ECLI:NL:TACAKN:2023:57 Accountantskamer Zwolle 22/1634 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2023:57
Datum uitspraak: 21-12-2023
Datum publicatie: 21-12-2023
Zaaknummer(s): 22/1634 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht, berisping. Klagers zijn klant van betrokkene geweest en hebben deelgenomen aan een samenwerking die coronateststraten exploiteerde. Betrokkene was in opdracht van een andere klant ook betrokken bij deze samenwerking. Tussen klagers en de andere klant is een geschil ontstaan over (onder andere) facturen van het uitzendbureau voor personeel dat standby stond voor de coronateststraten. Klagers verwijten betrokkene (1) dat hij heeft meegewerkt aan het opstellen en indienen van valse facturen, (2) dat hij de observaties en bezorgdheid van klagers over de gefactureerde standby-uren niet zorgvuldig heeft onderzocht en (3) dat betrokkene de belangen van de andere klant voorop heeft gesteld. De Accountantskamer is van oordeel dat alleen het tweede klachtonderdeel gegrond is. Daarbij is overwogen dat van een accountant een onderzoekende geest wordt verwacht. Omdat er signalen waren dat er onduidelijkheid bestond over de uitbetaling van de standby-uren van het personeel en over de facturen van het uitzendbureau, had betrokkene daarover meer informatie moeten verzamelen.

UITSPRAAK van 21 december 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 12 september 2022 ontvangen klacht met nummer 22/1634 Wtra AK van

1. X1 B.V.

gevestigd te [plaats1]

2. X2

wonende te [plaats1]

K L A G E R S

advocaat: mr. R.S. Schouten

t e g e n

Y

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. R.A. Korver

1. De procedure

1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het aanvullend klaagschrift van 20 september 2022 met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • het e-mailbericht van betrokkene van 15 december 2022 met bijlage
  • de brief van klagers van 24 februari 2023 met bijlagen
  • de brief van betrokkene van 6 maart 2023 met bijlage
  • de brief van klagers van 6 maart 2023 met bijlagen
  • de brief van betrokkene van 3 mei 2023 met bijlagen
  • de op de zitting door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.

1.2. De mondelinge behandeling van de klacht, die eerder gepland stond op 17 maart 2023, is aangehouden om betrokkene de gelegenheid te geven te reageren op de brieven van klagers van 24 februari en 6 maart 2023. Betrokkene heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft bij brief van 3 mei 2023 gereageerd.

1.3. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 30 oktober 2023. Klager sub 2 is verschenen (voor zichzelf en voor klaagster sub 1), bijgestaan door zijn advocaat. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

2. De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1. Klagers zijn klant van betrokkene geweest en hebben deelgenomen aan een samenwerking die coronateststraten exploiteerde. Betrokkene was in opdracht van een andere klant ook betrokken bij deze samenwerking. Tussen klagers en de andere klant is een geschil ontstaan over (onder andere) facturen van het uitzendbureau voor personeel dat standby stond voor de coronateststraten. Klagers verwijten betrokkene dat hij heeft meegewerkt aan het opstellen en indienen van valse facturen, dat hij de observaties en bezorgdheid van klagers over de gefactureerde standby-uren niet zorgvuldig heeft onderzocht en dat betrokkene de belangen van de andere klant voorop heeft gesteld.

De beslissing van de Accountantskamer

2.2. De klacht is gedeeltelijk gegrond, betrokkene krijgt de maatregel van berisping opgelegd. De Accountantskamer overweegt dat het eerste klachtonderdeel ongegrond is, omdat klagers onvoldoende hebben onderbouwd dat sprake is van valse facturen. Het tweede klachtonderdeel is gegrond. Omdat er signalen waren dat er onduidelijkheid bestond over de uitbetaling van de standby-uren van het personeel en over de facturen van het uitzendbureau, had betrokkene daarover meer informatie moeten verzamelen. Het derde klachtonderdeel is ongegrond, omdat klagers hun standpunt, dat door betrokkene gemotiveerd is weersproken, niet nader hebben onderbouwd.

3. De feiten

3.1. Betrokkene is sinds 1984 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Betrokkene is verbonden aan de maatschap [accountantskantoor1] (hierna: het accountantskantoor).

3.2. Klager sub 2 (hierna: klager) is indirect bestuurder en 100% aandeelhouder van klaagster sub 1 (hierna: klaagster).

3.3. De heer [A] is indirect bestuurder en 100% aandeelhouder van [BV1] (hierna: [BV1]).

3.4. Klagers, [A] en [BV1] zijn klant (geweest) van betrokkene.

3.5. [BV1] is door de [Stichting1] (hierna: [Stichting1]) per 4 mei 2021 tot initieel 31 augustus 2021 aangesteld als exclusieve aanbieder van coronatesten in een bepaalde regio. [BV1] heeft daarvoor een overeenkomst gesloten met [Stichting1].

3.6. [BV1] is op 14 oktober 2020 een eerste samenwerking (samenwerking I) aangegaan met [BV2] (hierna: [BV2]) en [BV3] (hierna: [BV3]). [BV2] is binnen deze samenwerking verantwoordelijk voor onder meer het personeel en de personeelsplanning. Het personeel voor de teststraten werd door uitzendbureau [B] (hierna: het uitzendbureau) uitgeleend.

3.7. Betrokkene is als accountant van [BV1] betrokken geweest bij samenwerking I. Hij had de opdracht om voor [BV1] de financiële processen te begeleiden. Ook de accountants van [BV2], de boekhouder van [BV3] en de boekhouder van [BV1], [C], waren betrokken bij deze samenwerking. [C] verzorgde de boekhouding van samenwerking I.

3.8. [BV1] is daarnaast op 14 oktober 2020 een tweede samenwerking (samenwerking II) aangegaan met klaagster voor het opzetten en exploiteren van de commerciële coronateststraten. In een overeenkomst van 26 april 2021 is deze samenwerking nader vormgegeven. Klager was op basis van deze samenwerking verantwoordelijk voor alle uitvoerende taken in de commerciële teststraten van samenwerking I en II.

Op basis van deze samenwerking is klager ook aangesteld als contactpersoon voor [STICHTING1] voor samenwerking I. De boekhouding van samenwerking II werd ook verzorgd door [C].

3.9. De samenwerkende partijen van samenwerking I en II voerden wekelijks overleg met elkaar, waarbij de accountants van de partijen ook aanwezig waren.

3.10. Op 21 mei 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen een medewerkster van [Stichting1], klager en de heer [D] van [BV2]. Afgesproken is dat als het rustig is in de teststraten het personeel (uitzendkrachten) thuis standby mocht staan tegen betaling van 25% van het uurloon.

3.11. [BV1] en klaagster hebben in verband met samenwerking II nog een derde overeenkomst gesloten. In de overeenkomst van 19 juni 2021 hebben [BV1] en klaagster afspraken gemaakt over de winstverdeling met betrekking tot samenwerking I en II.

3.12. [Stichting1] heeft op 8 oktober 2021 steekproeven aangekondigd bij [BV1] met betrekking tot de door haar als testaanbieder geleverde prestaties in de periode 17 mei 2021 tot en met 10 oktober 2021.

3.13. Op 29 november 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden, waarbij onder andere betrokkene, de accountants van [BV2], [A] en klager aanwezig waren. Tijdens dit overleg is gesproken over de verantwoording die moest worden ingediend bij [Stichting1].

3.14. Op 6 december 2021 heeft klager een e-mail gestuurd naar [A]. Daarin heeft hij te kennen gegeven dat hij niet bijgepraat wil worden over de gesprekken tussen de partners van samenwerking I en dat hij zich distantieert van alles wat zij hebben besproken.

3.15. Omdat klager niet langer betrokken wilde zijn bij samenwerking I en er mogelijk een geschil tussen klagers en [A]/[BV1] zou kunnen ontstaan, heeft betrokkene hem begin december 2021 laten weten dat hij niet langer de accountant van klagers kan zijn.

3.16. Op 23 december 2021 hebben klager, [A], betrokkene en een collega van betrokkene een vergadering gehad.

3.17. Klager heeft op 24 december 2021 aan betrokkene gevraagd om zijn dossier over te dragen aan de opvolgend accountant.

3.18. Het uitzendbureau heeft op 30 december 2021 facturen gestuurd voor de standby-uren van het personeel van in totaal € 1.672.811,71 (incl. btw). [BV1] heeft deze facturen op 31 januari 2022 betaald.

3.19. Tussen klagers en [BV1] is een geschil gerezen over (onder meer) de betaling van de door klaagster ingediende facturen en de betaling van de gefactureerde standby-uren. In verband met dit geschil is een civiele procedure bij de rechtbank Amsterdam aanhangig.

3.20. Betrokkene heeft op 10 juni 2022 een voorlopige eindafrekening opgesteld voor samenwerking I en II.

3.21. De rechtbank Amsterdam heeft op 1 maart 2023 een tussenvonnis gewezen, waarin onder meer is overwogen dat de rechtbank voornemens is om een deskundige te benoemen.

4. De klacht

4.1. Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4.2. Klagers hebben in hun klaagschrift een groot aantal klachtonderdelen naar voren gebracht. Op de zitting hebben zij een aantal klachtonderdelen ingetrokken. De klachtonderdelen die klagers hebben gehandhaafd komen in de kern op het volgende neer:

a. betrokkene heeft meegewerkt aan het opstellen en indienen van valse facturen ter waarde van € 1.672.811,71;

b. betrokkene heeft de observaties en bezorgdheid van klager over de gefactureerde standby-uren niet zorgvuldig onderzocht;

c. betrokkene heeft de belangen van anderen vooropgesteld.

5. De beoordeling

5.1. Betrokkene heeft in de eerste plaats naar voren gebracht dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de klacht volgens hem niet voldoende duidelijk is.

5.2. De Accountantskamer stelt vast dat uit het verweerschrift blijkt dat betrokkene wel degelijk heeft begrepen waarover wordt geklaagd. In het verweerschrift is betrokkene uitgebreid ingegaan op verschillende klachtonderdelen. Van een situatie waarin uit het klaagschrift onvoldoende duidelijk wordt wat klagers betrokkene verwijten, is dan ook geen sprake.

5.3. De Accountantskamer ziet ook geen aanleiding om de door klagers overgelegde geluidsopnames buiten beschouwing te laten, zoals door betrokkene is verzocht, omdat klagers ook transscripties van deze geluidsopnames hebben overgelegd waarvan betrokkene kennis heeft kunnen nemen.

5.4. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

5.5. Het is in beginsel aan een klager om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat een accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdeel a: opstellen en indienen van valse facturen

5.6. Klagers hebben met betrekking tot dit klachtonderdeel naar voren gebracht dat betrokkene heeft meegewerkt aan het opstellen en indienen van valse facturen met betrekking tot de standby-uren van het personeel. Volgens klagers was met [Stichting1] afgesproken dat het standby-personeel 25% van het uurloon betaald zou krijgen, maar waren deze standby-uren bij het uitzendbureau feitelijk gratis ingekocht. Toen [Stichting1] een steekproef aankondigde was [BV1] bang dat [Stichting1] de inzet van standby-personeel waarvoor geen standby-vergoeding was betaald, niet zou accepteren en dat er geld zou moeten worden terugbetaald aan [Stichting1]. Daarom heeft [BV1] volgens klagers het uitzendbureau gevraagd om achteraf alsnog facturen voor het standby-personeel op te maken, zodat deze bij [Stichting1] konden worden ingediend. Naar stelling van klagers heeft betrokkene deze facturen geperfectioneerd, zodat ze aansloten bij de steekproef van [Stichting1].

5.7. Betrokkene heeft weersproken dat sprake is van valse facturen. Volgens betrokkene was sprake van een omissie, doordat de standby-uren van het personeel nog niet waren verloond. Deze omissie is met de facturen voor de standby-uren rechtgezet. Ook heeft betrokkene naar voren gebracht dat deze facturen niet door hem, maar door het uitzendbureau zijn opgesteld.

5.8. De Accountantskamer is van oordeel dat klagers onvoldoende hebben onderbouwd dat sprake is van valse facturen. Klagers hebben ter onderbouwing van dit standpunt gewezen op de verschillende gesprekken die door de samenwerkende partijen zijn gevoerd en waarvan geluidsopnames/transcripties zijn overgelegd. Op basis van deze gespreksopnames kan echter niet worden geconcludeerd dat de facturen vals zijn, omdat de strekking van deze gesprekken onvoldoende duidelijk is. Klagers hebben op basis van hun eigen vermoedens en aannames wel een invulling aan deze gesprekken gegeven, maar concrete informatie waaruit blijkt dat sprake is van het valselijk opmaken van facturen is niet overgelegd. Gelet hierop is in deze tuchtprocedure niet aannemelijk geworden dat sprake is van valse facturen, zodat betrokkene ook niet kan worden verweten dat hij heeft meegewerkt aan het opstellen en indienen van valse facturen. Het klachtonderdeel is reeds daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b: geen onderzoek naar aanleiding van observaties en bezorgdheid

5.9. Ten aanzien van dit klachtonderdeel hebben klagers naar voren gebracht dat betrokkene naar aanleiding van de observaties en bezorgdheid van klagers onderzoek had moeten doen naar de facturen van het uitzendbureau. Volgens klagers is er geen enkel bewijs dat het standby-personeel betaald heeft gekregen.

5.10. Betrokkene heeft aangevoerd dat hij geen nader onderzoek heeft gedaan naar de facturen van het uitzendbureau, omdat er geen aanwijzingen voor misstanden waren. Volgens betrokkene hebben klagers hun vermoedens nooit expliciet en duidelijk uitgesproken. Ook heeft betrokkene erop gewezen dat de facturen waren bedoeld om een omissie recht te zetten en dat het niet tot zijn taak behoorde om de facturen van het uitzendbureau te controleren.

5.11. Naar het oordeel van de Accountantskamer zijn er tijdens de besprekingen op 29 november en 23 december 2021, waarbij betrokkene in zijn hoedanigheid van accountant aanwezig was, signalen geweest waaruit volgt dat op dat moment onduidelijkheid bestond over de uitbetaling van de standby-uren aan het standby-personeel en over de in verband daarmee te ontvangen facturen van het uitzendbureau. Ook de hoogte van de facturen voor de standby-uren (in totaal € 1.672.811,71) en de omvang van het aantal gedeclareerde standby-uren (77.000 uren) in relatie tot gedeclareerde totale hoeveelheid personeelsuren had reden moeten geven tot nader onderzoek naar het aantal (alsnog) gedeclareerde stand-by uren door betrokkene als accountant van [BV1]. Betrokkene had aanleiding moeten zien om meer informatie te verzamelen, met name of het aantal gedeclareerde standby-uren passend is gelet op de capaciteit van de teststraten en met betrekking tot de vraag of de gedeclareerde kosten voor de standby-uren daadwerkelijk door het uitzendbureau zijn gemaakt (lees: uitbetaald zijn aan het stand-by personeel).

5.12. De Accountantskamer overweegt dat een accountant zich bij de uitvoering van zijn opdracht(en) dient te houden aan de VGBA en de daarin vastgelegde fundamentele beginselen. Bij het naleven van de VGBA wordt van hem een onderzoekende geest verwacht en moet hij professionele oordeelsvorming toepassen[1]. Een onderzoekende geest is er (onder meer) op gericht dat een accountant alle omstandigheden in beeld heeft die van belang zijn om een professioneel oordeel te kunnen vormen over de vraag of hij zich aan de fundamentele beginselen houdt. Een onderzoekende geest kenmerkt zich door nieuwsgierigheid, door de neiging zichzelf telkens weer vragen te stellen en door niet zomaar af te gaan op informatie (al dan niet geautomatiseerd) of op wat anderen zeggen. Een accountant moet open staan voor en alert zijn op de noodzaak tot verder onderzoek of andere actie. Professionele oordeelsvorming is immers pas mogelijk als hij alle omstandigheden in beeld heeft die daarvoor van belang zijn. Voorbeelden van andere acties zijn extra informatie opvragen voor verder onderzoek of besluiten om bepaalde informatie niet te gebruiken[2].

5.13. Betrokkene heeft eerdergenoemde signalen echter niet opgemerkt, althans daar niets mee gedaan. Dat maakt dat hij ten onrechte niet meer informatie heeft ingewonnen. Betrokkene heeft daarmee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Het klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel c: de belangen van anderen vooropstellen

5.14. Klagers hebben naar voren gebracht dat betrokkene hun belangen niet heeft behartigd maar dat hij [A] heeft willen bevoordelen. Klagers vermoeden daarbij dat betrokkene er financieel belang bij had om [A] te helpen de bankrekening van [BV1] leeg te halen, wat in het nadeel van klagers is in het kader van de afrekening van het samenwerkingsverband tussen klagers en [BV1]. Daarnaast verwijten klagers betrokkene dat hij afscheid heeft genomen van klagers als klant zodat hij [A] en [BV1] als klant kon behouden. Volgens klagers heeft betrokkene zich daarmee niet objectief opgesteld.

5.15. Betrokkene heeft aangevoerd dat hij nooit heeft geprobeerd om [A] of zichzelf te bevoordelen ten koste van klagers. Daarbij heeft hij erop gewezen dat klagers hem ten onrechte vereenzelvigen met [A] en [BV1] en dat hij helemaal geen betalingen kan verrichten voor [BV1], omdat hij daarover geen zeggenschap heeft. Verder heeft betrokkene naar voren gebracht dat hij op het moment dat er frictie leek te ontstaan tussen [A] (en zijn B.V. [BV1]) en klagers afscheid heeft genomen van klagers als klant. Betrokkene heeft ervoor gekozen om de klantrelatie met [A]/[BV1] voort te zetten, omdat zij al langer zijn klanten waren. Daarbij heeft betrokkene erop gewezen dat klagers het eens leken te zijn met dit afscheid en hem destijds hebben bedankt voor zijn diensten.

5.16. De Accountantskamer stelt voorop dat een accountant verplicht is om omstandigheden te identificeren en te beoordelen die een bedreiging kunnen zijn voor het zich houden aan de fundamentele beginselen. Wanneer een accountant constateert dat er sprake is van een bedreiging, dan moet hij een toereikende maatregel nemen die ertoe leidt dat hij zich houdt aan de fundamentele beginselen[3].

5.17. Naar het oordeel van de Accountantskamer ontstond er eind november/begin december 2021 voor betrokkene een bedreiging voor het zich houden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit. Op dat moment ontstond immers een conflict tussen [A](en [BV1]) en klagers, die allen klant van betrokkene waren. Betrokkene heeft deze bedreiging ook onderkend en heeft in verband daarmee passende maatregelen getroffen. Hij heeft namelijk begin december 2021 aan klagers kenbaar gemaakt dat hij niet langer hun accountant kon blijven, waarna klagers op 24 december 2021 zijn overgestapt naar een andere accountant. Nu die bedreiging niet anders kon worden weggenomen, is het beëindigen van de klantrelatie met klagers niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.18. Verder wordt overwogen dat betrokkene heeft weersproken dat hij de belangen van [A], [BV1] en/of zichzelf voorop heeft gesteld ten koste van de belangen van klagers. Gelet op het gemotiveerde verweer van betrokkene, lag het op de weg van klagers om hun standpunt nader te onderbouwen. Omdat klagers dat niet hebben gedaan, is niet aannemelijk geworden dat betrokkene de belangen van anderen en zichzelf voorop heeft gesteld. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.19. De klacht zal wat betreft de klachtonderdeel b gegrond worden verklaard. De klacht zal voor het overige ongegrond worden verklaard.

6. De maatregel

6.1. Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van berisping is passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Betrokkene heeft verschillende signalen dat er onduidelijkheid bestond over de betaling van de standby-uren en over de in verband daarmee achteraf ontvangen facturen niet opgemerkt, althans daar niets mee gedaan. Nader onderzoek had destijds al helderheid kunnen verschaffen over de rechtmatigheid van deze facturen.

7. De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart klachtonderdeel b gegrond;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • legt aan betrokkene op de maatregel van

- berisping;

  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klagers vergoedt.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en drs. E. van Splunter RA en A.M. Janssen AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

[1] Artikel 20 VGBA, geldend vanaf 1 januari 2022

[2] Toelichting bij artikel 20 VGBA

[3] Artikel 21 VGBA