ECLI:NL:TADRAMS:2023:133 Raad van Discipline Amsterdam 23-319/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:133
Datum uitspraak: 17-07-2023
Datum publicatie: 20-07-2023
Zaaknummer(s): 23-319/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Openbare betekening dagvaarding. Het had de voorkeur verdiend om een afschrift van de dagvaarding naar het bij verweerder laatst bekende adres van klager te sturen. Door in plaats daarvan af te gaan op de informatie van de door hem ingeschakelde deurwaarder over de RNI-registratie van klager in de BRP heeft verweerder echter niet klachtwaardig gehandeld. Klager was na de ontvangst van het verstekvonnis in de gelegenheid om in verzet te gaan en dat heeft klager ook gedaan. De procespositie van klager is dan ook niet benadeeld. Klacht is kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam
van 17 juli 2023 
in de zaak 23-319/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 10 mei 2023 met kenmerk 2202171/JS/MvV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    De cliënt van verweerder heeft een vordering op klager van € 18.600,- in het kader van de financiering van een bedrijfsruimte met horecabestemming (hierna: de bedrijfsruimte). Klager betwist deze vordering.
1.2    Bij brief van 20 juli 2022 heeft verweerder klager namens zijn cliënt in gebreke gesteld ter voldoening van de vordering. Verweerder heeft deze brief gestuurd naar het destijds bekende adres van klager. In de brief heeft verweerder onder meer geschreven:
“Namens cliënt stel ik u hierbij voor de laatste maal in de gelegenheid om – uiterlijk binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief – over te gaan tot betaling van het door cliënt aan u ter beschikking gestelde bedrag. Indien u geen gehoor geeft aan dit verzoek, heb ik opdracht om gerechtelijke stappen te ondernemen. Ik wijs u erop dat in dat geval ook aanspraak zal worden gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en wettelijke rente. Vooralsnog geeft cliënt echter de voorkeur aan een oplossing buiten rechte.

Gaarne verneem ik binnen zeven dagen na dagtekening van deze brief uw reactie op vorenstaande.’

1.3    Op 25 juli 2022 heeft klager telefonisch contact opgenomen met verweerder.
1.4    Vervolgens heeft verweerder namens zijn cliënt een deurwaarder ingeschakeld om klager te dagvaarden.
1.5    Op 5 september 2022 heeft de deurwaarder de basisregistratie personen (hierna: de BRP) geraadpleegd en bleek dat klager daarin stond geregistreerd als RNI, Register Niet Ingezetene, en geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft.
1.6    Op 8 september 2022 heeft verweerder klager namens zijn cliënt gedagvaard. De deurwaarder heeft het exploot van de dagvaarding openbaar betekend aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank Gelderland.
1.7    Bij vonnis van 18 januari 2023 heeft de kantonrechter te Gelderland klager bij verstek veroordeeld tot betaling van de vordering van € 18.600,- aan de cliënt van verweerder. 
1.8    Op 2 februari 2023 heeft een deurwaarder de grosse van het vonnis van 18 januari 2023 aan klager betekend aan het adres van de bedrijfsruimte.
1.9    Op 3 februari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.  

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: 
a)    verweerder heeft klager in zijn brief van 20 juli 2022, tijdens het daaropvolgende telefoongesprek van 25 juli 2022 en voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding niet gewezen op de noodzaak van rechtsbijstand. Als verweerder klager voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding had geïnformeerd over het voornemen tot uitbrenging en de inhoud daarvan, had klager een advocaat kunnen inschakelen;
b)    verweerder heeft de dagvaarding op 8 september 2022 openbaar laten betekenen aan het parket van het Openbaar Ministerie bij de rechtbank Gelderland, terwijl verweerder op de hoogte was van de feitelijke verblijfplaats van klager. Verweerder had klager op de hoogte moeten stellen van de openbare betekening van de dagvaarding en klager een afschrift van de dagvaarding moeten sturen;  
c)    verweerder heeft de vordering in de dagvaarding niet deugdelijk onderbouwd en klager de kans ontnomen zich hiertegen te verweren door klager geen afschrift van de dagvaarding te sturen, waardoor klager niet op de hoogte was van de procedure tegen hem.
2.2    De voorzitter zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling ingaan op de stellingen en stukken van klager.

3    VERWEER
3.1    Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens verweerder dient klager zelf te beoordelen of hij rechtsbijstand wil inschakelen. Daarbij wijst verweerder erop dat het inschakelen van een advocaat voor een procedure bij de kantonrechter niet verplicht is. Verder voert verweerder aan dat de deurwaarder zijn kantoor op 8 september 2022 heeft geïnformeerd dat klager als onbekend stond geregistreerd en dat de dagvaarding daarom openbaar betekend moest worden. Later bleek dat klager zich op 7 september 2022 op een adres had laten inschrijven, maar dit was pas op 14 september 2022 voor de deurwaarder zichtbaar. Tot slot voert verweerder aan dat hij de inhoud van de procedure overlaat aan de kantonrechter, dat de civiele procedure tussen zijn cliënt en klager is voortgezet en dat klager verweer kan voeren en zijn standpunten over de producties kenbaar kan maken.
3.2    De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
De voorzitter toetst de klacht over verweerder aan artikel 46 Advocatenwet 
4.1    De voorzitter stelt vast dat de klacht in alle onderdelen gaat over het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat deze advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
De voorzitter verklaart klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond

4.2    De voorzitter is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft klager bij brief van 20 juli 2022 namens zijn cliënt in gebreke gesteld waarbij verweerder heeft vermeld dat hij opdracht heeft om gerechtelijke stappen tegen klager te ondernemen als klager de vordering niet betaalt. Vervolgens heeft klager, naar aanleiding van deze brief, telefonisch contact met verweerder opgenomen. Van rauwelijks dagvaarden, zoals klager in zijn stukken stelt, is dan ook geen sprake. Klager had na ontvangst van de brief van 20 juli 2022 en zijn telefonisch contact met verweerder rechtsbijstand kunnen inschakelen, omdat hij toen wist dat de cliënt van verweerder het aan klager betaalde bedrag terug wilde hebben en hij het daar niet mee eens was. Een mededeling van verweerder was daarvoor niet nodig en verweerder was daartoe ook niet gehouden. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.


De voorzitter verklaart klachtonderdelen b) en c) kennelijk ongegrond

4.3    Klachtonderdelen b) en c) gaan in de kern over het verwijt van klager dat verweerder geen afschrift van de dagvaarding naar hem heeft gestuurd. Daarom zal de voorzitter deze onderdelen gezamenlijk beoordelen. 

4.4    De voorzitter is van oordeel dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat van klagers wederpartij niet heeft overschreden door de dagvaarding openbaar te laten betekenen. Het had de voorkeur verdiend om een afschrift van de dagvaarding naar het bij verweerder laatst bekende adres van klager te sturen, het adres waar verweerder ook zijn brief van 20 juli 2022 naar had gestuurd. Door in plaats daarvan af te gaan op de informatie van de door hem ingeschakelde deurwaarder over de RNI-registratie van klager in de BRP heeft verweerder echter niet klachtwaardig gehandeld. Daarbij betrekt de voorzitter dat klager de mogelijkheid had om van het op de dagvaarding volgende verstekvonnis, dat klager wel heeft ontvangen, in verzet te gaan waardoor hij alsnog verweer tegen de vordering kon voeren. Uit het klachtdossier leidt de voorzitter af dat klager ook van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt en dat de procedure tussen klager en de cliënt van verweerder bij de kantonrechter is voortgezet. De procespositie van klager is dan ook niet benadeeld. Tot slot merkt de voorzitter op dat het oordeel over de vordering van de cliënt van verweerder en de onderbouwing daarvan in de dagvaarding is voorbehouden aan de civiele rechter, de tuchtrechter kan daar in het kader van deze tuchtprocedure niet over oordelen. Omdat van klachtwaardig handelen van verweerder geen sprake is, zijn klachtonderdelen b) en c) kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2023.


Griffier                                         Voorzitter


Verzonden op: 17 juli 2023