ECLI:NL:TADRAMS:2023:105 Raad van Discipline Amsterdam 23-282/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:105
Datum uitspraak: 05-06-2023
Datum publicatie: 16-06-2023
Zaaknummer(s): 23-282/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij in een familierechtzaak.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 5 juni 2023 
in de zaak 23-282/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

  
klager

over:
    
verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 21 april 2023 met kenmerk 2184427/JS/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de bij e-mail van 24 mei 2023 door klager nagezonden stukken. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager en mevrouw H (hierna: de vrouw) zijn getrouwd geweest. Uit het huwelijk zijn twee - nu nog minderjarige - kinderen geboren. Verweerster heeft in de echtscheidingsprocedure, gevoerd bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank), de belangen van de vrouw behartigd. Klagers belangen zijn behartigd door zijn advocaat (hierna: mr. R). 
1.2    Tussen klager en de vrouw moesten in het kader van de echtscheiding afspraken worden gemaakt over de verkoop van de echtelijke woning, de kinderen, de alimentatie en de verdeling van de gemeenschap. 
1.3    Op 1 december 2021 heeft tussen partijen een viergesprek plaatsgevonden.  
1.4    Bij e-mail van 23 december 2021 heeft verweerster mr. R het volgende meegedeeld: “(…) [De vrouw] heeft inmiddels met een makelaar en een financieel adviseur gesproken. [De vrouw] blijft bij haar wens de echtelijke woning te verkopen. Dat kan in gang worden gezet nadat partijen overeenstemming hebben bereikt over de financiële afwikkeling als er een ondertekend convenant is. Dit zal zoals bekend het snelst gaan als partijen de afwikkeling in overleg regelen, hetgeen nog steeds de wens is van [de vrouw]. [De vrouw] heeft mij dan ook gevraagd u een inhoudelijke brief te schrijven. Ik heb daar vandaag geen tijd meer voor en morgen ben ik vrij. Ik zal dan ook in de loop van volgende week bij u inhoudelijk op de zaak terugkomen.” 
1.5    Bij e-mail van 27 december 2021 heeft verweerster mr. R als volgt geschreven: “Ik ontving zojuist uw e-mail met een verzoek om een reactie. Ik refereer aan onderstaand bericht dat ik u vorige week donderdag heb gestuurd (…). U verneemt later deze week inhoudelijk van mij.” 
1.6    Op 3 januari 2022 heeft mr. R klager het volgende bericht gestuurd: “Ter verduidelijking (…) [verweerster] is wel teruggekomen op het viergesprek in haar mail maar zij stelt het plannen van een gesprek uit n.a.v. een reactie op haar brief. Dat vind ik niet bereidwillig overkomen om er onderling uit te komen. Vandaar dat ik er rekening mee houd dat het wel procederen wordt.”
1.7    Bij e-mail van 23 februari 2022 heeft verweerster mr. R het volgende bericht gestuurd: “Hierbij gaat het F4 formulier dat ik vandaag heb ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland. Ik heb nog steeds niet (…) de gevraagde jaaropgaven 2021 van [klager] ontvangen. Dit strookt niet met de eerder en vaker door [klager] geuite wens om voortgang te maken. Ik ga ervan uit dat de jaaropgaven 2021 nu allemaal beschikbaar zijn. (…)”
1.8    In maart 2022 heeft de vrouw bij de politie aangifte tegen klager gedaan. 
1.9    Bij e-mail van 2 maart 2022 heeft verweerster mr. R, voor zover relevant, het volgende bericht gestuurd: “(…) Om inhoudelijk te kunnen reageren en een algeheel afwikkelingsvoorstel te kunnen doen, wil ik graag de jaaropgaven 2021 van de hierna genoemde rekeningen van [klager] ontvangen. Het is nu 2 maart 2022 en deze zijn inmiddels allemaal beschikbaar. (…)”
1.10    Bij e-mail van 4 maart 2022 heeft mr. R verweerster geschreven: “(…). Verder zij (…) opgemerkt dat de toon van uw mail cliënt niet aanstaat gezien mede het feit dat hij zich altijd zeer schappelijk opstelt en altijd volledige medewerking verleent. (…).” 
1.11    Verweerster heeft op 23 maart 2022 een verweerschrift bij de rechtbank ingediend. Hierin staat onder meer: “De overgrote meerderheid van het vermogen staat om naam van [klager]. De vouw heeft daartoe geen toegang of inzage. Zij is afhankelijk van de informatievoorziening door [klager] en ook van het door hem gevoerde beheer over zijn beleggingen en spaargelden. Zij heeft hier geen controle over.” 
1.12    Op 24 maart 2022 heeft de vrouw een WhatsApp-bericht van 23 maart 2022 van klager aan zijn kinderen aan verweerster doorgestuurd. In dit bericht staat: “Mamma schijnt al meer dan 3 jaar op Tinder te zitten. (…) Succes met jullie nieuwe vaders. (…)” 
1.13    Vanaf 28 maart 2022 is naar aanleiding van een politiemelding Veilig Thuis bij de echtscheiding betrokken geraakt.  
1.14    Op 4 april 2022 heeft verweerster een algeheel afwikkelingsvoorstel gedaan aan mr. R. 
1.15    Op 9 april 2022 heeft klager zijn kinderen het volgende WhatsApp-bericht gestuurd: “Hallo jongens. Ik heb de vakantie naar Frankrijk geboekt. Omdat het bij de Cote d’Azur is (van 6 t/m 13 augustus) overnachten we onderweg. Dus terug op zondag 14 augustus. Ik wil graag op 3 augustus weg, om bijvoorbeeld onderweg (Parijs of Dijon omgeving of zo) paar dagen te zijn. Dus in totaal van 3 t/m 14 augustus. (…)” 
1.16    Op 19 april 2022 hebben partijen en ouderschapsplan ondertekend. Verweerster heeft op 21 april 2022 een concept-echtscheidingsconvenant gestuurd aan de wederpartij. 
1.17    Bij e-mail van 10 mei 2022 heeft verweerster mr. R, voor zover relevant, geschreven: “Ik heb u op 21 april 2022 een concept convenant gestuurd en daarop tot op heden niet van u vernomen. (…). Ondertussen is de situatie tussen partijen weer verslechterd omdat [klager] weer is begonnen met het sturen van hinderlijke mails. (…). Veilig Thuis, is zoals [klager] weet, inmiddels begonnen met het uitvoeren van een onderzoek naar de gezinssituatie. [klager] geeft steeds aan, ook via u, dat het concept convenant geen juiste weergave bevat van de beoogde regeling. Daarnaast heeft [klager] zichzelf via de kinderen toegang tot de echtelijke woning verschaft zonder akkoord en in afwezigheid van [de vrouw]. (…) [Klager] is voorts met ingang van april 2022 gestopt met het betalen van de bijdrage van € 1.200,- netto per maand. Tot slot heeft [klager] allerlei bedragen van de e/o rekening naar zijn privérekening overgeboekt (…). Ondertussen verstrijkt de tijd bij het uitblijven van een constructieve inhoudelijke reactie van [klager] op het concept convenant en moet [de vrouw] opnamen doen van haar beleggingsportefeuille om de levensonderhoudskosten van haar en de kinderen te volden nu [klager] niet betaalt. Kortom, [de vrouw] heeft er geen enkel vertrouwen meer in dat partijen er alsnog in zullen slagen om een regeling te treffen. [De vrouw] heeft mij dan ook opdracht gegeven een verzoekschrift voorlopige voorzieningen in te dienen (…), hetgeen ik later vandaag zal doen. ”  
1.18    Bij brief van 16 mei 2022 heeft mr. R de rechtbank, voor zover relevant, het volgende meegedeeld: “(…) De vrouw heeft bovendien alweer aanvullende eisen gesteld aan het convenant. Op deze wijze komen partijen dan ook niet verder. (…)”
1.19    Bij brief van 24 mei 2022 heeft mr. R verweerster, voor zover relevant, als volgt bericht: “[Klager] is niet te spreken over het afzeggen van de makelaar voor de foto’s, daarnaast op een laat moment. (…) het wekt de indruk dat [de vrouw] wel graag nog wat langer in de woning blijft en er niet alles aan doet om de woning te gaan verkopen nu [klager] de kosten doorbetaalt. (…)” 
1.20    Op 26 mei 2022 is de vrouw akkoord gegaan met een bezichtiging op 2 juni 2022. Op 3 juni 2022 is een openingsbod van € 1.250.000,- op de echtelijke woning gedaan.
1.21    Op 15 juni 2022 heeft een zitting plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter van de rechtbank. Op enig moment heeft verweerster de rechtbank verzocht om indeplaatsstelling van de voor de verkoop en levering van de echtelijke woning aan de koper benodigde wilsverklaring van klager. In dat verband heeft verweerster geschreven: “Nu de vrouw er geen vertrouwen in heeft dat [klager] vrijwillig zal meewerken aan de ondertekening van de verkoopopdracht, de koopovereenkomst en de levering van de woning aan de opvolgend koper, zal zij de rechtbank verzoeken te bepalen dat de beschikking in de plaats treedt van de voor het ondertekenen van de verkoopopdracht, de koopovereenkomst en de akte van levering benodigde wilsverklaring van [klager].” 
1.22    Bij e-mail van 16 juni 2022 heeft verweerster mr. R geschreven: “Hierbij bevestig ik dat wij tweemaal telefonisch contact hebben gehad vandaag en er niet onderhandeld is maar dat u daarin een voorstel hebt gedaan, welke ik per mail heb verzocht om met [klager] te kunnen bespreken. (…)” 
1.23    Bij e-mail van 28 juni 2022 heeft mr. R verweerster, voor zover relevant, het volgende geschreven: “Gisteravond werd ik gebeld door de rechtbank dat zij de beschikking verdagen naar 6 juli a.s. Vandaag heb ik [klager] op kantoor. Ik verzoek u mij aan te geven of [de vrouw] al dan niet een relatie heeft en van plan is te gaan samenwonen. De reden is dat als dat het geval is en niet is gemeld, [klager] de overeenkomt sluit onder een verkeerde voorstelling van zaken en hij deze aldus zal vernietigen. Dat is zonde van ieders inspanningen. Mag ik ervan uit gaan dat [de vrouw] geen relatie heeft en niet van plan is te gaan samenwonen zodat de reden dat zij afziet van partneralimentatie niet gelegen is in art. 1:160 BW?”
1.24    Bij e-mail van 28 juni 2022 heeft klager mr. R het volgende bericht gestuurd: “Achteraf vind ik dat je niet voldoende onafhankelijk was (…). En je teveel geïntimideerd was door [verweerster] die kennelijk niet op de hoogte was van de gedragsregels. En wellicht vanwege de kantoorgenoot van [verweerster] die je niet voor het hoofd [hebt] willen stoten omdat die voorzitter is van een commissie. De kinderen zijn erg beschadigd (…) en niet alleen door mij. De houding en communicatie van [verweerster] en aantoonbaar onjuist weergeven en weglaten van [de vrouw] is erg voor de kinderen. Zij weten alles zelfs zonder het te zeggen. De kinderen worden elke keer gedumpt. (…)”
1.25    Op 5 juli 2022 hebben partijen op het kantoor van verweerster een echtscheidingsconvenant ondertekend. 
1.26    Bij e-mail van 5 juli 2022 van klager aan verweerster, en in cc aan mr. R, heeft klager het volgende geschreven: “Ik ben niet gediend van zo’n behandeling wederom op uw kantoor vandaag. Ik zou toch echt de gedragsregels eens nalezen. Mijn advocate is in alle contacten correct geweest naar u, uw kantoorgenoten en [de vrouw]. (…)” 
1.27    Bij brief van 25 juli 2022 heeft verweerster de rechtbank het volgende meegedeeld: “(…) In reactie op het bericht van [mr. R] van 22 juli 2022 het volgende. [Mr. R] geeft aan dat de kinderen verhinderd zijn om de kindgesprekken bij te wonen op 4 augustus 2022 (…). Dit is onjuist. De kinderen gaan van 5 tot en met 14 augustus a.s. met [klager] op vakantie. (…). Beide kinderen zijn dus beschikbaar op 4 augustus a.s. om 16:30 uur om de kindgesprekken met de rechter te voeren indien zij daartoe behoefte hebben. Er hoeft dus geen nieuwe datum te worden vastgesteld voor de kindgesprekken. (…)”    
1.28    Op 12 september 2022 heeft verweerster mr. R een e-mail gestuurd waarin zij schrijft dat mr. R zich voortaan rechtstreeks tot de vrouw kon wenden indien zij haar diende te berichten.
1.29    Bij brief van 20 oktober 2022 heeft de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) klager meegedeeld dat er een onderzoek wordt ingesteld naar de situatie van zijn kinderen, maar dat vanwege een werkvoorraad niet direct gestart wordt met dit onderzoek. 
1.30    Op 16 december 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. 
a)    Verweerster heeft zich onnodig grievend jegens klager uitgelaten in correspondentie en telefoongesprekken met de advocaat van klager; 
b)    Verweerster heeft de vrouw aangezet tot het doen van aangifte tegen klager, in welke aangifte zeer ernstige, onterechte beschuldigingen staan. De aangifte is uitgebreid aan bod gekomen tijdens de voorlopige voorzieningen zitting; 
c)    Verweerster heeft escalerend opgetreden, is niet bereidwillig geweest om er onderling uit te komen en heeft zich niet gehouden aan de regels van de Vfas (Vereniging familie en erfrecht advocaten scheidingsmediators). Hiermee heeft verweerster geen rekening gehouden met de belangen van de kinderen en schade bij de kinderen veroorzaakt; 
d)    Verweerster heeft misbruik gemaakt van het feit dat haar kantoorgenoot voorzitter van de Vfas is;
e)    Verweerster heeft haar cliënte aangezet tot het verkopen van een aandelenportefeuille (waarin klager € 100.000,- had gestort ten behoeve van de kinderen), zodat met de opbrengst de facturen van verweerster konden worden betaald hetgeen onrechtmatig is jegens klager; 
f)    Verweerster heeft belangrijke informatie achtergehouden; 
g)    Verweerster heeft de zaak onnodig vertraagd door basale zaken te betwisten en onnodig stukken op te vragen; 
h)    Verweerster heeft onredelijke termijnen heeft gesteld; 
i)    Verweerster is op het laatste moment met extra stukken en extra eisen gekomen.

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat die advocaat veel vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat deze tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2    In familiezaken moet een advocaat waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, omdat vooral de belangen van kinderen een grote rol kunnen spelen.
Klachtonderdeel a)
4.3    Klager stelt zich in dit klachtonderdeel op het standpunt dat verweerster zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten in correspondentie en telefoongesprekken met de advocaat van klager. Ter onderbouwing van zijn klacht heeft klager meerdere e-mailberichten in geding gebracht, waaruit deze uitlatingen, aldus klager, blijken.  
4.4    De voorzitter overweegt dat van onnodig grievende uitlatingen sprake is als bewoordingen in de context van de berichtgeving, bijvoorbeeld, apert onjuist, zeer kwetsend of neerbuigend zijn. Van onnodig grievende uitlatingen kan daarnaast sprake zijn als grievende bewoordingen in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat waarbinnen de bewoordingen worden gebruikt. Uit de onder de feiten weergegeven e-mailcorrespondentie volgt naar het oordeel van de voorzitter niet dat verweerster zich op enig moment in haar correspondentie onnodig grievend heeft uitgelaten over klager. De toon van haar correspondentie aan mr. R is zakelijk en heeft, zoals verweerster stelt, geen betrekking op de persoon van klager. Evenmin biedt het klachtdossier grondslag voor klagers stelling dat verweerster zich telefonisch onnodig grievend heeft uitgelaten. De e-mail van 16 juni 2022 (geciteerd onder 1.22 van de feiten) die klager ter illustratie noemt en waarin verweerster aangeeft dat er die dag niet is onderhandeld, kan niet als onnodig grievend worden aangemerkt. Tot slot geeft ook het door klager overgelegde deel van een door verweerster opgesteld verweerschrift (geciteerd onder 1.21 van de feiten) geen blijk van onnodig grievende uitlatingen aan het adres van klager. Verweerster heeft toegelicht dat de negatieve uitlatingen over klager zijn gedaan, omdat de vrouw op basis van hetgeen zich tussen partijen had voorgedaan er geen vertrouwen in had dat klager vrijwillig zou meewerken aan de verkoop van de woning. Op grond hiervan concludeert de voorzitter dat de bewoordingen noodzakelijk waren voor het debat dat werd gevoerd en derhalve niet als onnodig grievend kunnen worden bestempeld. De voorzitter komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat van klachtwaardig handelen door verweerster geen sprake is en acht klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel b) 
4.5    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij de vrouw heeft aangezet tot het doen van aangifte tegen klager, in welke aangifte zeer ernstige, onterechte beschuldigingen staan. De aangifte is uitgebreid aan bod gekomen tijdens de voorlopige voorzieningen zitting.  
4.6    Dit klachtonderdeel faalt naar het oordeel van de voorzitter. Verweerster heeft toereikend aangevoerd dat haar weliswaar bekend is dat de vrouw aangifte heeft gedaan tegen klager, maar dat zij niet weet wat de inhoud van die aangifte is en verder niet betrokken is geweest bij de aangifte tegen klager. Zij heeft ook geen kopie van de aangifte van de vrouw ontvangen en deze heeft tijdens de procedures bij de rechtbank en ook tijdens de onderhandelingen met mr. R geen rol gespeeld. Naar het oordeel van de voorzitter is gelet hierop allerminst aannemelijk dat verweerster de vrouw zou hebben aangezet tot het doen van aangifte tegen klager. Dit heeft klager ook niet onderbouwd en ook het klachtdossier geeft geen steun aan deze stelling, zodat ook klachtonderdeel b) eveneens kennelijk ongegrond is. 
Klachtonderdeel c) 
4.7    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij escalerend heeft opgetreden, niet bereidwillig is geweest om er onderling uit te komen en zich niet gehouden heeft aan de regels van de Vfas. Hiermee heeft verweerster geen rekening gehouden met de belangen van de kinderen en schade bij de kinderen veroorzaakt. Zo heeft verweerster volgens klager de rechtbank op 25 juli 2022 bericht dat de kinderen beschikbaar waren voor het door de rechtbank geplande kinderverhoor op 4 augustus 2022, terwijl verweerster had moeten weten de kinderen dan met hem op vakantie waren. Verder zijn volgens klager instanties als de RvdK, Jeugdzorg en Veilig Thuis door toedoen verweerster bij het gezin betrokken geraakt.
4.8    De voorzitter overweegt het volgende. Anders dan klager stelt, is niet gebleken dat verweerster in onderliggende procedure escalerend heeft opgetreden. Verweerster heeft allereerst genoegzaam onderbouwd dat zij niet op de hoogte was van de inhoud van het WhatsApp-bericht van klager van 9 april 2022 (weergegeven onder 1.15 van de feiten) aan zijn kinderen over de vakantie en dat zij hierin afgegaan is op de instructies de vrouw die aangaf dat de kinderen op 4 augustus 2022 nog in Nederland zouden zijn. Toen dat niet zo bleek te zijn is de datum voor het kinderverhoor bovendien verplaatst en vervolgens niet doorgegaan omdat de kinderen schriftelijk hun mening aan de rechter kenbaar hadden gemaakt. Daarnaast heeft klager onvoldoende onderbouwd en is ook niet op grond van het klachtdossier gebleken dat de zorginstanties door toedoen van verweerster betrokken zijn geraakt bij het gezin. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake, zodat klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond is.   
Klachtonderdeel d) 
4.9    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij misbruik heeft gemaakt van het feit dat haar kantoorgenoot voorzitter van de Vfas is. 
4.10    Naar het oordeel van de voorzitter faalt dit klachtonderdeel. Klager heeft zijn standpunt hieromtrent op geen enkele wijze onderbouwd en ook in de overgelegde stukken kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijt, zodat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.  
Klachtonderdeel e) 
4.11    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij de vrouw heeft aangezet tot het verkopen van een aandelenportefeuille (waarin klager € 100.000,- had gestort ten behoeve van de kinderen), zodat met de opbrengst de facturen van verweerster konden worden betaald hetgeen onrechtmatig, aldus klager.  
4.12    Verweerster voert aan dat partijen in gemeenschap van goederen gehuwd waren en dat al het vermogen (met uitzondering van de echtelijke woning) op naam van en onder controle van klager stond, op een bankrekening en een beleggingsportefeuille na. Die stonden op naam van de vrouw. Nadat klager in april 2022 was gestopt met het betalen van de maandelijkse bijdrage en geldsommen van de bij vrouw in gebruik zijnde e/o rekening heeft overgeboekt naar zijn privérekening, heeft de vrouw besloten om aandelen uit haar eigen beleggingsportefeuille te verkopen om haar lopende lasten te kunnen voldoen. Dit heeft verweerster mr. R meegedeeld bij e-mail van 10 mei 2022 (zie 1.17 van de feiten). 
4.13    De voorzitter overweegt dat nog los van de vraag of de vrouw een dergelijke beslissing mocht nemen - daar gaat de tuchtrechter niet over - uit het overgelegde klachtdossier niet volgt dat verweerster, zoals klager stelt, de vrouw tot deze beslissing heeft aangezet. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken, zodat klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond is. 
Klachtonderdeel f)      
4.14    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij belangrijke informatie heeft achtergehouden. Zo wist verweerster volgens klager dat de vrouw een relatie had en dat heeft zij niet gemeld aan klagers advocaat. 
4.15    De voorzitter volgt klager niet in dit verwijt en overweegt hiertoe dat verweerster onweersproken heeft gesteld dat zij, totdat mr. R haar op 28 juni 2022 (zie feiten onder 1.23) de vraag had gesteld of de vrouw een relatie had, niet met de vrouw had gesproken over het wel of niet hebben van een relatie, maar dat zij op verzoek van de vrouw mr. R diezelfde dag had laten weten dat zij een relatie had, niet samenwoonde met haar partner en ook niet voornemens was dit te gaan doen. Dat verweerster derhalve belangrijke informatie - nog daargelaten of dit relevante informatie is - heeft achtergehouden, is hiermee niet komen vast te staan. Klachtonderdeel f) is dan ook kennelijk ongegrond. 

Klachtonderdelen g), h) en i) 
4.16    Klachtonderdelen g), h) en i) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en behelzen de verwijten dat verweerster de zaak onnodig heeft vertraagd door basale zaken te betwisten en onnodig stukken op te vragen, onredelijke termijnen te stellen en op het laatste moment met extra stukken en extra eisen te komen in de voorlopige voorzieningsprocedure. 
4.17    Verweerster betwist al deze verwijten. Zij voert in dit verband allereerst aan dat zij de afwikkeling van de echtscheiding niet onnodig heeft vertraagd. Zij heeft na het viergesprek van 1 december 2021 meermaals aangedrongen bij mr. R op verstrekking van alle relevante financiële stukken van klager die zij mondjesmaat ontving (zie bijvoorbeeld e-mails van 23 februari 2022 en 2 maart 2022, onder 1.7 en 1.9 van de feiten). Zij heeft op 4 april 2022 een algeheel afwikkelingsvoorstel gedaan. Het ouderschapsplan is op 19 april 2022 door partijen ondertekend en de eerste versie van het concept echtscheidingsconvenant is op 21 april 2022 aan mr. R gestuurd. De inhoudelijke reactie van mr. R op het concept convenant is vervolgens ruim een maand uitgebleven. Klager was ondertussen gestopt met het betalen van de maandelijkse bijdrage aan de vrouw en had geldsommen van de bij de vrouw in gebruik zijnde e/o rekening overgeboekt naar zijn privérekening (zie 1.17 van de feiten). Dat heeft geresulteerd in een door de vrouw gestarte procedure voorlopige voorzieningen om een voorlopige kinder- en partneralimentatie vastgesteld te krijgen. De zitting heeft op 15 juni 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn ondertussen verdergegaan met het overleg over het concept convenant met het doel er alsnog uit te komen. Dat is uiteindelijk gelukt met de ondertekening van het convenant op 5 juli 2022. Dat verweerster onredelijke termijnen zou hebben gesteld kan zij niet duiden. Over het verwijt dat verweerster op het laatste moment extra stukken en extra eisen zou hebben ingediend bij de voorzieningenrechter voert verweerster tot slot aan dat zij de alimentatieberekeningen voor de zitting over de voorlopige voorzieningen aan haar pleitnota had gehecht en dat deze door de rechter zijn geaccepteerd en aan het procesdossier zijn toegevoegd. Voor wat betreft het aanvullende verdelingsstuk dat verweerster heeft ingediend, geldt dat deze binnen de daarvoor door de rechtbank gegeven termijn is ingediend.   
4.18    De voorzitter overweegt op grond van het voorgaande het volgende. Hoewel klager wel een opsomming geeft van allerlei gebeurtenissen en incidenten die volgens hem deze verwijten onderbouwen, ontbreekt naar het oordeel van de voorzitter een voldoende feitelijke en geconcretiseerde omschrijving van deze verwijten en daarmee een degelijk bewijs waarmee de voorzitter de verwijten van klager voldoende kan vaststellen en beoordelen. De gedeeltelijk ingekopieerde processtukken en e-mails volstaan hiertoe niet. Hiertegenover staat dat verweerster deze verwijten onderbouwd heeft weerlegd. Zij heeft voldoende toegelicht dat zij de zaak niet onnodig heeft vertraagd en dat zij geen onterechte stukken heeft opgevraagd of eisen heeft gesteld. Deze omstandigheden leiden ertoe dat de voorzittter ook deze onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond acht.
4.19    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond


Aldus beslist door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2023. 

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 5 juni 2023