ECLI:NL:TACAKN:2023:56 Accountantskamer Zwolle 23/760 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2023:56
Datum uitspraak: 21-12-2023
Datum publicatie: 21-12-2023
Zaaknummer(s): 23/760 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht, geen maatregel opgelegd. Betrokkene is de accountant van de ex-partner van klaagster. Hij heeft eerder financiële stukken opgesteld ten behoeve van de ex-partner, die door de ex-partner zijn gebruikt in een civielrechtelijk geschil met klaagster. Klaagster heeft hierover eerder een (gedeeltelijk) gegronde tuchtklacht ingediend. Klagers dienen nu een tweede klacht tegen betrokkene in, waarin zij hem onder andere verwijten dat de jaarrekening 2020 van de holding van de ex-partner onjuistheden bevat. De Accountantskamer verklaart de klacht voor het grootste deel niet-ontvankelijk of ongegrond. Alleen het verwijt dat de toelichting bij de jaarrekening 2020 niet in overeenstemming is met de balans in de jaarrekening treft doel. De Accountantskamer ziet geen aanleiding om voor dit verwijt een maatregel op te leggen. Hierbij is onder meer in aanmerking genomen dat sprake is van een tweede klacht Als dit klachtonderdeel gelijktijdig zou zijn ingediend met de (gegronde) klachtonderdelen uit de eerste tuchtprocedure, had dit niet tot een zwaardere maatregel geleid dan in de eerste procedure al is opgelegd.

UITSPRAAK van 21 december 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 16 maart 2023 ontvangen klacht met nummer 23/760 Wtra AK van

1. X1

wonende te [plaats1]

2. X2

wonende te [plaats2]

K L A G E R S

t e g e n

Y

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats3]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. N.T.F. van Barschot te Breda

1. De procedure

1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het aanvullend klaagschrift van 12 april 2023
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de e-mail van klagers van 4 juli 2023
  • de op de zitting door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.

1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 23 oktober 2023. Klagers zijn verschenen. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

2. De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1. Betrokkene is de accountant van de ex-partner van klager sub 1 (hierna: klaagster). Hij heeft eerder financiële stukken opgesteld ten behoeve van de ex-partner, die door de ex-partner zijn gebruikt in een civielrechtelijk geschil met klaagster. Klaagster heeft hierover eerder een (gedeeltelijk) gegronde tuchtklacht ingediend. Klagers dienen nu een tweede klacht tegen betrokkene in, waarin zij hem onder andere verwijten dat de jaarrekening 2020 van de holding van de ex-partner onjuistheden bevat.

De beslissing van de Accountantskamer

2.2. De klacht is gedeeltelijk gegrond, maar betrokkene wordt in verband daarmee geen maatregel opgelegd. De klacht is voor het grootste deel niet-ontvankelijk of ongegrond. Alleen het verwijt dat de toelichting bij de jaarrekening 2020 niet in overeenstemming is met de balans in de jaarrekening, treft doel. De Accountantskamer ziet geen aanleiding om voor dit verwijt een maatregel op te leggen. Hierbij is onder meer in aanmerking genomen dat sprake is van een tweede klacht. Als dit klachtonderdeel gelijktijdig zou zijn ingediend met de (gegronde) klachtonderdelen uit de eerste tuchtprocedure, had dit niet tot een zwaardere maatregel geleid dan in de eerste procedure al is opgelegd.

3. De feiten

3.1. Betrokkene is sinds 1999 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Betrokkene is werkzaam voor [accountantskantoor1], ook handelend onder de naam [A].

3.2. Klaagster is de dochter van klager sub 2 (hierna klager).

3.3. Betrokkene heeft diverse werkzaamheden verricht voor [BV1] (hierna: de holding) en [BV2] (hierna: de BV). De heer [B] (hierna: de man) is enig bestuurder en aandeelhouder van deze vennootschappen.

3.4. De man en klaagster hebben een relatie gehad en hebben in dat kader een samenlevingscontract gesloten. Deze relatie is in januari 2018 verbroken. Tussen klaagster en de man bestond een geschil over de afwikkeling van de samenleving, waaronder de hoogte van de kinderalimentatie.

3.5. Op verzoek van de man heeft betrokkene verschillende documenten opgesteld (waaronder cijfermatige overzichten) met betrekking tot de financiën van de man, de holding en de BV. Deze documenten zijn door de man ingebracht in de gerechtelijke procedure die tussen hem en klaagster aanhangig was.

3.6. Klaagster heeft op 11 maart 2021 een tuchtklacht tegen betrokkene ingediend. Deze klacht is geregistreerd onder 21/477 Wtra AK. Klaagster heeft de volgende klachtonderdelen naar voren gebracht:

a. betrokkene heeft stukken opgesteld waarvan hij wist of had moeten weten dat ze in een juridisch geschil zouden worden gebruikt zonder aan te geven dat ze alleen waren bedoeld voor het bereiken van minnelijke overeenstemming;

b. ondanks het feit dat betrokkene erop gewezen is dat diverse stukken onjuist, onvolledig of misleidend zijn, heeft hij daartegen geen maatregelen genomen;

c. betrokkene had geen medewerking mogen verlenen aan het opheffen van de BV, waaronder het opstellen van de slotbalans.

3.7. Betrokkene heeft op 19 augustus 2021 een brief naar de man gestuurd, waarin hij zich heeft gedistantieerd van een door de man in de gerechtelijke procedure ingebracht overzicht ‘maandelijkse betalingen’. Daarnaast heeft betrokkene een toelichting en/of aanvulling gegeven op door hem opgestelde documenten. Betrokkene heeft de man gevraagd om deze brief in te brengen in de gerechtelijke procedure en heeft hem meegedeeld dat hij dat zelf zou doen als de man dit zou nalaten.

3.8. De Accountantskamer heeft bij uitspraak van 17 december 2021 (hierna: de eerste uitspraak) de klachtonderdelen a en b gegrond en het klachtonderdeel c ongegrond verklaard. Betrokkene heeft de maatregel van waarschuwing opgelegd gekregen.

3.9. Betrokkene heeft op 31 december 2021 de jaarrekening 2020 van de holding samengesteld.

3.10. Het gerechtshof heeft in hoger beroep uitspraak gedaan met betrekking tot de omgangsregeling en de hoogte van de kinderalimentatie. Klaagster en de man hebben daarnaast een schikking getroffen met betrekking tot de afwikkeling van hun samenleving.

4. De klacht

4.1. Betrokkene heeft volgens klagers (wederom) gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4.2. Klagers verwijten betrokkene met hun tweede klacht, samengevat, het volgende:

a. betrokkene heeft geen uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Accountantskamer van
17 december 2021 en zijn brief van 19 augustus 2021;

b. de door betrokkene opgestelde cijfermatige overzichten bevatten onjuistheden;

c. het overzicht ‘maandelijkse betalingen’ en de jaarrekening 2019 van de holding en/of de IB-aangifte 2018 van de man bevatten onjuistheden;

d. de jaarrekening 2020 van de holding bevat onjuistheden;

e. betrokkene heeft meegewerkt aan het verlagen van het DGA-loon;

f. betrokkene heeft in de eerste klachtprocedure en in onderhavige klachtprocedure niet de door hemzelf of onder zijn verantwoordelijkheid opgestelde originele documenten verstrekt, waardoor hij niet eerlijk en oprecht heeft gehandeld en geen openheid van zaken heeft gegeven.

5. De beoordeling

5.1. Klagers hebben de Accountantskamer in hun aanvullend klaagschrift verzocht om betrokkene te gelasten meerdere (originele) stukken over te leggen. Het gaat om de volgende stukken:

  • de e-mail van 8 september 2020 van de man, maar dan met de volledig zichtbare tekst;
  • de e-mail van betrokkene aan de man van 9 september 2020, met de daarbij gevoegde brief van 9 september 2020;
  • de e-mail van betrokkene van 5 januari 2021 aan de man, met het daarbij gevoegde ongedateerde conceptschrijven en de drie cijfermatige conceptoverzichten, zonder logo, bedrijfsstempels en handtekening van betrokkene;
  • de e-mail van betrokkene aan de man van 15 januari 2021, met het daarbij gevoegde ongedateerde schrijven, voorzien van het logo van [accountantskantoor1] en de naam en handtekening van betrokkene en de drie cijfermatige overzichten, voorzien van de bedrijfsstempel van [accountantskantoor1] en de handtekening van betrokkene.

5.2. De Accountantskamer overweegt dat klagers hun verzoek onvoldoende hebben onderbouwd. Zij hebben niet duidelijk gemaakt waarom deze stukken voor de beoordeling van de tuchtklacht van belang zijn. Daarbij is in aanmerking genomen dat een deel van deze stukken (in kopie) al in het procesdossier aanwezig is. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

5.3. Betrokkene heeft in de eerste plaats gesteld dat de klacht (gedeeltelijk) niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat klaagster (een deel van) de klachtonderdelen ook in de eerste klachtprocedure naar voren had kunnen brengen.

5.4. De Accountantskamer overweegt dat het tot 2018 vaste jurisprudentie was dat het niet verenigbaar is met de eisen van een behoorlijke tuchtprocesorde dat een klager een tweede klacht tegen dezelfde accountant indient over hetzelfde feitencomplex, terwijl dat feitencomplex al ten tijde van een eerder ingediende klacht bij hem bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Volgens die jurisprudentie brengen de eisen van een behoorlijke tuchtprocesorde met zich dat een klager zijn klachten tegen een accountant zoveel mogelijk tegelijk in één tuchtrechtprocedure aanhangig maakt (het beginsel van concentratie van klachten).

5.5. In de uitspraak van 4 april 2018[1] heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het College)echter overwogen het College niet inziet dat de beginselen van een behoorlijke (tucht)procesorde met zich zouden brengen dat een klager gehouden is zijn klachten steeds zoveel mogelijk in één keer naar voren te brengen. Weliswaar zal het doorgaans wenselijk zijn dat een klager zijn klachten tegen een accountant zoveel mogelijk bundelt, maar een verplichting daartoe kan niet worden gevonden in de Wtra en vloeit evenmin voort uit de beginselen van een behoorlijke (tucht)procesorde of enig ander in dit verband in aanmerking te nemen algemeen rechtsbeginsel. Het beroep van betrokkene op het beginsel van concentratie van klachten kan, gelet op deze uitspraak van het College, niet slagen.

5.6. Verder overweegt de Accountantskamer dat onder omstandigheden er wel aanleiding kan zijn om toch beperkingen te stellen aan het klachtrecht. Bijvoorbeeld omdat een inhoudelijke behandeling in strijd komt met enig rechtsbeginsel, waaronder de beginselen van een behoorlijke (tucht)procesorde en het hieruit voortvloeiende beginsel van ne bis in idem. Op grond van dit ne bis in idem-beginsel kan niet voor een tweede keer over dezelfde gedraging van een accountant worden geklaagd.

5.7. Omdat klaagster al eerder een klacht tegen betrokkene heeft ingediend in verband met de ten behoeve van de man opgestelde financiële documenten, zal de Accountantskamer eerst beoordelen of met de klachtonderdelen over dezelfde gedragingen wordt geklaagd. Als dat het geval is, moet het desbetreffende klachtonderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard en vindt er geen inhoudelijke beoordeling plaats.

5.8. Als de Accountantskamer toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van een klachtonderdeel, wordt het handelen of nalaten van betrokkene getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).

Klachtonderdeel a: geen uitvoering geven aan uitspraak Accountantskamer en de brief van 19 augustus 2021

5.9. Dit klachtonderdeel heeft betrekking op het handelen of nalaten van betrokkene dat heeft plaatsgevonden ná de indiening van de eerste klacht. Daarom is geen sprake van een situatie waarin voor een tweede keer over dezelfde gedraging van betrokkene wordt geklaagd. Daarmee komt de Accountantskamer toe aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel.

5.10. Klagers hebben aangevoerd dat de Accountantskamer in haar eerste uitspraak impliciet heeft aangegeven dat de door klaagster aan de orde gestelde punten (de financiële positie van de BV, het maandloon van de man, het DGA-loon in relatie tot huurinkomsten, de aanschaf van een youngtimer en de stamrechtverplichting) door betrokkene onjuist, onvolledig of misleidend zijn weergegeven in de diverse financiële stukken. Na de uitspraak heeft betrokkene volgens klagers geen toereikende maatregel getroffen met betrekking tot deze punten. Daarbij hebben zij erop gewezen dat de Accountantskamer in haar eerste uitspraak ook heeft geoordeeld dat de brief van betrokkene van 19 augustus 2021 geen toereikende maatregel was. Volgens klagers is het des te kwalijker dat betrokkene geen maatregel heeft getroffen, omdat op dat moment de hogerberoepsprocedure tussen klaagster en de man nog aanhangig was.

Daarnaast hebben klagers naar voren gebracht dat betrokkene ook geen uitvoering heeft gegeven aan zijn brief van 19 augustus 2021, waarin hij aan de man heeft meegedeeld dat hij de brief zelf bij het gerechtshof zou indienen als de man dat zou nalaten. Daarbij hebben zij erop gewezen dat de man de brief niet heeft ingebracht in de procedure, maar dat klaagster dat zelf heeft gedaan.

Verder hebben klagers gesteld dat de brief van betrokkene van 19 augustus 2021 een onjuiste mededeling bevat, omdat daarin staat dat betrokkene het overzicht ‘maandelijkse betalingen’ niet heeft opgesteld en dat ook niemand anders van het kantoor dat heeft gedaan. Volgens klagers heeft de compliance officer van het accountantskantoor echter op 9 februari 2023 verklaard dat het overzicht wel is opgemaakt door het kantoor, wat in tegenspraak is met de verklaring van betrokkene.

5.11. De Accountantskamer overweegt dat in de eerste uitspraak geen oordeel is gegeven over de (on)juistheid van de door betrokkene opgestelde financiële documenten. Uit deze uitspraak volgt ook niet dat betrokkene gehouden was om in verband daarmee een maatregel te treffen. Betrokkene kan daarom niet worden verweten dat hij naar aanleiding van de eerste uitspraak geen (nadere) maatregelen heeft getroffen. Klagers hebben bovendien niet duidelijk gemaakt waaruit de door betrokkene te nemen maatregel had moeten bestaan.

5.12. Betrokkene kan evenmin worden verweten dat hij zijn brief van 19 augustus 2021 niet zelf in de hogerberoepsprocedure heeft ingebracht. In een civiele procedure mogen namelijk alleen door de betrokken procespartijen (in dit geval klaagster en de man) stukken worden ingediend. Het gerechtshof heeft bovendien wel kennis kunnen nemen van deze brief, doordat klaagster deze zelf heeft ingebracht in de procedure.

5.13. Verder kan niet worden geconcludeerd dat de brief van 19 augustus 2021 een onjuiste mededeling bevat met betrekking tot het overzicht ‘maandelijkse betalingen’, omdat de inhoud van deze brief niet in tegenspraak is met de e-mail van de compliance officer van 9 februari 2023. In de brief van 19 augustus 2021 heeft betrokkene namelijk uitgelegd dat het hem niet duidelijk is hoe deze financiële informatie op het briefpapier van zijn kantoor is gekomen, maar dat vaststaat dat dit niet door hem of iemand anders van zijn kantoor is gedaan. De compliance officer heeft na een intern onderzoek aan klagers geschreven dat dit overzicht door betrokkene is verstrekt zonder het logo van het accountantskantoor bovenaan het overzicht. Uit beide berichten volgt dus dat het gaat om een door betrokkene opgesteld overzicht dat zonder logo aan de man is verstrekt en waarvan niet duidelijk is hoe en door wie dit overzicht is voorzien van het logo van het accountantskantoor. Klagers hebben in dit verband op de zitting verklaard dat zij vermoeden dat de man het logo zelf op het overzicht heeft aangebracht.

5.14. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b: in de cijfermatige overzichten zitten onjuistheden

5.15. De Accountantskamer overweegt dat de cijfermatige overzichten in de eerste tuchtprocedure al door klaagster zijningebracht en dat klaagster in die procedure heeft gesteld dat deze overzichten onvolledig, onjuist en misleidend zijn. Door in deze tweede tuchtprocedure de overzichten te vergelijken met de jaarrekening 2020 vullen klagers de grondslagen uit de eerdere tuchtprocedure aan, om de eerdere klacht van klaagster alsnog te onderbouwen. Dat is in strijd met het beginsel van ne bis in idem[2]. Het klachtonderdeel is daarom niet-ontvankelijk.

5.16. Voor zover het klachtonderdeel overigens wel in behandeling zou kunnen worden genomen, zou het ongegrond moeten worden verklaard. Hiervoor wordt - ten overvloede - het volgende overwogen.

5.17. Klagers hebben gesteld dat de cijfermatige overzichten onjuistheden bevatten, omdat de in deze overzichten weergegeven bedragen niet overeenkomen met de jaarrekening 2020 van de holding. Hierbij hebben klagers gewezen op de post verkoopkosten, de rekening-courantschuld van de directie, de agioreserve, het afstempelen van aandelen en het geplaatste aandelenkapitaal.

5.18. Betrokkene heeft weersproken dat sprake is van onjuistheden. De cijfermatige overzichten en de jaarrekening zijn volgens betrokkene momentopnamen. Doordat ze niet op hetzelfde moment zijn opgesteld, zijn verschillende bedragen weergegeven. Met betrekking tot de post verkoopkosten heeft betrokkene toegelicht dat in de overzichten rekening is gehouden met een voorziening voor dubieuze debiteuren. Deze voorziening is volgens betrokkene niet in de jaarrekening 2020 opgenomen, omdat deze voorziening toen niet meer aan de orde was. Daarnaast heeft betrokkene aangevoerd dat de terugbetaling van de agio en de afstempeling van de aandelen wel in de jaarrekening 2020 zijn opgenomen. Volgens betrokkene is er een notarieel afschrift kapitaalvermindering van de holding aan hem getoond, waaruit volgt dat de holding heeft besloten tot de vermindering van het nominale bedrag per aandeel. Uit dat afschrift volgt volgens betrokkene verder dat het terug te betalen bedrag wordt verrekend met de rekening-courant schuld die de man heeft aan de holding. Het aandelenkapitaal en de agio zijn daarop teruggebracht, aldus betrokkene.

5.19. Gelet op de door betrokkene gegeven verklaring, kan naar het oordeel van de Accountantskamer op grond van alleen de jaarrekening 2020 niet worden geconcludeerd dat de cijfermatige overzichten onjuistheden bevatten. De jaarrekening 2020 werpt daarom geen nieuw licht op de cijfermatige overzichten.

Klachtonderdeel c: onjuistheden in het overzicht ‘maandelijkse betalingen’ en de jaarrekening 2019 van de holding en/of de IB-aangifte 2018 van de man

5.20. De Accountantskamer stelt vast dat klaagster in de eerste tuchtprocedure al aan de orde heeft gesteld dat het overzicht ‘maandelijkse betalingen’ onjuistheden zou bevatten met betrekking tot de maandlonen en de opbrengsten MFG. Ook heeft klaagster al eerder naar voren gebracht dat de rekening-courantschuld van de directie onjuist zou zijn opgenomen in de jaarrekening 2019 van de holding en/of in de IB-aangifte 2018 van de man. Omdat klaagster al eerder over deze (gestelde) gedragingen van betrokkene heeft geklaagd, is sprake van strijd met het ne bis in idem-beginsel. Dit klachtonderdeel is daarom niet-ontvankelijk.

Klachtonderdeel d: onjuistheden in de jaarrekening 2020 van de holding

5.21. De jaarrekening 2020 van de holding is opgesteld op 31 december 2021. Dit klachtonderdeel heeft dus betrekking op het handelen of nalaten van betrokkene dat heeft plaatsgevonden ná de indiening van de eerste klacht. Daarom is geen sprake van een situatie waarin voor een tweede keer over dezelfde gedraging van betrokkene wordt geklaagd. Daarmee komt de Accountantskamer toe aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel.

5.22. Klagers hebben naar voren gebracht dat de jaarrekening 2020 van de holding onjuistheden bevat. Daarbij hebben zij erop gewezen dat betrokkene deze jaarrekening niet heeft voorzien van zijn handtekening. Ook is er volgens hen een onjuist bedrag aan nettoloon opgenomen in de jaarrekening van de holding en zijn na de liquidatie van de BV niet alle resterende balansposten overgenomen. Verder hebben klagers naar voren gebracht dat de vordering op de BV niet voor het juiste bedrag is opgenomen in de toelichting op de jaarrekening. In de toelichting staat vermeld dat per 31 december 2020 het uitstaande bedrag aan leningen ten behoeve van de bestuurders € 36.333 bedroeg, terwijl daarvoor in de balans een ander bedrag, namelijk een schuld aan de bestuurder van € 87.455, is opgenomen.

5.23. Betrokkene heeft verklaard dat hij de jaarrekening wel heeft ondertekend en dat hij niet weet hoe klagers aan een ongetekend exemplaar zijn gekomen. Daarbij heeft betrokkene uitgelegd dat op zijn accountantskantoor wordt gewerkt met een digitale handtekening. Daarnaast heeft betrokkene toegelicht dat het opgenomen nettoloon volgt uit de loonadministratie van de BV. Omdat hij wist dat klaagster het bedrag te laag vond en de man het bedrag te hoog vond, heeft hij zich gebaseerd op de verloningsstukken. Ook heeft betrokkene erop gewezen dat dit bedrag in de jaarrekening van de BV stond en dat het op zijn advies is overgenomen in de jaarrekening van de holding, omdat betrokkene wist dat het achterstallig loon van klaagster betrof. Volgens betrokkene hoefden de resterende balansposten van de BV niet te worden overgenomen in de jaarrekening van de holding, maar heeft hij dat zorgvuldigheidshalve wel gedaan met betrekking tot het loon van klaagster. Betrokkene heeft verder erkend dat in de toelichting een onjuiste zinsnede staat, omdat er per 31 december 2020 geen lening ten behoeve van het bestuur uitstond, maar sprake was van een schuld aan de bestuurder.

5.24. De Accountantskamer overweegt in de eerste plaats dat zij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de verklaring van betrokkene dat hij de jaarrekening 2020 van de holding wel heeft ondertekend.

5.25. Verder wordt overwogen dat bij een samenstellingsopdracht het management verantwoordelijk blijft voor de historische financiële informatie en voor de basis waarop deze is opgesteld en gepresenteerd[3]. Een samenstellingsopdracht is geen assurance-opdracht. Daarom wordt bij een samenstellingsopdracht niet van een accountant vereist om de nauwkeurigheid of de volledigheid van de door het management verschafte informatie te verifiëren[4], tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die in deze zaak echter niet zijn gesteld of gebleken[5]. Betrokkene mocht daarom bij het samenstellen van de jaarrekening uitgaan van de in de loonadministratie weergegeven bedragen. Bovendien heeft betrokkene terecht gesteld dat er geen verplichting bestond voor de holding om de resterende balansposten van de BV over te nemen in de jaarrekening. Dat betrokkene de holding heeft geadviseerd om de post met betrekking tot het (achterstallig) nettoloon van klaagster wel over te nemen in de jaarrekening, getuigt naar het oordeel van de Accountantskamer van zorgvuldig handelen.

5.26. Betrokkene heeft erkend dat in de toelichting bij de jaarrekening 2020 ten onrechte staat vermeld dat er op 31 december 2020 sprake was van een lening ten behoeve van het bestuur. Dat sprake is van een onjuistheid is naar het oordeel van de Accountantskamer duidelijk kenbaar bij beschouwing van de betreffende balanspost die, naar onweersproken stelling van betrokkene, juist is weergegeven. Doordat de toelichting niet in overeenstemming is met de jaarrekening, moet worden geconcludeerd dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Dit klachtonderdeel is in zoverre gegrond.

Klachtonderdeel e: meewerken aan het verlagen van het DGA-loon

5.27. Dit klachtonderdeel heeft betrekking op het verzoek dat op 26 augustus 2021 door het accountantskantoor is ingediend bij de Belastingdienst om het DGA-loon van de man te verlagen tot nihil. Dit klachtonderdeel heeft dus betrekking op het handelen of nalaten van betrokkene dat heeft plaatsgevonden ná de indiening van de eerste klacht. Daarom is geen sprake van een situatie waarin voor een tweede keer over dezelfde gedraging van betrokkene wordt geklaagd. Daarmee komt de Accountantskamer toe aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel.

5.28. Klagers hebben ten aanzien van dit klachtonderdeel naar voren gebracht dat het verzoek aan de Belastingdienst is ingediend onder de verantwoordelijkheid van betrokkene en dat betrokkene in redelijkheid kon vermoeden dat de man het DGA-loon alleen wilde verlagen in verband met de vast te stellen kinderalimentatie. Doordat de Belastingdienst het verzoek heeft goedgekeurd, heeft het gerechtshof de kinderalimentatie te laag vastgesteld.

5.29. Betrokkene heeft gesteld dat het verzoek tot verlaging van het DGA-loon niet onder zijn verantwoordelijkheid is ingediend, omdat het is ingediend door een collega van de fiscale praktijk van het accountantskantoor.

5.30. De Accountantskamer overweegt dat, daargelaten de vraag onder wiens (eind)verantwoordelijkheid het verzoek tot verlaging van het DGA-loon is ingediend, klagers niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene de man hierover onjuist heeft geadviseerd of dat het verzoek ten onrechte zou zijn ingediend. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel f: geen documenten verstrekken in de eerste klachtprocedure en in onderhavige klachtprocedure.

5.31. Ook dit klachtonderdeel ziet op gedragingen van betrokkene die hebben plaatsgevonden ná indiening van de eerste klacht, zodat geen sprake is van een situatie waarin voor een tweede keer over dezelfde gedraging van betrokkene wordt geklaagd. Daarmee komt de Accountantskamer toe aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel.

5.32. Met betrekking tot dit klachtonderdeel hebben klagers naar voren gebracht dat betrokkene niet eerlijk en oprecht heeft gehandeld doordat hij in de eerste tuchtprocedure en in onderhavige procedure de door hem en onder zijn verantwoordelijkheid opgestelde stukken niet heeft verstrekt.

5.33. De Accountantskamer overweegt dat klagers in de eerste tuchtprocedure en in onderhavige procedure hebben verzocht om betrokkene op te dragen om bepaalde (originele) stukken te overleggen. Omdat beide verzoeken door de Accountantskamer zijn afgewezen, bestond voor betrokkene geen verplichting om deze stukken aan klagers te verstrekken. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat betrokkene niet eerlijk en oprecht heeft gehandeld. Het klachtonderdeel is ongegrond.

5.34. De klacht zal wat betreft de klachtonderdelen b en c niet-ontvankelijk worden verklaard en wat betreft klachtonderdeel d gedeeltelijk gegrond. Voor het overige zullen de klachtonderdelen ongegrond worden verklaard.

6. De maatregel

6.1. Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De Accountantskamer ziet aanleiding om betrokkene geen maatregel op te leggen. Hiervoor is van belang dat klaagster voor de tweede maal een klacht tegen betrokkene heeft ingediend. Deze tweede klacht is gelet op de verklaringen van klagers ter zitting terug te voeren op de behoefte van klagers om duidelijkheid te verkrijgen over de vermogenspositie van de man, waarvoor zij bepaalde (originele) stukken in handen willen krijgen. Klagers hebben ten behoeve van hun tweede klacht gezocht naar andere verwijten die zij betrokkene zouden kunnen maken, zodat zij het handelen of nalaten van betrokkene opnieuw aan de Accountantskamer zouden kunnen voorleggen en zij opnieuw konden proberen betrokkene te bewegen om bepaalde stukken over te leggen. Het grootste deel van deze verwijten is niet-ontvankelijk, omdat deze al in de eerste procedure aan de orde zijn gesteld, of is ongegrond. Alleen het verwijt dat de toelichting bij de jaarrekening niet in overeenstemming is met de balans in de jaarrekening treft doel. Als dit klachtonderdeel gelijktijdig zou zijn ingediend met de (gegronde) klachtonderdelen uit de eerste tuchtprocedure, had dit niet tot een zwaardere maatregel geleid dan in de eerste procedure al is opgelegd. Daarom bestaat geen aanleiding om betrokkene voor dit verwijt een maatregel op te leggen.

7. De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart het klachtonderdeel d gedeeltelijk gegrond, zoals hiervoor overwogen;
  • verklaart de klachtonderdelen b en c niet-ontvankelijk;
  • verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
  • legt voor het gedeeltelijk gegrond verklaarde klachtonderdeel geen maatregel op;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klagers vergoedt.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. E.A. Messer en mr. J.L.M. Groenewegen (rechterlijke leden) en drs. J. Hetebrij RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

[1] ECLI:NL:CBB:2018:99

[2] ECLI:NL:TGZCTG:2022:6

[3] Standaard 4410 paragraaf 7

[4] Standaard 4410 paragraaf 6

[5] Standaard 4410 paragraaf 32