ECLI:NL:TADRAMS:2023:124 Raad van Discipline Amsterdam 23-153/A/A 23-154/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:124
Datum uitspraak: 26-06-2023
Datum publicatie: 03-07-2023
Zaaknummer(s):
  • 23-153/A/A
  • 23-154/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht over de advocaten van de wederpartij. Anders dan klaagster stelt, is het de raad niet gebleken dat verweerders bewust de verkeerde versie van de concept koopovereenkomst in het geding hebben gebracht. Evenmin kan klaagster worden gevolgd in haar stelling dat verweerders in de akte houdende overlegging producties bewust hebben verklaard dat de overgelegde concept koopovereenkomst het concept is waarover de verkopend makelaar tijdens het getuigenverhoor heeft verklaard, met als doel daarmee een verkeerde voorstelling van zaken te geven. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen wegens strijd met gedragsregel 8 is dan ook geen sprake. De klachten van klaagster over verweerders zijn gelet hierop ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 26 juni 2023 
in de zaken 23-153/A/A en 23-154/A/A 
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde: mr. J.A.M. van de Sande 

over:

verweerders
gemachtigde: mr. P.J. Soede 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 7 januari 2022 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) twee aparte klachten ingediend over verweerders.
1.2    Op 21 februari 2023 heeft de raad van de deken voor beide klachten één klachtdossier met twee kenmerken (1681461 en 1747212/JS/RAB) ontvangen. 
1.3    De klachten (die gelijkluidend zijn en hierna samen worden aangeduid als: de klacht) zijn behandeld op de zitting van de raad van 15 mei 2023. Daarbij was namens klaagster met voorafgaand bericht niemand aanwezig. Verweerders waren met hun gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen van het bij e-mail van 16 maart 2023 namens verweerders nagezonden stuk. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Van V Onroerend Goed B.V. (hierna: Van V B.V.) was eigenaresse van een bedrijfspand in Hilversum (hierna: het bedrijfspand). 
2.3    Op 1 juli 2019 hebben Van V B.V. als optiegever en klaagster als optienemer een koopoptie getekend met betrekking tot het bedrijfspand en onderhandeld over de verkoop van het bedrijfspand aan klaagster. Daarbij waren aanwezig de directeur van klaagster, de heer B (hierna: B), de directeur van Van V B.V., de heer Van V (hierna: Van V) en een projectontwikkelaar (hierna: de projectontwikkelaar). Afgesproken is dat de makelaar van Van V B.V. (hierna: de verkopend makelaar), die bij een deel van het overleg aanwezig was, een schriftelijke koopovereenkomst zou opstellen. 
2.4    Op 2 juli 2019 heeft klaagster een ontwerp-koopovereenkomst aan Van V B.V. gestuurd. 
2.5    Op 5 juli 2019 heeft de verkopend makelaar per e-mail aan Van V een eerste versie van de door hem opgestelde concept koopovereenkomst gestuurd. In de e-mail schrijft de makelaar, voor zover relevant: 
“Hierbij tref je mijn eerste aanzet voor de koopovereenkomst met [B] aan. (…) Graag verneem ik van je welke aanpassingen en aanvullingen jij er nog graag in wilt hebben. Tevens voeg ik de kennelijk “standaard-koopovereenkomst” van [B] bij.” 
2.6    Op 14 augustus 2019 heeft de verkopend makelaar aan de schoonzoon van Van V (H) per e-mail een gewijzigde versie van de door hem opgestelde concept koopovereenkomst gestuurd. Daarbij schrijft hij: 
“Hierbij tref je mijn versie van de concept overeenkomst met [B] in de vorm van het NVM-modelcontract aan. (…)” 
2.7    Tussen Van V B.V. en klaagster is een geschil ontstaan over de vraag of tijdens het overleg op 1 juli 2019 een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot de verkoop van het bedrijfspand. Volgens klaagster was dit het geval. Van V B.V. heeft dit betwist. Op 21 oktober 2019 heeft klaagster conservatoir beslag laten leggen op het bedrijfspand.  
2.8    In oktober 2019 heeft Van V B.V. verweerders verzocht haar juridische bijstand te verlenen in het geschil met klaagster. Bij e-mail van 18 december 2019 heeft de verkopend makelaar aan verweerders het dossier gemaild, waaronder ook het in 2.5 bedoelde e-mailbericht van 5 juli 2019 aan Van V met als bijlage de eerste versie van de door hem opgestelde concept koopovereenkomst. 
2.9    Klaagster is bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de rechtbank) een procedure gestart tegen Van V B.V. Klaagster heeft onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand gekomen is en gevorderd dat Van V B.V. wordt veroordeeld deze na te komen. Van V B.V. heeft op haar beurt onder meer gevorderd het door klaagster gelegde beslag op te heffen. 
2.10    Bij tussenvonnis van 22 april 2020 heeft de rechtbank, voor zover relevant, het volgende overwogen: 
“Partijen zijn het eens over het object (…). De rechtbank stelt vast dat partijen het [ook] eens zijn over een koopprijs van € 1.450.000,00 (…). De meningen van partijen lopen uiteen over het tijdstip van betaling van de kooprijs en het tijdstip van de levering. (…) De rechtbank zal de afspraken over het moment van levering, het moment van betaling en over de ontbindende voorwaarden dan ook tot de essentialia van de overeenkomst rekenen. Dat betekent dat partijen op die punten overeenstemming moeten hebben bereikt om van een overeenkomst tussen partijen sprake te kunnen laten zijn. (…) [Klaagster] heeft haar stelling dat partijen overeenstemming hebben bereikt (…) onderbouwd met de door haar in het geding gebrachte conceptkoopovereenkomst, aanvoerende dat wat daarin opgenomen is de afspraken tussen partijen weergeeft”. 
De rechtbank heeft klaagster vervolgens opgedragen: “(…) te bewijzen dat partijen op 1 juli 2019 overeenstemming hebben bereikt over het tijdstip van betaling van de koopsom, over het tijdstip van levering van het bedrijfspand en over de ontbindende voorwaarden op een wijze zoals opgenomen in de hiervoor genoemde conceptkoopovereenkomst (…)”  
2.11    In het kader van de bewijsopdracht aan klaagster zijn op 12 oktober 2020 bij de rechtbank achtereenvolgens B, Van V, de verkopend makelaar en de projectontwikkelaar als getuigen gehoord. 
2.12    Blijkens het proces-verbaal van het getuigenverhoor heeft Van V naar aanleiding van vragen van de rechter, onder meer, het volgende verklaard: 
“[De verkopend makelaar] zou de schriftelijke koopovereenkomst op papier zetten. [De verkopend makelaar] werkte voor mij. [De verkopend makelaar] zou de conceptkoopovereenkomst aan mij en [B] sturen. Dat was de afspraak die we op 1 juli gemaakt hadden. [De verkopend makelaar] heeft de ontwerp koopovereenkomst niet meer gestuurd, omdat op 2 juli de [de projectontwikkelaar] namens [B] heeft laten weten dat [klaagster] iets heel anders wilde. Nu u mij die koopakte laat zien, productie 7 van [klaagster], zeg ik u dat inderdaad die concept akte door [klaagster] toen aan mij gestuurd is. (…)” 
2.13    Op de vragen van de gemachtigde van klaagster heeft Van V, onder meer, geantwoord: 
[De verkopend makelaar] (…) zou een concept koopovereenkomst opstellen. U vraagt mij hoe hij te horen kreeg wat daarin opgenomen moest worden. Daarop antwoord ik u dat ik, naar ik veronderstel, hem toen medegedeeld heb wat er in die overeenkomst moest komen te staan. Dat was namelijk wat [B] en ik juist daarvoor afgesproken hadden. Ik kon dat toen tegen [de verkopend makelaar] zeggen, omdat hij toen weer binnen was gekomen. (…) En [de verkopend makelaar] heeft toen ook daadwerkelijk een concept koopakte gemaakt. Ik weet niet precies wat daarmee gebeurd is, omdat [de projectontwikkelaar] daar helemaal niet over wilde praten. (…) Het was niet zo dat [de verkopend makelaar] die koopakte een dag later had. Dat kan wel een dag of tien geduurd hebben. Hoe die precies verstuurd is, dat weet ik niet. Ik heb het zelf wel op een bepaald moment gekregen, en ik heb er nog een paar veranderingen in aangebracht. Het was wel zo dat toen de concept koopakte van [klaagster] al bij mij aangekomen was, op 2 juli. Daar schrok ik toen van. U merkt op dat de door [de verkopend makelaar] opgestelde concept koopakte niet in het geding gebracht is. Dat is juist. Het klopt dat ik het gekregen heb, maar het maakt geen onderdeel uit van het procesdossier. Ik kan u geen antwoord geven op de vraag waarom de door [de verkopend makelaar] opgestelde concept koopakte, waarover ik nog een aantal opmerkingen had, door ons niet in het geding is gebracht. Ik denk dat [het] stuk niet naar [klaagster] is gestuurd. [De verkopend makelaar] heeft het alleen met mij besproken. (…)”
2.14    De verkopend makelaar heeft, onder meer, het volgende verklaard naar aanleiding van vragen van de gemachtigde van klaagster: 
“(…) Ik zou voor het opstellen van het concept koopovereenkomst gebruik maken van een NVM model. Dat is ook met partijen afgesproken op 1 juli. De gegevens die daarin opgenomen moesten worden, die zou ik van partijen krijgen. Ik heb ook daadwerkelijk zo’n concept koopovereenkomst opgesteld. In de week na 1 juli heb ik dat concept opgemaakt. (…) Ik heb dit concept zo gemaakt op aandragen van [Van V]. Hij heeft mij die informatie gegeven telefonisch in de week na 1 juli 2019. (…) De eerste concept overeenkomst heb ik gemaakt op aangeven van [Van V]. Dat is in de week van 1 juli geweest. Daar zijn aanpassingen op gekomen van de kant van Van V. De oorspronkelijke versie heb ik niet meer. De aangepaste versie heb ik naar [Van V] gestuurd, en, naar ik aanneem, ook aan [de projectontwikkelaar] of [B].”
2.15    In het slot van het proces-verbaal van getuigenverhoor is het volgende opgenomen: 
“[De gemachtigde van klaagster] verzoekt Van V B.V. de concept-koopakte, waarvan de getuigen [Van V en de verkopend makelaar] in hun verklaringen zeggen dat laatstgenoemde deze opgesteld heeft, in het geding te brengen. De rechter verwijst de zaak naar de rol van 28 oktober 2020 voor akte van [Van V B.V.], waarin [Van V B.V.] ofwel genoemde concept koopakte in het geding brengt, ofwel zal uitleggen waarom hij dat niet doet”. 
2.16    Hierop hebben verweerders namens Van V B.V. bij akte houdende overlegging producties op 28 oktober 2020 als productie 10 een concept koopovereenkomst in het geding gebracht. Het betreft de in rechtsoverweging 2.6 bedoelde gewijzigde versie van de door de verkopend makelaar opgestelde concept koopovereenkomst, voorzien van handgeschreven opmerkingen. Verweerders verklaren over dit concept in de akte namens Van V B.V. onder meer: 
“1.1 Tijdens het getuigenverhoor, gehouden op 12 oktober 2020, is ter sprake gekomen dat [Van V] en zijn makelaar (…) een eigen versie van een concept koopovereenkomst op zijn gaan stellen. Op verzoek van [klaagster] overleg[t] [Van V], ten behoeve van de goede procesorde, de concept koopovereenkomst zoals opgesteld door [de verkopend makelaar] in de wek(en) na 2 juli 2019 (het "Concept", Productie 10). (…) 1.2 Het Concept (…) is opgesteld door de [verkopend makelaar] naar aanleiding van de concept koopovereenkomst d.d. 2 juli 2019 zoals opgesteld door [klaagster] (…).”
2.17    Bij e-mail van 11 november 2020 heeft de gemachtigde van klaagster verweerster 2, voor zover relevant, het volgende meegedeeld: 
“Cliënt overweegt om aangifte te doen tegen [de verkopend makelaar] en [Van V] terzake van de door hen gepleegde meineed en valsheid in geschrifte. (…) Op de door de rechter ter zitting van 12 oktober 2020 gestelde vraag aan u waarom het concept van de koopovereenkomst niet in het geding is gebracht hebt u zonder blikken of blozen geantwoord dat u dat concept niet kende en daarvan niet op de hoogte zou zijn geweest. Ik wijs u op Regel 8, inhoudende dat de advocaat zich zowel in als buiten rechte dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoorde te weten, dat die onjuist is. (…)”
2.18    Naar aanleiding van de e-mail van 11 november 2020 van de gemachtigde van klaagster is tussen de gemachtigde van verweerders en gemachtigde van klaagster hierover nader gecorrespondeerd. 
2.19    Op 9 december 2020 heeft klaagster een conclusie na enquête genomen. Daarin is opgenomen, voor zover hier van belang: 
“Bij tussenvonnis van 22 april 2020 is klaagster opgedragen om te bewijzen dat partijen op 1 juli 2019 overeenstemming hebben bereikt (…) op een wijze zoals is opgenomen in de concept koopovereenkomst die op 2 juli 2019 door [klaagster] aan [Van V B.V.] is gestuurd. (…) [Klaagster] meent dat zij in haar bewijsopdracht is geslaagd. Deze opvatting baseert zij niet alleen op hetgeen door de getuigen is verklaard maar ook over de wijze waarop [Van V B.V.] welbewust heeft getracht om essentiële justificatoire stukken buiten het geding te houden en de rechtbank en [klaagster] tracht te misleiden door een vervalste, althans voor de gelegenheid opgemaakte conceptakte te produceren. [Klaagster] licht dit toe. (…)”
2.20    Bij vonnis van 17 februari 2021 heeft de rechtbank de door klaagster gevorderde verklaring voor recht gegeven - onder verbeurte van een dwangsom - Van V B.V. veroordeeld om de tussen partijen gesloten koopovereenkomst na te komen en haar medewerking te verlenen aan het schriftelijk vastleggen daarvan. De tegenvordering van Van V B.V. is afgewezen. De rechtbank overweegt in het vonnis onder meer: 
“De rechtbank stelt vast dat [de verkopend makelaar] twee conceptkoopovereenkomsten gemaakt heeft. Dit verklaart [de verkopend makelaar] zelf ook en beide concepten zijn in het geding gebracht.”
2.21    Op 10 maart 2021 hebben partijen alsnog een koopovereenkomst getekend. Van V B.V. is kort nadien, op 30 maart 2021, gefailleerd. Levering van het pand aan klaagster heeft niet plaatsgehad. De curator heeft van het vonnis van 17 februari 2021 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof). 
2.22    Op 7 januari 2022 heeft klaagster bij de deken over verweerders een klacht ingediend. 
2.23    Op 19 januari 2022 heeft de rechtbank de vorderingen van klaagster jegens Van V in een bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure afgewezen.   
2.24    Bij arrest van 16 augustus 2022 heeft het hof het vonnis van de rechtbank van 17 februari 2021 vernietigd en - kort gezegd - voor recht verklaard dat geen overeenkomst tussen Van V B.V. en klaagster tot stand is gekomen ter zake de verkoop van het bedrijfspand en de op 10 maart 2021 ondertekende koopovereenkomst nietig verklaard. 

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerders in de procedure die verweerders namens Van V B.V. tegen klaagster hebben gevoerd in strijd te hebben gehandeld met gedragsregel 8. Verweerders hebben volgens klaagster een schriftelijk stuk in het geding gebracht als ware het de concept koopovereenkomst die is opgemaakt in de eerste week van juli 2019. Daarnaast hebben verweerders, aldus klaagster, in de akte houdende overlegging producties van 28 oktober 2020 waarmee zij dit stuk in geding hebben gebracht een stelling ingenomen namens Van V B.V., waarvan verweerders wisten dat deze in strijd is met de waarheid. Dit hebben zij gedaan met geen ander doel dan de rechtbank en klaagster te misleiden.

4    VERWEER 
4.1    Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING
5.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerders als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen (gelijk aan de norm in de hierna genoemde gedragsregel 8), (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij mag in het algemeen afgaan op de juistheid van die informatie. Verificatie door de advocaat van de hem door de cliënt verstrekte informatie is slechts dan geboden, indien er aanwijzingen zijn dat de informatie onjuist is. 
5.2    Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline moet de tuchtrechter bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (Hof van Discipline 21 september 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:195).
5.3    Gedragsregel 8 luidt dat de advocaat zich zowel in als buiten rechte dient te onthouden van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten dat die onjuist is. 
5.4    De klacht van klaagster heeft betrekking op de door verweerders opgestelde akte houdende overlegging producties van 28 oktober 2020 en de door hen daarbij in het geding gebrachte productie 10. Verweerders hebben als productie 10 een concept koopovereenkomst ingebracht die volgens klaagster pas op 14 augustus 2019 is opgemaakt, en hebben het doen voorkomen als ware het de concept koopovereenkomst die is opgemaakt in de eerste week van juli 2019, waarover tijdens het getuigenverhoor door Van V en de makelaar is verklaard. De echte concept koopovereenkomst die door de verkopend makelaar in de week na 1 juli 2019 is opgemaakt, dateert van 5 juli 2019 en is op die datum per e-mail door de makelaar aan Van V gestuurd. Het concept van 5 juli 2019 bevat de door Van V verstrekte informatie over de gesloten koopovereenkomst. Er staat precies in hetgeen klaagster heeft gesteld met betrekking tot het tussen partijen overeengekomen tijdstip van betaling en levering en de ontbindende voorwaarden. Verweerders beschikten over deze echte concept koopovereenkomst van 5 juli 2019, aangezien de verkopend makelaar deze op 18 december 2019 per e-mail aan hen had toegezonden. Zij hebben echter willens en wetens niet dit concept maar een concept van latere datum als productie overgelegd. In de akte houdende overlegging producties van 28 oktober 2020 hebben verweerders verklaard dat de als productie 10 overgelegde concept koopovereenkomst de concept overeenkomst is waarover de verkopend makelaar tijdens het getuigenverhoor heeft verklaard. Dit is in strijd met de waarheid. Door welbewust een onjuist document in het geding te brengen en in de begeleidende akte in strijd met de waarheid over het document te verklaren, hebben verweerders een valse voorstelling van zaken gegeven met geen ander doel dan de rechtbank en klager te misleiden. Hiermee hebben zij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, aldus klaagster. 
5.5    Verweerders voeren hier tegenover aan dat zij te goeder trouw hebben gehandeld door het concept van 14 augustus 2019 in het geding te brengen. Zij hadden op 18 december 2019 inderdaad een e-mail ontvangen van de verkopend makelaar met een aantal bijlagen, waaronder de e-mail van de verkopend makelaar aan Van V van 5 juli 2019 met een door de verkopend makelaar opgesteld concept koopovereenkomst en de concept koopovereenkomst van klaagster. Verweerders hadden deze e-mail van 5 juli 2019 echter slechts vluchtig bekeken en er verder geen acht op geslagen. Dit betrof immers een eerste concept, zonder input van Van V. Voor de vraag wat tussen partijen was overeengekomen, werd het eerste concept van de verkopend makelaar - zonder input van Van V - niet relevant geacht. Op de zitting werden Van V en verweerders verrast door vragen over de door de verkopend makelaar opgestelde concept koopovereenkomst. Dit betrof een intern concept en bij de voorbereiding op de zitting waren de interne concepten niet bekeken, omdat die geen rol speelden. Verweerders wisten niet dat de verkopend makelaar achter de rug van zijn klant om stukken had toegezonden aan de wederpartij. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor een akte zijdens Van V, waarin Van V ofwel de “genoemde concept koopovereenkomst” in het geding kon brengen, ofwel zou uitleggen waarom hij dat niet deed. Verweerders hebben dit zo begrepen dat de tijdens het getuigenverhoor “genoemde” concept koopovereenkomst het door de verkopend makelaar geciteerde concept betrof, te weten het gewijzigde concept van 14 augustus 2019. De verkopend makelaar verklaarde ter zitting dat hij niet meer over zijn eerste concept beschikte. Bij de vraag of de genoemde concept koopovereenkomst zou worden overgelegd hebben verweerders daarom in overleg met Van V ervoor gekozen om het concept met de handgeschreven aantekeningen van Van V over te leggen, om duidelijk te maken dat dit concept nog niet de volledige overeenstemming tussen partijen weergaf, maar nog aangepast diende te worden. Daarbij zij bedacht dat Van V geen bemoeienis had gehad met het eerste concept van de verkopend makelaar. Bovendien heeft te gelden dat uiteindelijk beide versies van de concept koopovereenkomst zijn overgelegd en door de rechter zijn beoordeeld. Van het bewust verstrekken van onjuiste informatie zoals bedoeld in gedragsregel 8 is dan ook geen sprake, aldus verweerders.
5.6    De raad overweegt het volgende. Niet is gebleken dat verweerders bewust de rechtbank onjuist hebben geïnformeerd. In de eerste plaats is onjuist dat de eerste versie van de door de verkopend makelaar opgestelde concept koopovereenkomst niet is overgelegd. Uit het vonnis van de rechtbank en uit de overgelegde processtukken blijkt immers dat dit stuk wel degelijk tot het procesdossier behoorde en dat het debat over de totstandkoming van en het verschil tussen deze versie en de door de verkopend makelaar opgestelde tweede versie van de koopovereenkomst, in de procedure bij de rechtbank ook tussen partijen is gevoerd (waarbij klaagster zelfs haar onderhavige grieven over het niet inbrengen van dit stuk heeft geuit). Evenmin valt in te zien dat verweerders de rechtbank bewust hebben willen misleiden door bij de in rechtsoverweging 2.15 genoemde akte slechts de (van handgeschreven opmerkingen voorziene) tweede versie van de door de verkopend makelaar opgestelde concept koopovereenkomst over te leggen. Verweerders hebben in hun verweer toegelicht dat zij, gelet op de verklaringen tijdens het getuigenverhoor van 12 oktober 2020, hebben gemeend dat de opdracht om de “genoemde concept koopakte” in het geding te brengen, blijkens de eerdere bewoordingen in het proces-verbaal, betrekking had op de concept koopakte “waarvan de getuigen [Van V en de verkopend makelaar] in hun verklaringen zeggen dat [de verkopend makelaar] deze opgesteld heeft.” In samenspraak met hun cliënt hebben verweerders begrepen dat hiermee werd gedoeld op de aangepaste versie van de door de verkopend makelaar opgestelde concept koopovereenkomst zoals verzonden op 14 augustus 2019. De makelaar had, zo benadrukken verweerders, immers verklaard dat hij de eerste versie van het door hem opgestelde concept niet meer had en dat in die versie aanpassingen waren doorgevoerd na opmerkingen van de kant van Van V. De raad kan deze gedachtegang van verweerders goed volgen. Anders dan klaagster stelt, is het de raad niet gebleken dat verweerders bewust de verkeerde versie van de concept koopovereenkomst in het geding hebben gebracht. Evenmin kan klaagster worden gevolgd in haar stelling dat verweerders in de akte houdende overlegging producties van 28 oktober 2020 bewust hebben verklaard dat de als productie 10 overgelegde concept koopovereenkomst het concept is waarover de verkopend makelaar tijdens het getuigenverhoor heeft verklaard, met als doel daarmee een verkeerde voorstelling van zaken te geven. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen wegens strijd met gedragsregel 8 is dan ook geen sprake. De klachten van klaagster over verweerders zijn gelet hierop ongegrond. 

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart de klacht over verweerder 1 met kenmerk 23-153/A/A ongegrond;
-    verklaart de klacht over verweerster 2 met kenmerk 23-154/A/A ongegrond. 

Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen en J.C. Ellerman, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2023.


Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 26 juni 2023