een andere
advocaat. Hiermee wil ik je geenszins onder druk zetten, maar benadruk wel dat gelet
op het feit dat jullie niet tot afspraken lijken te komen ten aanzien van de zorgregeling
en de standpunten van de wederpartij, dat een verzoekschrift echtscheiding ingediend
zal worden, het belangrijk is dat je bijstand hebt en houdt van een advocaat. Ik verzoek
je derhalve verder te gaan met het zoeken van een andere advocaat die jou als advocaat
bij kan gaan staan. Ik sta, zoals gezegd, ervoor open, dat wij een afspraak plannen
om dit in persoon te bespreken. Ik heb je verzocht aan te geven wanneer het jou schikt.”
2.8 Bij e-mailbericht van 30 augustus 2022 om 16:44 uur schrijft klaagster aan
verweerster, voor zover relevant: “Er zijn een aantal voorvallen geweest waar uit
lijkt te blijken dat er onvoldoende gehandeld wordt in het belang van mij en de kinderen.
Jij hebt meerdere malen aangegeven als ik niet zou meewerken, mij niet te willen vertegenwoordigen.
De tegenpartij stelt zich op bepaalde zaken die zeker niet in belang zijn van de kinderen.
En voor hen is het belangrijk dat er wordt gehandeld in hun belang. Dat je mij vertegenwoordigt
betekend ook dat het in mijn belang zal moeten zijn. Het is een zeer spijtige situatie,
het betreft een zaak op toevoeging en daaruit begrijp ik ook dat je weinig tijd er
aan kan besteden. Dit heb je meerdere malen aangegeven. De financiële situatie is
zo dat achteraf afgerekend kan worden. Het kantoor zal dan ook niet lijden onder deze
zaak. Ik heb deze kwestie voorgelegd aan de orde van advocaten. Ik hoop dat jij mij
helpt aan een andere advocaat zodat ik niet zonder vertegenwoordiging verder hoef.
Het was jouw beslissing om de samenwerking te beëindigen, dit heb je reeds meerdere
keren aangegeven de afgelopen periode. Wat verder opvallend was is dat je op elk voorstel,
hoe anders deze ook was, van de tegenpartij akkoord gaf. Het kan natuurlijk niet zo
zijn omdat jij geen tijd in deze zaak wenst te steken dat wij daarom overal akkoord
mee moeten gaan. Ik hoop dan ook dat eea op een nette wijze en met jouw medewerking
afgehandeld kan worden. Dat je een andere advocaat kan aangeven die deze zaak overneemt.(…)”
2.9 Verweerster reageert op voornoemd e-mailbericht van klaagster bij e-mailbericht
van 30 augustus 2022 om 17:07 uur met, voor zover relevant: “Ik betreur hetgeen je
in onderstaande mail hebt geschreven, waaronder dat er onvoldoende gehandeld zou zijn
in het belang van jou of de kinderen alsook dat jij op elk voorstel van de wederpartij
akkoord zou moeten geven. Dat je bovendien aangeeft dat ik beslis dat de samenwerking
beëindigd is, is een goed voorbeeld van het punt dat ik ook met je heb besproken,
je verdraait feiten en omstandigheden. Jij geeft aan dat je ontevreden bent, jij geeft
aan dat dit niet werkt, jij bent het niet eens met wat ik voorstel of wat ik voorspel
hoe een rechter zal oordelen, jij geeft aan je te wenden tot de Deken en vervolgens
meen je dat ik je dien te helpen bij het vinden van een andere advocaat en dat ik
coulant zal moeten zijn naar een opvolgend advocaat. Coulant ben ik zeker, maar wel
in alle redelijkheid met betrekking tot de tijd die ik heb besteed aan de zaak. Ik
had voorgesteld de zaak nog even onder mij te houden en je tijd te gunnen een andere
advocaat te zoeken, maar gelet op jouw onderstaande mail en hetgeen je hebt gezegd
in het telefoongesprek lijkt mij dat niet meer haalbaar. Ik zal de wederpartij berichten
dat ik niet langer als advocaat voor jou optreed. Een opvolgend advocaat kan contact
met mij opnemen.”
2.10 Op 30 augustus 2022 heeft klaagster een klacht over verweerster ingediend
bij de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
dat:
a) zij klaagster niet op de juiste wijze heeft vertegenwoordigd door haar te adviseren
met het voorstel van de wederpartij akkoord te gaan en geen voorlopige voorzieningen
aan te vragen;
b) zij nauwelijks werkzaamheden voor klaagster heeft verricht, maar wel de eigen
bijdrage in rekening heeft gebracht;
c) zij zich lichtvaardig heeft onttrokken.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad hanteert bij de beoordeling de volgende uitgangspunten.
5.2 De tuchtrechter heeft mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening
te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter
rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop
hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de
zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door
de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen
worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele
standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische
kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele
standaarden, toetst de raad of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die
van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
5.3 Een advocaat in familiekwesties moet daarnaast in het algemeen waken voor onnodige
polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid
worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen
spelen, met name belangen van kinderen.
5.4 Het staat een advocaat, zo stelt de raad ten slotte voorop, vrij om de werkzaamheden
te beëindigen. Bij het wegvallen van de vertrouwensbasis, is een advocaat hiertoe
zelfs gehouden. Waar beoordeeld moet worden of een advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld door zijn opdracht neer te leggen en zich terug te trekken uit de
zaak, zal mede acht worden geslagen op gedragsregel 14 lid 3. Daarin is bepaald dat,
als een advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dat op zorgvuldige
wijze dient te doen. Een dergelijke beslissing dient uitdrukkelijk en tijdig kenbaar
te worden gemaakt en de cliënt dient te worden gewezen op de te nemen stappen, zodat
deze daarvan geen schade ondervindt.
Klachtonderdeel a)
5.5 Klaagster verwijt verweerster in klachtonderdeel a) dat verweerster heeft verzuimd
voorlopige voorzieningen voor haar aan te vragen. Daarmee heeft verweerster de belangen
van klaagster onvoldoende voorop gesteld. Verweerster heeft met klaagster überhaupt
nooit gesproken over het bestaan van de mogelijkheid tot het aanvragen van voorlopige
voorzieningen. Als dit alles wel was gebeurd, was klaagster en haar kinderen veel
onnodig leed bespaard gebleven, aldus steeds klaagster. Ook verwijt klaagster verweerster
dat zij haar adviseerde om – tegen haar zin - in te stemmen met de voorstellen van
de man.
5.6 De raad acht dit klachtonderdeel ongegrond. Verweerster heeft voldoende toegelicht
dat aanvankelijk werd gepoogd om met de man tot onderlinge afspraken te komen, onder
meer middels het inzetten van mediation en met hulp van derden. Dit blijkt ook uit
de in het feitenrelaas weergegeven correspondentie. Uit de e-mailberichten van 27
en 28 juni 2023 maakt de raad op dat klaagster er zelf destijds de voorkeur aan gaf
om er samen zonder strijd uit te komen, en eerst de mediation wilde afwachten. Dat
verweerster tijdens deze lopende schikkingsonderhandelingen niet is overgegaan tot,
of heeft aangedrongen op, het aanvragen van voorlopige voorzieningen valt haar tuchtrechtelijk
niet te verwijten, gelet ook op de rol die van een advocaat in familiekwesties wordt
verwacht. Verder heeft klaagster onvoldoende onderbouwd dat verweerster tegen klaagster
zou hebben gezegd dat zij, tegen haar zin in, akkoord moest gaan met de voorstellen
van de man. Verweerster heeft bestreden dat zij klaagster hiertoe heeft bewogen en
klaagster heeft dit verwijt niet voldoende concreet gemaakt en niet met stukken onderbouwd.
Klachtonderdeel b)
5.7 Klaagster verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij voor klaagster
geen althans nauwelijks enige werkzaamheden heeft verricht, terwijl verweerster wel
aanspraak heeft gemaakt op betaling van de eigen bijdrage.
5.8 Ook dit verwijt faalt. Op basis van het feitenrelaas en hetgeen door verweerster
is aangevoerd, komt naar voren dat verweerster voor klaagster wel degelijk werkzaamheden
heeft verricht, in de vorm van het voeren van telefoongesprekken en het geven van
verschillende adviezen. Bovendien blijkt daaruit, zoals hiervoor is overwogen, dat
klaagster en de man zelf aanvankelijk juist poogden om er samen uit te komen, in welke
fase klaagster van verweerster geen intensieve betrokkenheid verlangde. Verweerster
heeft daarbij aangevoerd dat zij klaagster ook heeft geïnformeerd over de verschuldigdheid
van de eigen bijdrage. Nu klaagster dit klachtonderdeel verder niet van een nadere
onderbouwing heeft voorzien, is de raad van oordeel dat klachtonderdeel b) ongegrond
is.
Klachtonderdeel c)
5.9 Klaagster verwijt verweerster in klachtonderdeel c) dat zij zich lichtvaardig
heeft onttrokken als advocaat.
5.10 De raad volgt klaagster hierin evenmin. De raad is van oordeel dat verweerster
toereikend heeft aangevoerd dat zij zich niet lichtvaardig heeft onttrokken. Verweerster
heeft voldoende toegelicht dat de communicatie tussen klaagster en verweerster al
enige tijd moeizaam verliep en dat zij klaagster daarom al telefonisch had laten weten
dat het misschien beter was als klaagster uit zou zien naar een andere advocaat. Toen
klaagster en verweerster elkaar op 30 augustus 2022 telefonisch spraken, was verweerster,
zo zij heeft zij toegelicht, eerst nog geneigd de zaak tijdelijk onder zich te houden,
om klaagster in de gelegenheid te stellen een nieuwe advocaat te vinden. Verweerster
heeft klaagster ook nog aangeboden om een afspraak in te plannen, zodat zij hierover
konden praten. Toen verweerster echter direct hierna van klaagster begreep dat zij
al een klacht tegen verweerster had ingediend bij de deken, zag verweerster zich op
30 augustus 2022 alsnog genoodzaakt om zich aan de zaak te onttrekken en dit heeft
zij toen aan klaagster laten weten. De raad is van oordeel dat verweerster daarmee
niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Er was sprake van een wederzijdse vertrouwensbreuk
en het was voor verweerster in de gegeven omstandigheden onhoudbaar geworden klaagster
nog bij te staan. Verweerster heeft klaagster dit duidelijk kenbaar gemaakt. Zij had
klaagster al eerder op de te nemen stappen gewezen. Daarbij, zo neemt de raad op grond
van de onweersproken stellingen van verweerster aan, was er op het moment van onttrekking
door verweerster geen sprake van een naderende zitting, een aflopende (fatale) termijn
of andere prangende zaken, zodat klaagster in dat opzicht ook geen onevenredig nadeel
van de onttrekking kon ondervinden.
5.11 De raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat klachtonderdeel
c) ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a) , b) en c) ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. D. Horeman en C.C. Horrevorts, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 september 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 4 september 2023