ECLI:NL:TACAKN:2023:54 Accountantskamer Zwolle 23/12 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2023:54
Datum uitspraak: 20-10-2023
Datum publicatie: 20-10-2023
Zaaknummer(s): 23/12 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht over een samenstelopdracht. Klagers hebben naar het oordeel van de Accountantskamer niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene de opdracht had de jaarrekeningen van de vennootschappen samen te stellen voorafgaand aan boekjaar 2017. Een collega van betrokkene (fiscalist) heeft aangiften Vennootschapsbelasting over de voorgaande boekjaren verzorgd, waarmee klagers voorzien waren van ‘jaarcijfers’. Zijn werkzaamheden vallen niet onder de verantwoordelijkheid van betrokkene. De gestelde fouten in de jaarrekeningen 2017 zijn door klagers onvoldoende onderbouwd.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 20 oktober 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 31 januari 2023 ontvangen klacht met nummer 23/12 Wtra AK van

X1 B.V.

gevestigd te [plaats1]

en

X2 en X3

beiden wonende te [plaats1]

K L A G E R S

t e g e n

Y

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. drs. J.F. Garvelink en mr. D.C. Theunis te Amsterdam

1.            De procedure

1.1.       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • het e-mailbericht van klagers van 30 mei 2023 met het verzoek een getuige op te roepen
  • de reactie daarop van de Accountantskamer van 31 mei 2023
  • de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.       De klacht is behandeld op de openbare zitting van 16 juni 2023. [X2] en [X3] zijn in persoon verschenen. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn advocaten.  

2.            De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1.       Klagers waren klant van [accountantskantoor1] in [plaats2] sinds 2015. Volgens klagers heeft betrokkene verzuimd om de jaarrekeningen 2015 en 2016 van [BV1] en [X1] B.V. op te stellen, ondanks dat hij daartoe een opdracht had en [accountantskantoor1] ervoor factureerde. In de jaarrekening 2017 van [X1] staan volgens klagers verschillende fouten. Klagers hadden de jaarcijfers van hun ondernemingen onder meer nodig voor een hypotheekaanvraag bij de [bank1]. Klagers stellen dat betrokkene de [bank1] in dat kader foutief heeft geïnformeerd over een rekening-courantschuld. Tot slot menen klagers dat betrokkene weigert informatie te verschaffen, die nodig is voor het herstellen van de vele fouten.

De beslissing van de Accountantskamer.

2.2.       De klacht is ongegrond. Klagers hebben naar het oordeel van de Accountantskamer niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene de opdracht had de jaarrekeningen van de vennootschappen samen te stellen voorafgaand aan boekjaar 2017. De fiscalist van [accountantskantoor1] heeft aangiften Vennootschapsbelasting over de voorgaande boekjaren verzorgd, waarmee klagers voorzien waren van ‘jaarcijfers’. Zijn werkzaamheden vallen niet onder de verantwoordelijkheid van betrokkene. De gestelde fouten in de jaarrekeningen 2017 zijn door klagers onvoldoende onderbouwd. Dat geldt ook voor de overige klachten.

3.            De feiten

3.1.       Betrokkene is sinds 2010 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Hij is verbonden aan [accountantskantoor1]. Eerder werkte hij vanuit de vestiging in [plaats3], maar sinds juli 2018 werkt hij vanuit de vestiging in [plaats2]. [A], belastingadviseur en lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, is eveneens verbonden aan [accountantskantoor1].

3.2.       [X2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [X1] B.V., die enig aandeelhouder en bestuurder is van [BV1] Ook [X3] is ondernemer, zij drijft de eenmanszaak [onderneming1]. [X3] was sinds 2007 klant van [accountantskantoor1]. In 2015 zijn ook [BV1], [X1] en [X2] klant geworden van [accountantskantoor1].

3.3.       [A] heeft de aangiften Vennootschapsbelasting voor [BV1] en [X1] over 2015 en 2016 verzorgd.

3.4.       Op 14 december 2018 heeft betrokkene zijn opdracht om de jaarrekeningen 2017 van [BV1] en [X1] samen te stellen, schriftelijk bevestigd. Betrokkene heeft de concept-jaarrekening besproken op 1 februari 2019. [B], assistent-accountant, heeft op 7 februari 2019 de aangepaste jaarrekeningen 2017 van [BV1] en [X1] verzonden, waarna [X2] de letters of representation (LOR) heeft ondertekend op 8 februari 2019.

3.5.       Betrokkene heeft ook de jaarrekeningen 2018 van beide vennootschappen samengesteld. [C] (businesscoach/adviseur MKB bij [accountantskantoor1]) heeft de conceptversies toegestuurd op 29 oktober 2019 en klagers uitgenodigd voor een bespreking op 31 oktober 2019. Op die datum zijn ook de LOR’s ondertekend.

4.            De klacht

4.1.       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klagers verwijten betrokkene het volgende:

a. Betrokkene heeft geen jaarrekeningen 2015 en 2016 opgesteld voor [X1] en [BV1], ondanks dat betrokkene daarvoor de opdracht had en klagers ervoor hebben betaald.

b. De jaarrekeningen 2017 van [X1] en [BV1] zijn samengesteld, zonder dat de jaarrekeningen van de jaren daarvoor zijn opgesteld, en de jaarrekening van [X1] bevat fouten.

c. Betrokkene heeft de [bank1] onjuist geïnformeerd over de rekening-courantverhouding tussen [X1] en [X2], als gevolg waarvan de hypotheekaanvraag is vertraagd.

d. Betrokkene heeft (anderhalf jaar lang) geweigerd om mee te werken aan foutherstel door stelselmatig elk verzoek om informatie naast zich neer te leggen.

5.            De beoordeling

5.1.       De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).

Klachtonderdeel a. Betrokkene heeft geen jaarrekeningen 2015 en 2016 opgesteld voor [X1] en [BV1], ondanks dat betrokkene daarvoor de opdracht had en ervoor heeft gefactureerd.

5.2.       Volgens klagers had betrokkene de opdracht jaarrekeningen te maken van [X1] en [BV1]. [accountantskantoor1] heeft daarvoor gefactureerd, maar ondanks herhaaldelijk rappelleren heeft betrokkene geen jaarrekeningen 2015 en 2016 opgeleverd. Klagers lichten de klacht als volgt toe.

5.2.1.    [BV1] is een start-up, die sinds 2015 actief is. De [bank1] wilde investeren, maar daarvoor wilde zij eerst inzicht in de jaarrekening van [BV1]. [X3] heeft [A] dan ook per e-mailbericht van 23 augustus 2017 verzocht om de ‘jaarcijfers van 2015’. [A] preciseert dat het gaat om een eerste jaarrekening van een verlengd boekjaar (2015-2016), omdat [BV1] begin 2015 is opgericht. Als [X3] vraagt hoe snel [A] de jaarcijfers over 2015-2016 kan opstellen antwoordt [A]: ‘welk format wil men hebben (zomaar wat cijfers of een echte jaarrekening met een accountantsverklaring)

Met een accountantsverklaring gaat niet 1-2-3 lukken’.

[accountantskantoor1] heeft op 29 mei 2018 een voorschotnota gestuurd voor het samenstellen van jaarcijfers, maar heeft nooit een samengestelde jaarrekening geleverd.

5.2.2.    Op 15 mei 2018 heeft [X2] [A] bericht dat de Belastingdienst een herinnering heeft verzonden inzake de belastingaangifte voor [X1] over 2016. [X2] verzoekt daarom om de aangifte voor [X1] over de jaren 2016 en 2017 spoedig af te ronden. [X2] herhaalt dat verzoek op 23 mei 2018. [A] laat op 24 mei 2018 weten dat er nog geen cijfers over 2015 beschikbaar zijn en dat sprake is van ‘verwevenheid’ met [BV1]. ‘Kortom: er is een flinke inhaalslag nodig om bank te kunnen plezieren’. [A] stuurt een voorschotnota voor deze werkzaamheden (‘Samenstellen jaarrekening 2015 – Voorschot’), met datum 29 mei 2018 voor werkzaamheden tot en met 30 april 2018. Op 31 juli 2018 heeft [A] opnieuw een voorschotnota gestuurd met datum 29 mei 2018, voor werkzaamheden tot en met 30 april 2018 inzake het samenstellen van de jaarrekening 2015-2016. Volgens klagers is hiermee sprake van antedatering van de nota.

5.2.3.    Met een e-mailbericht van 4 juni 2018 bericht [D], gevorderd assistent-accountant, dat zij bezig is met de verwerking van de jaarrekeningen 2015, 2016 en 2017 van [X1] en [BV1]. Voordat begonnen kan worden aan het samenstellen van de jaarrekeningen verzoekt zij om bankgegevens.

5.2.4.    Als [X3] [C] per e-mailbericht van 14 november 2018 nogmaals vraagt om de jaarcijfers 2015 en 2016, ontvangen klagers op 19 november 2018 bijlagen bij de aangiften Vpb. Dit terwijl volgens klagers gevraagd werd om jaarrekeningen. De bijlagen bij de aangiften zijn niet bruikbaar voor een hypotheekaanvraag.

5.2.5.    Naar aanleiding van een fout in een jaarrapport heeft [X3] per e-mail van 20 mei 2019 aan [C], met een cc aan betrokkene, verzocht om onder meer de jaarrapporten betreffende [BV1] en [X1] over 2015 en een toelichting op de afwaardering van de vordering die [X1] op [X2] had. Betrokkene reageert op 28 mei 2019 met een toelichting op de afwaardering van de vordering van [X1] op [X2], maar hij stuurt geen van de verzochte jaarrapporten.

5.2.6.    Kortom, ondanks de verstrekte opdrachten, de verzoeken om informatie van medewerkers van betrokkene die klagers hebben beantwoord en de betaling van (voorschot)nota’s, heeft betrokkene geen jaarrekeningen 2015 en 2016 opgeleverd van [BV1] noch van [X1].

5.3.       Betrokkene heeft toegelicht dat hij pas sinds juli 2018 werkt vanuit de vestiging van [accountantskantoor1] in [plaats2]. Daarvoor werkte hij vanuit [plaats3]. Bij klagers is betrokkene pas betrokken geraakt sinds december 2018. Dat was het moment waarop hij de opdracht heeft gekregen de jaarrekeningen 2017 van [X1] en [BV1] samen te stellen. Betrokkene had dus geen opdracht om de jaarrekeningen 2015 en 2016 samen te stellen en ook [accountantskantoor1] had die opdracht niet. Er werd door klagers wel eens gevraagd om ‘jaarcijfers’, maar daarmee werden de cijfers bedoeld die als bijlage dienden bij de aangiften Vpb, die [A] voor [BV1] en [X1] verzorgde. Het klopt dat [accountantskantoor1] meerdere voorschotfacturen heeft verstuurd met de omschrijving ‘samenstellen jaarrekening 2015-2016’, maar die omschrijving is per abuis en kan niet tot bewijs dienen van de opdracht die betrokkene had. Overigens was betrokkene niet bij de facturering betrokken, aangezien hij pas sinds juli 2018 in [plaats2] werkt.

5.4.       De Accountantskamer overweegt als volgt. Het opmaken van de jaarrekening van een besloten vennootschap is een wettelijke plicht van het bestuur van de rechtspersoon, zo bepaalt artikel 2:210 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De opgemaakte jaarrekening dient aan de inrichtingseisen van Titel 9 Boek 2 BW te voldoen, vandaar dat daaraan wordt gerefereerd als een inrichtingsjaarrekening. De accountant die een jaarrekening samenstelt is – naast de VGBA – gebonden aan NV COS 4410 inzake samenstellingsopdrachten. Deze Standaard geeft aan dat als sprake is van een financieel overzicht (dat kan zijn een jaarrekening of daarop lijkend overzicht) de accountant een samenstellingsverklaring moet afgeven. De Accountantskamer kan echter niet vaststellen dat klagers een expliciete opdracht aan betrokkene hebben verstrekt de jaarrekeningen over de boekjaren 2015 en 2016 van [X1] en [BV1] samen te stellen. Betrokkene heeft die opdracht dan ook niet aan klagers bevestigd, zoals hij dat wel heeft gedaan voor boekjaar 2017. Uit de overgelegde e-mailberichten, voor zover gericht aan betrokkene, kan ook niet een impliciete opdracht tot het samenstellen van de jaarrekeningen 2015 en 2016 worden afgeleid. Betrokkene heeft ook geen financiële overzichten over boekjaren 2015 en 2016 verstrekt, dat deed [A]. Het feit dat betrokkene geen samengestelde jaarrekeningen over genoemde boekjaren heeft opgeleverd kan betrokkene dan ook niet tuchtrechtelijk worden verweten. Het is voorstelbaar dat [accountantskantoor1] klagers de indruk heeft gegeven dat zij met de jaarcijfers voorzien zijn van jaarrekeningen die voldoen aan de wet, gegeven het feit dat klagers vragen om jaarcijfers, er is gefactureerd voor het samenstellen van een jaarrekening en een assistent-accountant informatie heeft opgevraagd ten behoeve van de samenstelwerkzaamheden. Betrokkene was op die momenten echter nog niet werkzaam vanuit de vestiging in [plaats2] en kan daarvoor niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld. Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b.

5.5.       Dit klachtonderdeel valt in twee delen uiteen.

Klachtonderdeel b.1. De jaarrekeningen 2017 van [X1] en [BV1] zijn samengesteld, zonder dat de jaarrekeningen van de jaren daarvoor zijn opgesteld.

5.6.       Betrokkene heeft jaarrekeningen 2017 samengesteld voor [X1] en [BV1]. Volgens klagers kunnen die jaarrekeningen alleen correct zijn opgesteld als betrokkene de jaarrekeningen van de voorgaande jaren ook had opgesteld, zodat ze op elkaar aansluiten. Zoals uit klachtonderdeel a. volgt, heeft betrokkene echter de jaarrekeningen 2015 en 2016 niet opgesteld. Naar aanleiding van een verzoek om jaarcijfers van [BV1] en [X1] 2015, 2016 en 2017 van 9 mei 2019 heeft [C] alleen ‘een rapport’ toegezonden.

5.7.       Ter zitting hebben klagers hieraan toegevoegd en benadrukt dat zij als gevolg van het niet opmaken en deponeren van een jaarrekening over de boekjaren 2012 tot en met 2016 een economisch delict hebben gepleegd. Zij vinden dat betrokkene de veroorzaker is van dat economische delict. Dit betreft naar het oordeel van de Accountantskamer een uitbreiding van de klacht, die pas ter zitting naar voren is gebracht. Uit het klaagschrift hebben noch betrokkene noch de Accountantskamer kunnen afleiden dat klagers beoogd hebben te klagen over het feit dat betrokkene hen niet heeft gewezen op het niet-nakomen van de deponeringsplicht. Het uitbreiden van de klacht ter zitting is vanwege het late tijdstip is in strijd met de goede procesorde. De Accountantskamer zal het verwijt daarom niet meewegen bij haar beoordeling van dit klachtonderdeel.

5.8.       De Accountantskamer overweegt dat er geen regelgeving is die de accountant verbiedt een jaarrekening samen te stellen als hij niet ook de jaarrekeningen daarvoor heeft samengesteld. De accountant baseert de samenstelling op financiële informatie van het management en betrekt daarbij ook de vergelijkende cijfers over voorgaande boekjaren. In dit geval heeft betrokkene de vergelijkende cijfers niet kunnen baseren op een jaarrekening die door een accountant van een samenstelverklaring is voorzien. Om die reden heeft hij de gegevens gehanteerd die zijn gebruikt bij de aangifte Vpb. Los van de vraag of betrokkene actie had moeten ondernemen naar aanleiding van de vaststelling dat de besloten vennootschap niet over een inrichtingsjaarrekening over het voorgaande jaar beschikt – het antwoord op die vraag laat de Accountantskamer in het midden gelet op de niet-toegestane uitbreiding van de klacht –, geldt dus dat betrokkene de jaarrekening kon samenstellen over 2017 zonder hij dat de jaarrekeningen van de jaren daarvoor heeft opgesteld. Het is aan klagers om te stellen en aannemelijk te maken dat betrokkene in dit geval een onjuiste jaarrekening heeft samengesteld als gevolg van fouten in de voorgaande jaarcijfers, maar dat hebben klagers niet (voldoende) onderbouwd naar voren gebracht.

In zoverre is het klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel b.2. De samengestelde jaarrekening 2017 van [X1] bevat bovendien fouten.

5.9.       In de jaarrekening 2017 van [X1] staan volgens klagers de volgende fouten.

5.9.1.    De balansposten in de samengestelde jaarrekening [X1] 2017 sluiten niet aan bij

het voorgaande jaar. De totale activa in de Vpb-aangifte 2016 bedroegen per 31 december 2016 € 1.155.497, maar de totale activa bedragen in de jaarrekening per 31 december 2016 € 994.118. Er is dus een verschil van € 161.379 in activa en passiva in de aansluiting van 2016 op 2017. In een e-mailbericht van 28 mei 2019 schreef betrokkene nog dat een vordering van € 883.612 op [X2] is afgeschreven, maar dat bedrag is volgens klagers niet in de jaarrekening 2017 terug te vinden en de basis ervan is onbekend.

5.9.2.    Ook de post rekening-courant in de balans bevat fouten. [X1] heeft een hypothecaire geldlening aan [X2] verstrekt, die volledig is gedekt door het onderpand (de woning aan de [adres] in [plaats4]). Betrokkene heeft de geldlening volledig afgeschreven (€ 463.362) als ‘niet inbaar’, terwijl de woning in 2017 bewoond werd door het gezin [X3]/[X2].

5.10.     Betrokkene heeft als volgt op de verwijten gereageerd.

5.10.1.  Betrokkene heeft een toelichting gegeven op het verschil in het balanstotaal tussen 2016 en 2017. Volgens de bijlage bij de Vpb-aangifte ging [A] uit van een balanstotaal van € 1.155.497. Bij het samenstellen van de jaarrekening is het betrokkene echter gebleken dat de post ‘overige vorderingen’ van € 161.259 geen vordering betrof van [X1], maar van een derde. Betrokkene heeft daarom foutherstel toegepast in de vergelijkende cijfers 2016 in de jaarrekening 2017 en dit ook toegelicht.

5.10.2.  Inzake de afwaardering  van de hypothecaire vordering van [X1] op [X2] stelt betrokkene het volgende. De geldlening van [X1] aan [X2] is in de jaarrekening afgewaardeerd met een bedrag van € 256.633. [X2] had de woning op 16 mei 2018 namelijk met verlies verkocht en hij beschikte niet over voldoende financiële middelen om de hypotheekschuld aan [X1] geheel af te lossen. Vanuit het oogpunt van voorzichtigheid was het daarom noodzakelijk de geldlening grotendeels af te waarderen. Datzelfde is gebeurd met de rekening-courantpositie tussen [X2] en [X1] (een bedrag van € 463.362). Betrokkene heeft dit een en ander aan [X2] uitgelegd tijdens een bespreking op 1 februari 2019, waarna de LOR is ondertekend.

5.11.     De Accountantskamer stelt vast dat klagers het verweer van betrokkene inzake het balanstotaal ter zitting niet hebben weerlegd, zodat het verwijt dat zij betrokkene hier maken ongegrond is. Inzake de afwaardering overweegt de Accountantskamer dat (ook) onweersproken is gebleven dat de woning van [X2]  in 2018 met verlies is verkocht, en dat de financiële situatie van [X2] mede daardoor zodanig slecht was, dat betrokkene een (gedeeltelijke) afwaardering van de vorderingen van [X1] op [X2] in de jaarrekening 2017 heeft kunnen opnemen, waarmee [X2] overigens heeft ingestemd. Hij heeft immers de LOR d.d. 8 februari 2019 bij de jaarrekening 2017 ondertekend en daarin staat onder meer dat [X2] instemt met de samengestelde jaarrekening over 2017. Betrokkene heeft  terecht rekening gehouden met deze gebeurtenis na balansdatum en in zijn beoordeling mogen betrekken dat hem niet is gebleken dat [X2] in staat zou zijn om de hypotheekschuld en de schuld in rekening-courant volledig te voldoen, zodat de hypothecaire vordering deels en de vordering in rekening-courant geheel als ‘niet inbaar’ zijn afgeboekt.

5.12.     Klagers hebben ter zitting een citaat uit de brief van 10 december 2021 van de directie van [accountantskantoor1] onder de aandacht gebracht, waarin zij de erkenning lezen dat betrokkene grove fouten heeft gemaakt in de samengestelde jaarrekening: ‘Het belangrijkste verschil ontstaat door het ten onrechte [ door dhr. [Y]] bij de RC-positie optellen van langlopende financiering ad Euro 462.519’ en ‘Het nettosalaris over 2015 is ten onrechte niet in mindering gebracht op de RC-positie’. De zo stellige erkenning van gemaakte fouten leest de Accountantskamer echter niet in deze brief. In de eerste plaats neemt de directie bij haar reactie op bevindingen van de heer [E] RA als algemeen uitgangspunt dat zij ‘het gestelde t.a.v. de RC-ontwikkeling waarnaar u verwijst niet [kunnen] verifiëren of hier verantwoordelijkheid voor [kunnnen] nemen’. En in de tweede plaats is het citaat van klagers niet volledig; eraan vooraf merkt de directie op: ‘Het door de heer [X2] en u geconstateerde verschil (2017) van € 622.216,- is onjuist en moet worden bijgesteld’. Het betreft dus een reactie op een constatering van [E] RA en geen eigen bevinding van [accountantskantoor1] of betrokkene.

5.13.     Al met al hebben klagers, mede gelet op het gemotiveerde verweer, naar het oordeel van de Accountantskamer onvoldoende onderbouwd dat betrokkene fouten zou hebben gemaakt in de samengestelde jaarrekening. Klachtonderdeel b.2 is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel c. Het vertragen van een hypotheekaanvraag en foutief informeren van de [bank1].

5.14.     Volgens klagers heeft betrokkene ruim negen maanden niet gereageerd op het dringende verzoek om jaarcijfers te leveren, die nodig waren voor de aanvraag van een hypothecaire geldlening bij de [bank1]. Betrokkene heeft de [bank1] uitleg gegeven over de rekening-courantpositie tussen [X1] en [X2], maar heeft daarvoor de verkeerde persoon benaderd en een verzonnen (althans niet herleidbaar) bedrag genoemd. Ook heeft betrokkene een foutieve verklaring verstrekt over het ontstaan van de rekening-courantschuld, zo stellen klagers. Klagers verwijzen in dit verband naar het e-mailbericht van betrokkene van 28 mei 2019:

‘Inzake de afwaardering van de vorderingen op [F] , zoals tevens besproken tijdens de jaarrekening bespreking informeer ik als volgt:

Per 31-12-2016 had de BV een vordering van € 883.612 op [F]. Omdat de verwachting is dat dit bedrag grotendeels niet door de BV zal kunnen worden geïncasseerd en dit bedrag permanent dus aan het vermogen is onttrokken is de vordering grotendeels afgewaardeerd.

Fiscaal bestaat de vordering uiteraard nog wel en zal deze in de toekomst moeten worden afgelost middels een dividenduitkering.

Ik vertrouw erop dat het duidelijk is, mocht de bank nog vragen hebben dan kunnen ze contact met mij opnemen.’

Volgens klagers wachtte de [bank1] op 14 juni 2019 nog steeds op verdere toelichting van betrokkene op de vordering van € 883.612.

5.15.     Volgens betrokkene mist het klachtonderdeel feitelijke grondslag.

5.15.1.  Op eerste verzoek om een toelichting heeft betrokkene binnen een werkdag gereageerd (mail van 28 mei 2019). [X3] heeft deze mail doorgezet aan de heer [G], werkzaam bij de [bank1]. Betrokkene werd daarna gebeld door de heer [G] van de [bank1] voor een verdere toelichting op de afboeking, die betrokkene ook heeft gegeven. Het ging [G] daarbij niet zozeer om het bestaan en de omvang van de rekening-courantvordering, want die ‘streept’ de [bank1] ook altijd weg bij financieringsaanvragen. [G] wilde weten of herhaling kan worden voorkomen. Betrokkene heeft daarop toegelicht dat de eenvoudigste manier om oplopende schulden te voorkomen is het niet meer geld opnemen in rekening-courant. Betrokkene wist niet beter of [G] was hiermee afdoende geïnformeerd. Dat de [bank1] op 14 juni 2019 nog op aanvullende informatie wachtte, wijt betrokkene aan een onderling misverstand tussen [G], [F] en/of [X3].

5.15.2.  Betrokkene heeft voorts toegelicht waarop het genoemde bedrag van € 883.613 is gebaseerd. Het betreft een vordering van [X1] op [X2] per 31 december 2016, bestaande uit de hypothecaire geldlening (€ 476.394) en de rekening-courantschuld van € 407.218. Betrokkene weerspreekt dan ook dat sprake is van een verzonnen of niet-herleidbaar bedrag.

5.16.     Ter zitting hebben klagers het verweer van betrokkene niet nader weerlegd. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat de jaarrekening waaruit betrokkene heeft geciteerd rekenkundig onjuist is. Daarmee staat volgens klagers voldoende vast dat betrokkene de [bank1] onjuist heeft geïnformeerd. De Accountantskamer volgt klagers daarin niet, omdat de rekenkundige onjuistheden niet zijn gebleken. Betrokkene heeft immers toegelicht waaruit de vordering van € 883.613 bestaat en op die toelichting zijn klagers niet verder ingegaan. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel d. Betrokkene heeft (anderhalf jaar lang) geweigerd om mee te werken aan foutherstel door stelselmatig elk verzoek om informatie naast zich neer te leggen.

5.17.     Volgens klagers hebben zij veel werk aan het rechtzetten van de fouten die door betrokkene zijn gemaakt. Voor dat foutherstel zijn zij afhankelijk van informatie, maar betrokkene weigert sinds 8 oktober 2021 om inzage te bieden in facturatie en de totstandkoming van uren. Ook weigert hij het volledige klantdossier (zowel op papier als digitaal) te overhandigen. Specifiek hebben klagers - naar zij stellen - gevraagd om:

  • overdracht van het complete klantdossier, zowel zakelijk als privé;
  • alle facturen plus de werk/urenstaten en een verklaring van verrichte werkzaamheden;
  • de verzonden en ontvangen mails;
  • het papieren dossier met hierin aanslagennummers, verrekeningen en dergelijke, die zijn opgevraagd bij De Belastingdienst.

5.18.     Betrokkene meent dat dit klachtonderdeel ook feitelijke grondslag mist. [X2] heeft op 12 maart 2021 gevraagd om toezending van alle jaarverslagen van [X1] en [BV1] en IB-aangiften van hemzelf en [X3]. Betrokkene heeft daarop direct gereageerd, door te bellen en te mailen. Op verzoek van [X2] heeft betrokkene de jaarrekeningen 2017 en 2018 toegesturd op 15 maart 2021. Zijn kantoorgenoten hebben op 16 en 17 maart 2021 de gevraagde IB-en Vpb-aangiften, administratie en dergelijke aan [X2] en [X3] toegestuurd. [X2] heeft daarop gereageerd (e-mailbericht van 17 maart 2021) hiermee voorlopig wel uit de voeten te kunnen.

Op 8 oktober 2021 wilde [X2] ook toegang tot de clientportals van [accountantskantoor1]. Dat is uiteindelijk gebeurd op 13 juli 2022. In de tussentijd is het contact verlopen via de directeur bedrijfsvoering, mede omdat klagers geen nieuwe opdrachten hadden verstrekt en er nog facturen openstonden. Van de wijze waarop dat contact is afgehandeld valt betrokkene geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.19.     Ter zitting zijn klagers op dit klachtonderdeel niet nader ingegaan. De Accountantskamer is van oordeel dat uit het verweer van betrokkene volgt dat hij zoveel mogelijk aan de verzoeken om informatie gehoor heeft gegeven. Het valt dan ook niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt betrokkene in dit verband kan worden gemaakt. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

6.            De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. C.H. de Haan en mr. J.N. Bartels (rechterlijke leden) en C.M. Verdiesen AA en B.J.G. van den Bragt RA AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.

_________                                                                                                           __________

secretaris                                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.