ECLI:NL:TADRAMS:2023:142 Raad van Discipline Amsterdam 23-220/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:142
Datum uitspraak: 14-08-2023
Datum publicatie: 17-08-2023
Zaaknummer(s): 23-220/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadbeslissing; Gedeeltelijk gegronde klacht over de dienstverlening van de eigen advocaat. Verweerster heeft in haar dienstverlening aan klager ernstige steken laten van vallen. Niet alleen heeft verweerster onvoldoende professionele distantie ten opzichte van klager betracht, maar bovendien heeft verweerster nagelaten klager te informeren dat het openbaar ministerie een hoger beroepszaak had ingepland. Verweerster heeft hiermee niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een berisping passend en geboden is. Aangezien de raad verweerster in de beslissing op het dekenbezwaar met kenmerk 23-219/A/A/D van dezelfde datum reeds in de proceskosten heeft veroordeeld, ziet de raad aanleiding om de proceskosten te matigen, in die zin dat de veroordeling zal worden beperkt tot € 25,- aan reiskosten van klager.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 14 augustus 2023
in de zaak 23-220/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:
 
verweerster


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 25 juni 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 23 maart 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1988930/JS/YH van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 juni 2023. Daarbij was klager aanwezig. Verweerster is zonder voorafgaand bericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door klager op 13 april 2023 en 14 april 2023 nagezonden stukken. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.   
2.2    Verweerster heeft klager in 2021 en 2022 in twee strafzaken bijgestaan (hierna: zaak 1 en zaak 2). De heer P (hierna: P) is klagers neef en zijn zaakwaarnemer.
Zaak 1
2.3    Zaak 1 betreft een aangifte van premier Rutte en vicepremier De Jonge in november 2021 tegen klager. 
2.4    Op 31 december 2021 heeft verweerster op verzoek van klager een bezwaarschrift ex artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden bij de rechtbank Den Haag ingediend. 
2.5    6 januari 2022 heeft verweerster klager bijgestaan bij een voorgeleiding na arrestatie op het hoofdbureau van de politie in Den Haag. Op 6 januari 2022 is ook tussen verweerster en P contact geweest. 
2.6    In zaak 1 is op 25 februari 2022 hoger beroep aangetekend bij het gerechtshof Den Haag. Over dit hoger beroep is vanaf eind januari 2022 contact geweest tussen klager en verweerster. Daarbij heeft klager verweerster verzocht de appélakte aan hem toe te zenden. 
2.7    Op 2 augustus 2022 heeft verweerster gebeld met de bode van de rechtbank Den Haag, om de mondelinge behandeling van het bezwaarschrift van die dag tegen het DNA-onderzoek uit te laten stellen, omdat verweerster ziek was.  
2.8    Op 9 augustus 2022 heeft klager bericht ontvangen van de Verkeerstoren Den Haag dat het openbaar ministerie het hoger beroep op 25 februari 2022 had ingepland. 
2.9    Op 21 november 2022 heeft de advocaat-generaal de behandeling van het hoger beroep uitgesteld.
Zaak 2
2.10    Zaak 2 betreft een aangifte van ongeveer 19 personen tegen klager in verband met laster, smaad, bedreiging en valsheid in geschrifte.
2.11    Op 8 maart 2022 is klager gearresteerd. Op 11 maart 2022 heeft een verhoor bij de rechter-commissaris plaatsgevonden. Op 23 maart 2022 heeft een raadkamerzitting plaatsgevonden bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda. Verweerster heeft tijdens die zitting verweer gevoerd namens klager. Voorafgaand aan het verhoor van 8 maart 2022 en de zitting van 23 maart 2022 heeft tussen klager een verweerster overleg plaatsgevonden. 
2.12    In juni 2022 heeft klager bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant een gesprek gehad met de heer S (hierna: S), de manager die de officieren van justitie aanstuurt. 
2.13    Op 2 juli 2022 heeft het openbaar ministerie het papieren dossier naar klagers huisadres gestuurd.
Communicatie klager en verweerster 
2.14    Op 30 juni 2022 heeft verweerster klager een WhatsApp-bericht gestuurd. De tekst luidt: "Fijne vriend hoor. Hij is het haasje”  
Klacht bij de deken 
2.15    Op 25 juni 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2.16    Op 15 december 2022 is de klacht van klager mondeling behandeld op het kantoor van deken. Verweerster was zonder voorafgaand bericht niet op het gesprek met de deken en klager verschenen.
2.17    De deken heeft naar aanleiding van de houding van verweerster tijdens de behandeling van deze klacht een dekenbezwaar ingediend. Dit dekenbezwaar is bij de raad geregistreerd onder kenmerk 23-219/A/A/D. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a)    Verweerster heeft vanaf eind januari 2022 geprobeerd klager over te halen het hoger beroep dat was ingesteld in zaak 1 in te trekken. Klager wilde geen intrekking van het hoger beroep; 
b)    Verweerster heeft ondanks toezeggingen geweigerd om een compleet (papieren en elektronisch) strafdossier aan klager toe te sturen; 
c)    Verweerster heeft ongepast gedrag vertoond; 
d)    Verweerster heeft geweigerd om informatie aan P door te geven over hetgeen de rechter-commissaris had beslist; 
e)    Nadat klager door een arrestatieteam was opgehaald, verzuimde en weigerde verweerster om ontlastende informatie met betrekking tot de (volgens klager) valse aangiften te verstrekken aan de rechter-commissaris bij de voorgeleiding, waardoor de belangen van klager ernstig zijn geschaad; 
f)    Verweerster heeft ongewenst vooroverleg gehad met de officier van justitie. 
g)    Verweerster heeft geprobeerd P te beschadigen en/of onrust te veroorzaken, door op 30 juni 2022 een WhatsApp-bericht aan klager te sturen met een afbeelding met daarin de tekst: "Fijne vriend hoor. Hij is het haasje.” Zij bedoelde daarmee P; 
h)    Verweerster deed zich op 2 augustus 2022 nog steeds voor als zijn advocaat en belde met de bode van de rechtbank Den Haag en e-mailde met de rechter, om de zitting van 2 augustus 2022 te laten uitstellen omdat zij ziek was; 
i)    Verweerster heeft klager er niet van op de hoogte gebracht dat het openbaar ministerie een hoger beroepzaak had ingepland op 25 februari 2022. Hierover vernam klager voor het eerst tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 11 maart 2022. Verweerster verstrekte die informatie aan de rechter-commissaris, maar had klager hiervan dus niet tijdig op de hoogte gebracht. Klager ontving hiervan op 9 augustus 2022 een bevestiging van de Verkeerstoren Den Haag; 
j)    Klager verwijt verweerster minachting van de deken door niet te verschijnen op de afspraak bij de deken op 15 december 2022 waar de klacht van klager mondeling zou worden behandeld. Zij was zonder kennisgeving afwezig; 
k)    Verweerster heeft haar ambtsgeheim geschonden. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
6    Klager heeft allereerst bezwaar gemaakt tegen de aanbiedingsbrief van de deken van 23 maart 2023 en het daarbij toegezonden klachtdossier. Klager is het er niet mee eens dat de deken het verweerschrift van verweerster van 4 maart 2023 in het klachtdossier heeft opgenomen, terwijl klager eerder te kennen was gegeven dat het onderzoek op 15 februari 2023 was gesloten. 
7    De raad overweegt dat de deken het in het belang van het onderzoek heeft geacht om het verweer van verweerster toch aan het klachtdossier toe te voegen om de raad zo volledig mogelijk te informeren over de loop van het onderzoek. Het staat de deken vrij haar onderzoek zo in te richten als haar geraden voorkomt. Hier kunnen verder geen juridische consequenties aan verbonden worden.       
7.1    In deze zaak gaat het om de vraag of verweerster de belangen van klager met voldoende zorg heeft behandeld, als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet (Aw).
De raad stelt voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang toetst. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
7.2    Verder geldt dat de tuchtrechter, naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten moet toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (Hof van Discipline 21 september 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:195).
Klachtonderdeel a)
7.3    Klager verwijt verweerster dat zij vanaf eind januari 2022 heeft geprobeerd klager over te halen het hoger beroep dat was ingesteld in zaak 1 in te trekken, terwijl klager het hoger beroep niet wilde intrekken. 
7.4    Verweerster betwist dat zij het hoger beroep tegen de wens van klager heeft willen intrekken. Wel heeft verweerster klager kenbaar gemaakt dat zij het hoger beroep risicovol achtte, gelet op de polariserende atmosfeer die in die periode in de maatschappij heerste en die de rechter(s) zou(den) kunnen verleiden tot het opleggen van hoge straffen in een zaak als die van klager. Het is de taak van verweerster om haar cliënt te voorzien van een juridisch advies waarmee zijn belangen het beste worden behartigd. Niet gebleken is dat klager naar verweerster heeft uitgesproken dat hij haar advies incorrect vond of dat dit voor hem een reden was om een andere advocaat te zoeken.
7.5    De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat klager tegenover het gemotiveerde verweer van verweerster zijn verwijt onvoldoende heeft onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijten. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, is klachtonderdeel a) ongegrond.
Klachtonderdeel b)
7.6    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij ondanks toezeggingen heeft geweigerd om een compleet (papieren en elektronisch) strafdossier aan klager toe te sturen.  
7.7    Verweerster voert aan dat zij klager per e-mail het dossier heeft doen toekomen. Nu het de raad niet is gebleken dat deze mededeling van verweerster onjuist is, acht de raad klachtonderdeel b) eveneens ongegrond.  
Klachtonderdeel c)
7.8    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij hem bleef bellen/appen en lange berichten insprak waarin zij klager 'lieve, lieve, lieve, lieve, lieve, lieve’ noemt, terwijl zij wist dat klager niets meer met haar te maken wilde hebben. Verweerster wilde ook strandwandelingen met klager maken, met hem knuffelen en in zijn ogen kijken. 
7.9    Verweerster voert aan dat zij en klager voordat verweerster klager als advocaat was gaan bijstaan een vriendschappelijke verhouding hadden en in dat kader intensief contact onderhielden. De contactmomenten gedurende de korte periode dat verweerster klager als advocaat heeft bijgestaan staan in schril contrast met de vele, langdurige contactmomenten die verweerster met klager heeft gehad voorafgaand aan haar optreden als zijn advocaat. Verweerster heeft klager talloze malen gebeld, geappt en zijn voicemail ingesproken om contact met hem te kunnen krijgen. Zij heeft echter geen enkele reactie van klager ontvangen en dat bevreemdde haar. Voor wat betreft haar eigenaardige telefonische contacten richting klager, voert verweerster aan dat zij destijds extreem vermoeid was en dat zij bovendien slachtoffer bleek te zijn van cyberpesterij en/of computervredebreuk. Verweerster heeft, vanwege de politieke aard van de strafzaak waar klager van wordt verdacht, gedacht dat klager wellicht soortgelijke problemen zou ervaren. Vandaar haar wat emotionele oproep aan hem om elkaar te zien, zodat zij een en ander normaal konden afsluiten.
7.10    De raad begrijpt uit het verweer van verweerster dat zij de verwijten die klager haar in dit klachtonderdeel maakt niet betwist; zij voert slechts een (of meer) verklaring(en) voor haar gedragingen aan. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster met haar uitlatingen en gedragingen onvoldoende professionele distantie ten opzichte van klager betracht en daarmee de grenzen van het betamelijke overschreden. De door verweerster beschreven omstandigheden waarin zij destijds verkeerde, verontschuldigen deze gedragingen en uitingen niet. Het had op haar weg gelegen om hier op een andere wijze mee om te gaan, door bijvoorbeeld hulp in te schakelen  dan wel de zaak onder die omstandigheden niet te blijven behandelen. De raad acht klachtonderdeel c) dan ook gegrond. 
Klachtonderdeel d)
7.11    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij op vrijdag 6 januari 2022 heeft geweigerd om informatie aan P door te geven over de beslissing van de rechter-commissaris. Verweerster heeft niet doorgegeven naar welke gevangenis klager zou worden overgeplaatst en hoelang de straf zou duren. In plaats daarvan heeft verweerster contact met een derde (niet belanghebbende) onderhouden. 
7.12    Verweerster voert aan dat zij op 6 januari 2022 klager heeft bijgestaan bij een voorgeleiding na arrestatie op het hoofdbureau van de politie in Den Haag. Die middag had zij echter ook een politierechterzitting bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, die telefonisch plaatsvond. Tussen de bedrijven door onderhield zij het contact met die rechtbank. Na de voorgeleiding zocht een man contact met verweerster over klager. Verweerster had op dat moment geen idee wie de man was. Hij bleef echter achter haar aanlopen en buiten begon de man haar van dichtbij te filmen. Verweerster heeft dit als intimiderend ervaren. Later bleek dit P te zijn geweest. Verweerster begrijpt het verwijt van klager niet dat zij niet met P wilde spreken. Klager was zelf immers ook van mening dat diens handelen jegens verweerster incorrect was.
7.13    De raad overweegt dat op grond van het klachtdossier niet is gebleken dat klager verweerster kenbaar heeft gemaakt dat P zijn zaakwaarnemer was en zij derhalve met hem mocht communiceren over klagers zaak. De raad acht aannemelijk dat verweerster op het moment dat P haar aansprak niet wist wie hij was. Gelet op de op haar jegens klager als haar cliënt rustende geheimhoudingsplicht (zoals neergelegd in gedragsregel 3) heeft verweerster P terecht niet willen informeren over klagers zaak. Voor klagers stelling dat verweerster in plaats daarvan contact met een derde (niet belanghebbende) heeft onderhouden, biedt het klachtdossier geen feitelijke grondslag. Van verwijtbaar handelen in dit opzicht is de raad niet gebleken, zodat klachtonderdeel d) ongegrond is.  
Klachtonderdeel e)
7.14    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij - nadat klager op 8 maart 2022 was gearresteerd - heeft verzuimd en geweigerd ontlastende informatie met betrekking tot valse aangiften te verstrekken aan de rechter-commissaris bij de voorgeleiding op 11 maart 2022 en in de raadkamer bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda op woensdag 23 maart 2022. Hierdoor zijn de belangen van klager ernstig geschaad, aldus klager. 
7.15    Verweerster voert aan dat zij klager na zijn arrestatie op 8 maart 2022 heeft bijgestaan bij de behandeling van de vordering inbewaringstelling bij de rechter-commissaris op 11 maart 2022 en bij de raadkamer gevangenhouding op 23 maart 2022. Klager werd verdacht van drie feiten: twee gevallen van stalking en een geval van opruiing. Klager meent dat verweerster allerlei ontlastend bewijs expres zou hebben onthouden, en dat sprake is van valse aangiften, maar verweerster vermoedt dat klager meerdere zaken door elkaar haalt, want in deze zaak waren eventuele valse aangiften van anderen niet relevant. Noch op 11 maart 2022 noch daarna, tussen de voorgeleiding bij de rechter-commissaris en de raadkamer gevangenhouding op 23 maart 2022 heeft klager verweerster gewezen op ontlastend materiaal dat betrekking zou hebben op de drie feiten waarvan klager werd verdacht. Anders dan klager stelt heeft verweerster bij de behandeling in raadkamer bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda wel degelijk verweer gevoerd tegen de gestelde bezwaren. Klager is naar aanleiding van hetgeen door hem en door verweerster naar voren is gebracht geschorst uit de voorlopige hechtenis, terwijl het openbaar ministerie had verzocht de gevangenhouding te verlengen. Verweerster stelt zowel ten tijde van als na de raadkamerbehandeling bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda nooit van klager te hebben vernomen dat hij ontevreden was over haar optreden, noch heeft zij een overnameverzoek of iets dergelijks van klager ontvangen.
7.16    De raad overweegt op grond van het voorgaande dat klager tegenover het gemotiveerde verweer van verweerster zijn verwijten onvoldoende heeft onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijten. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, is klachtonderdeel e) ongegrond.
Klachtonderdeel f)
7.17    In dit klachtonderdeel heeft verweerster volgens klager ongewenst vooroverleg gehad met de officier van justitie. Uit het gesprek dat klager op 23 maart 2022 met verweerster heeft gehad voorafgaand aan de zitting, bleek namelijk dat verweerster al wist dat de officier van justitie 90 dagen verlenging van gevangenhouding tegen klager zou eisen.
7.18    Verweerster voert aan dat zij voorafgaand aan de behandeling van de raadkamer gevangenhouding op 23 maart 2022 aan klager heeft meegedeeld te vermoeden dat de officier van justitie 90 dagen zou gaan vragen. Dat had zij gebaseerd op het feit dat dit gebruikelijk is bij een raadkamer gevangenhouding. Verweerster heeft absoluut geen overleg gehad met de officier van justitie voorafgaand aan de raadkamer gevangenhouding.
7.19    De raad overweegt dat klager ook voor wat betreft dit klachtonderdeel zijn verwijt tegenover het gemotiveerde verweer van verweerster onvoldoende heeft onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijten. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, is klachtonderdeel f) ongegrond.
Klachtonderdeel g)
7.20    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij heeft geprobeerd P te beschadigen en/of onrust te veroorzaken, door op 30 juni 2022 een WhatsAppbericht aan klager te sturen met een afbeelding met daarin de tekst: "Fijne vriend hoor. Hij is het haasje.” Zij doelde daarmee, aldus klager, op P.  
7.21    De raad overweegt het volgende. In de Advocatenwet komt het recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan iedereen toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Het bericht dat verweerster, volgens klager, over P had gestuurd aan klager en waarmee zij volgens klager P zou hebben geprobeerd te beschadigen, raakt klager niet rechtsreeks in zijn belang. Uitsluitend P kan een klacht indienen over verweerster als P meent dat verweerster ten opzichte van hem tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld met het sturen van dit WhatsApp-bericht. Aangezien klager zelf geen eigen rechtstreeks belang heeft zal de raad klachtonderdeel g) niet-ontvankelijk verklaren. 
Klachtonderdeel h)
7.22    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij zich op 2 augustus 2022 nog steeds voordeed als zijn advocaat. Zij heeft gebeld met de bode van de rechtbank Den Haag en een e-mail gestuurd aan de rechter, omdat zij de zitting van 2 augustus 2022 wilde uitstellen aangezien zij ziek was.  
7.23    Verweerster voert aan dat zij op 31 december 2021 op verzoek van klager een bezwaarschrift ex artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden had ingediend. Klager reageerde vervolgens niet meer op haar pogingen om in contact met hem te komen. Zij had het voornemen om haar werkzaamheden neer te leggen, maar heeft dit niet in een persoonlijk onderhoud met klager kunnen bespreken, omdat hij niet meer op haar contactverzoeken reageerde. Nadat verweerster wegens ziekte niet meer werkzaam was, is haar op enig moment duidelijk geworden dat in de DNA-bezwaarschriftenprocedure een zitting was ingepland bij de rechtbank Den Haag. Verweerster heeft zich toen tot de rechtbank gewend met het verzoek om de zaak aan te houden, zodat een nieuwe advocaat van klager voldoende voorbereidingstijd zou hebben om de zaak de behandelen. Toen zij contact opnam met de rechtbank Den Haag is haar medegedeeld dat klager in persoon aanwezig was waarop verweerster de bode heeft gevraagd klager te vragen zich telefonisch tot haar te verhouden. Het was niet verweersters bedoeling om tegen klagers wil voor hem te blijven optreden. Zij wilde klager er enkel op willen wijzen dat vertegenwoordiging door een (andere) advocaat in zijn belang was.
7.24    De raad overweegt het volgende. Uit de gedingstukken is de raad niet gebleken dat klager verweerster duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat zij niet meer voor hem hoefde of mocht optreden. Het is terecht dat verweerster nog een afrondend gesprek wenste te voeren met klager om met hem tot een correcte afronding van haar werkzaamheden te komen en om lopende werkzaamheden over te kunnen dragen aan een (eventueel) opvolgend advocaat. Het behoort tot de taak van een advocaat om ervoor zorg te dragen dat een cliënt geen procedurele schade ondervindt van een overdracht van een zaak of van beëindiging van de dienstverlening. Dat verweerster in die context getracht heeft uitstel te krijgen voor de geplande zitting getuigt derhalve van een handelwijze die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake. Klachtonderdeel h) is derhalve ongegrond.   
Klachtonderdeel i)
7.25    Klager verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat verweerster hem er niet van op de hoogte heeft gebracht dat het openbaar ministerie een hoger beroepzaak had ingepland op 25 februari 2022. Dat dit het geval was hoorde klager voor het eerst tijdens het verhoor met de rechter-commissaris op 11 maart 2022, toen verweerster die informatie aan de rechter-commissaris verstrekte, maar had klager hiervan dus niet tijdig op de hoogte gesteld. Klager ontving hiervan op 9 augustus 2022 een bevestiging van de Verkeerstoren Den Haag. 
7.26    Verweerster heeft geen verweer gevoerd tegen dit klachtonderdeel en ook uit het overgelegde klachtdossier volgt niet dat het verwijt van klager onjuist is. De raad acht dit ondeskundig en is van oordeel dat verweerster op dit punt tekort is geschoten in haar dienstverlening aan klager. Daarmee heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en is klachtonderdeel i) gegrond. 
Klachtonderdeel j)
7.27    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster minachting van de deken door niet te verschijnen op de afspraak bij de deken op 15 december 2022 waar klagers klacht zou worden besproken. Zij was zonder kennisgeving afwezig.
7.28    De raad overweegt met verwijzing naar het toetsingskader onder rechtsoverweging 7.21 dat niet klager maar de deken rechtstreeks in haar belang wordt getroffen door de aan verweerster verweten minachting van de deken. De deken heeft, onder meer, hierover een dekenbezwaar tegen verweerster ingediend. De raad acht klachtonderdeel j) derhalve niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een eigen rechtstreeks belang van klager.
Klachtonderdeel k) 
7.29    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij haar ambtsgeheim heeft geschonden door vertrouwelijke informatie uit het dossier van haar cliënt T. D (hierna: D) aan klager te sturen.
7.30    Ook voor wat betreft dit klachtonderdeel geldt (wederom onder verwijzing naar het toetsingskader onder rechtsoverweging 7.21) dat de verweten gedraging klager niet rechtsreeks in zijn belang raakt. Uitsluitend D kan een klacht indienen over verweerster als zij meent dat verweerster ten opzichte van haar tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door vertrouwelijke informatie over haar met derden te delen. Aangezien klager zelf geen eigen rechtstreeks belang heeft zal de raad klachtonderdeel k) niet-ontvankelijk verklaren. 

8    MAATREGEL
8.1    De raad heeft klachtonderdelen c) en i) gegrond verklaard. Verweerster heeft in haar dienstverlening aan klager ernstige steken laten van vallen. Niet alleen heeft verweerster onvoldoende professionele distantie ten opzichte van klager betracht, maar bovendien heeft verweerster nagelaten klager te informeren dat het openbaar ministerie een hoger beroepszaak had ingepland. Verweerster heeft hiermee niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een berisping passend en geboden is.

9    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
9.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
9.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de proceskosten. Aangezien de raad verweerster in de beslissing op het dekenbezwaar met kenmerk 23-219/A/A/D van dezelfde datum reeds in de proceskosten heeft veroordeeld, ziet de raad aanleiding om de proceskosten te matigen, in die zin dat de veroordeling zal worden beperkt tot € 25,- aan reiskosten van klager. 
9.3    Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdelen c) en i) gegrond;
-    verklaart klachtonderdelen a), b), d) e), f), h) ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen g), j) en k) niet-ontvankelijk;
-    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. A.Ch.H. Franken en L.C. Dufour, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2023.


Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 14 augustus 2023