ECLI:NL:TADRAMS:2023:11 Raad van Discipline Amsterdam 22-924/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:11
Datum uitspraak: 23-01-2023
Datum publicatie: 27-01-2023
Zaaknummer(s): 22-924/A/NH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Het was de taak van verweerder om de belangen van de bewindvoerder te behartigen en om de standpunten van de bewindvoerder naar voren te brengen. Niet gebleken dat verweerder de rechtbank heeft misleid en opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd, noch dat hij namens de bewindvoerder via misleiding en bedrog heeft geprobeerd om een titel te verkrijgen om zich met de Belgische procedure te bemoeien. Het verwijt dat verweerder strafbare feiten heeft gepleegd is volstrekt onvoldoende onderbouwd en enig (begin van) bewijs van de juistheid van klagers verwijt ontbreekt. In alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam
van  23 januari 2023
in de zaak 22-924/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:

verweerder


De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 21 november 2022 met kenmerk ks/ds/22-277/1952925, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9 en van de nagekomen e-mailberichten van klager d.d. 14 en 21 december 2022. 
1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is gehuwd geweest met mevrouw L. Klager en mevrouw L hebben samen in België een onderneming gehad, die zij in 2007 hebben verkocht. Over de verkoop van de onderneming is een geschil ontstaan met de koper, omdat deze zich heeft teruggetrokken, in welk verband klager en mevrouw L in België een gerechtelijke procedure aanhangig hebben gemaakt. De onderneming is in 2010 failliet verklaard.
1.2    In 2017 is tussen klager en mevrouw L de echtscheiding uitgesproken en ingeschreven. In 2019 is mevrouw L toegelaten tot de WSNP, waarbij mevrouw RM tot bewindvoerder is benoemd. 
1.3    Verweerder heeft op 3 augustus 2021 namens de bewindvoerder een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt tegen klager. Deze procedure strekte onder meer tot het doen vaststellen dat bepaalde vorderingen op Belgische entiteiten nog deel uitmaken van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen klager en mevrouw L. In deze procedure is klager bijgestaan door mr. FB. 
1.4    Partijen hebben afgesproken dat de procedure in België zoveel mogelijk zou worden voortgezet en dat een eventuele opbrengst in depot zou blijven hangende de verdelingsprocedure. 
1.5    In België is aan klager de Belgische advocaat mr. DB toegewezen. Mr. DB heeft een conclusie opgesteld om de procedure in België te heropenen. Verweerder heeft namens de bewindvoerder aan mr. DB bericht dat naar de mening van de bewindvoerder de door mr. DB opgestelde conclusie op dat moment de lading dekte en kon worden ingediend. 
1.6    Over de inhoud van de conclusie is een discussie ontstaan tussen klager en mr. DB. Omdat naar het oordeel van de bewindvoerder de voortgang van de procedure in België onnodig werd vertraagd, heeft verweerder in de jegens klager aanhangig gemaakte procedure namens de bewindvoerder gevorderd om deze te machtigen om namens klager de noodzakelijke handelingen te verrichten in de Belgische procedure. Verweerder heeft ter onderbouwing van die vordering correspondentie met mr. DB overgelegd. 
1.7    Op 1 mei 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.8    Bij vonnis d.d. 8 juni 2022 heeft de rechtbank Noord-Holland onder meer geoordeeld:
“(4.10) Uit het voorgaande volgt dat de Belgische vordering nog verdeeld moet worden. (…)
(4.13) Uit de diverse overgelegde verklaringen van de Belgische advocaat [mr. DB], de schriftelijke reacties van [klager] (die door zijn advocaat zijn overgelegd) en de verklaringen tijdens de mondelinge behandelingen van deze zaak is de rechtbank echter genoegzaam gebleken dat [klager] op dit moment op onterechte gronden zijn medewerking weigert aan het verder voeren van de procedure in België. De vordering tot aanwijzing van de bewindvoerder van [mevrouw L] als dwangvertegenwoordiger is daarom toewijsbaar. Na afloop van het WSNP-traject geldt deze dwangvertegenwoordiging ook voor [mevrouw L].”
2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) Verweerder heeft strafbare feiten gepleegd. Verweerder heeft de rechtbank Noord-Holland misleid en opzettelijk onjuist geïnformeerd door brieven van mr. DB aan klager in het geding te brengen.
b) Verweerder heeft zijn goedkeuring verleend aan een conclusie die door mr. DB is opgesteld en die indruist tegen klagers belangen.
c) Verweerder heeft zich namens de bewindvoerder gemengd in de Belgische procedure, terwijl deze helemaal geen officiële titel heeft om zich te bemoeien met die procedure. Via misleiding en bedrog probeert verweerder namens de bewindvoerder een titel te verkrijgen om zich met de Belgische procedure te bemoeien.
2.2        Toelichting:
Klager voelt zich misleid, gechanteerd en opgelicht, met name door zijn Belgische advocaat mr. DB en de Belgische balies. Verweerder schaart zich achter de misleiding door mr. DB en de Belgische balies. Door te stellen dat de door mr. DB opgestelde conclusie de lading dekt misleidt verweerder de rechtbank Noord-Holland en brengt hij klager financiële schade toe. 

3    VERWEER
3.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    Toetsingskader
De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2    Beoordeling
De klachtonderdelen a, b en c hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. De voorzitter overweegt dat de tuchtrechter niet bevoegd is om te oordelen over strafbare feiten. Indien klager van mening is dat sprake is van strafbare feiten dient hij zich te wenden tot het Openbaar Ministerie. De voorzitter is overigens van oordeel dat klager het – ernstige - verwijt dat verweerder strafbare feiten heeft gepleegd volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd en dat enig (begin van) bewijs van de juistheid van klagers verwijt ontbreekt.
4.3    Naar het oordeel van de voorzitter is voorts niet gebleken dat verweerder de rechtbank Noord-Holland heeft misleid en opzettelijk onjuist heeft geïnformeerd, noch dat hij namens de bewindvoerder via misleiding en bedrog heeft geprobeerd om een titel te verkrijgen om zich met de Belgische procedure te bemoeien. De voorzitter overweegt dat het de taak van verweerder was om de belangen van de bewindvoerder te behartigen en om de standpunten van de bewindvoerder naar voren te brengen. Het belang van de bewindvoerder was er – onder meer – in gelegen te bewerkstelligen dat de procedure in België niet nodeloos werd vertraagd. In dat verband stond het verweerder vrij om namens de bewindvoerder te vorderen dat deze als dwangvertegenwoordiger van klager werd aangewezen. In dat verband stond het verweerder tevens vrij om namens de bewindvoerder naar voren te brengen dat werd ingestemd met de door mr. DB opgestelde conclusie en om ter onderbouwing van de namens de bewindvoerder ingestelde vordering brieven van mr. DB in het geding te brengen. 
4.4    Het enkele feit dat klager zich niet in de door verweerder naar voren gebrachte standpunten kan vinden betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Indien en voor zover klager het met de door verweerder geponeerde stellingen niet eens was, is hij, alsook zijn advocaat, in de gerechtelijke procedure in gelegenheid gesteld om daarop in die procedure te reageren. De voorzitter overweegt verder dat het tuchtrecht niet is bedoeld voor het (opnieuw) voeren van een discussie over de juistheid van de standpunten die partijen over en weer in de civiele procedure naar voren hebben gebracht. Het is aan de civiele rechter, en niet aan de tuchtrechter, om een oordeel te geven over de in de civiele procedure ingenomen standpunten en ingestelde vorderingen. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank op basis van de over en weer naar voren gebrachte standpunten geoordeeld dat de Belgische vordering nog verdeeld moet worden en dat de vordering strekkende tot aanwijzing van de bewindvoerder als dwangvertegenwoordiger toewijsbaar was.
4.5    De voorzitter komt tot de slotsom dat op basis van de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.  


BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin , plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2023.


Griffier         Voorzitter

Verzonden op:  23 Januari 2023