ECLI:NL:TACAKN:2023:53 Accountantskamer Zwolle 22/1303 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2023:53
Datum uitspraak: 20-10-2023
Datum publicatie: 20-10-2023
Zaaknummer(s): 22/1303 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht is gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond. Betrokkene is mede-bestuurder (geweest) van een holding en de stichting administratiekantoor die de aandelen in deze holding houdt. De moeder van klaagster heeft alle certificaten in de holding. Klaagster verwijt betrokkene dat zij als toekomstig houdster van een deel van de certificaten wordt benadeeld, doordat er onjuiste convenanten zijn gesloten en er verkeerde afspraken met de Belastingdienst zijn gemaakt. Betrokkene heeft volgens klaagster geweigerd zijn fouten te corrigeren. Ook verwijt klaagster betrokkene dat zij aan de schandpaal is genageld, dat hij heeft gedreigd met een tuchtklacht en dat zijn declaraties niet juist zijn.De Accountantskamer heeft overwogen dat de moeder van klaagster eerder een klacht tegen betrokkene heeft ingediend, waarbij zij onder meer heeft geklaagd over de declaraties van betrokkene. Voor zover de klacht ziet op dezelfde declaraties is de klacht niet-ontvankelijk, omdat niet voor de tweede maal over dezelfde gedraging van betrokkene mag worden geklaagd. De klacht is voor het overige ongegrond, omdat klaagster de door haar gemaakte verwijten niet aannemelijk heeft gemaakt.

UITSPRAAK van 20 oktober 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 4 augustus 2022 ontvangen klacht met nummer 22/1303 Wtra AK van

X

wonende te [plaats1]

K L A A G S T E R

t e g e n

Y

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. F.C.M. van der Velden

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • de e-mail van klaagster van 23 augustus 2022
  • de e-mail van klaagster van 23 september 2022
  • het aanvullend klaagschrift van 29 november 2022 met bijlagen
  • de e-mail van klaagster van 30 november 2022 met bijlagen
  • de e-mail van klaagster van 3 december 2022 (16:13 uur) met bijlagen
  • de e-mail van klaagster van 3 december 2022 (17:01 uur) met bijlagen
  • de brief van betrokkene van 16 januari 2023 met bijlagen
  • de brief van klaagster van 20 januari 2023 met bijlagen
  • de e-mail van klaagster van 23 januari 2023 (17.37 uur) met bijlagen
  • de e-mail van klaagster van 23 januari 2023 (17.45 uur) met bijlagen
  • de e-mail van klaagster van 31 januari 2023 met bijlagen
  • de uitspraak van de voorzitter van de Accountantskamer van 16 maart 2023
  • het verzetschrift van klaagster van 25 april 2023 met bijlagen
  • de e-mail van klaagster van 29 april 2023 met bijlage
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de e-mail van klaagster van 11 september 2023 met bijlagen
  • de schriftelijke reactie van betrokkene van 21 september 2023

1.2.        De voorzitter van de Accountantskamer heeft de klacht bij uitspraak van 16 maart 2023 gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard.

1.3.        Klaagster is tijdig in verzet gekomen tegen deze uitspraak, waardoor de uitspraak van 16 maart 2023 is komen te vervallen.

1.4.        Klaagster heeft op 11 september 2023 laten weten dat zij niet ter zitting zal verschijnen en heeft haar standpunt nogmaals schriftelijk toegelicht. Betrokkene is in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op deze toelichting. Betrokkene heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt door op 21 september 2023 zijn pleitaantekeningen naar de Accountantskamer te sturen. Betrokkene heeft daarnaast meegedeeld dat hij en zijn advocaat, gelet op de afwezigheid van klaagster, ook niet ter zitting zullen verschijnen.

1.5.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 22 september 2023. Klaagster en betrokkene zijn niet verschenen.

2.             De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1.        Betrokkene is mede-bestuurder (geweest) van een holding en de stichting administratiekantoor die de aandelen in deze holding houdt. De moeder van klaagster heeft alle certificaten in de holding. Klaagster verwijt betrokkene dat zij als toekomstig houdster van een deel van de certificaten wordt benadeeld, doordat er onjuiste convenanten zijn gesloten en er verkeerde afspraken met de Belastingdienst zijn gemaakt. Betrokkene heeft volgens klaagster geweigerd zijn fouten te corrigeren. Ook verwijt klaagster betrokkene dat zij aan de schandpaal is genageld, dat hij heeft gedreigd met een tuchtklacht en dat zijn declaraties niet juist zijn.

De beslissing van de Accountantskamer

2.2.        De klacht is gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond. De Accountantskamer heeft overwogen dat de moeder van klaagster eerder een klacht tegen betrokkene heeft ingediend, waarbij zij onder meer heeft geklaagd over de declaraties van betrokkene. Voor zover de klacht ziet op dezelfde declaraties is de klacht niet-ontvankelijk, omdat niet voor de tweede maal over dezelfde gedraging van betrokkene mag worden geklaagd. De klacht is voor het overige ongegrond, omdat klaagster de door haar gemaakte verwijten niet aannemelijk heeft gemaakt.

3.             De feiten

3.1.        Betrokkene is sinds 1996 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.

3.2.        Betrokkene heeft werkzaamheden verricht voor [holding1] (hierna: de holding). Dit bedrijf was van [A], de vader van klaagster (hierna: de vader). Ook de broer van de vader, [B] (hierna: de oom) is werkzaam geweest voor de holding.

3.3.        De vader heeft de aandelen van de holding in 2012 ter certificering aangeboden aan  Stichting Administratiekantoor [C] (hierna: de STAK). De vader hield alle certificaten en was bestuurder van de STAK.

3.4.        Na het overlijden van de vader in 2016 heeft de moeder van klaagster (hierna: de moeder) alle certificaten verkregen. Betrokkene, de moeder en twee anderen hebben zitting genomen in het bestuur van de STAK. In 2017 zijn betrokkene en de moeder benoemd tot interim-bestuurders van de holding.

2.4.        Vanaf begin 2019 is de verhouding tussen de moeder en de overige bestuurders van de STAK verslechterd. De moeder heeft door middel van civielrechtelijke procedures geprobeerd om de aandelen in de holding te decertificeren, maar dat is niet gelukt.  

3.5.        De moeder heeft op 18 mei 2021 een tuchtklacht ingediend tegen betrokkene. Deze tuchtklacht is geregistreerd onder nummer 21/799 Wtra AK. De moeder heeft in deze procedure de volgende verwijten aan betrokkene gemaakt:

a. betrokkene had de aanstelling als bestuurder van de STAK moeten weigeren;

b. betrokkene heeft geen juiste invulling gegeven aan zijn rol als bestuurder van de STAK, waaronder de benoeming en uitvoering van zijn rol als bestuurder van de holding;

c. betrokkene heeft geweigerd om aan de klachten van de moeder tegemoet te komen.

3.6.        Bij uitspraak van 18 februari 2022 heeft de Accountantskamer klachtonderdeel a gegrond verklaard, klachtonderdeel b gedeeltelijk gegrond verklaard en klachtonderdeel c ongegrond verklaard.

3.7.        Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Het CBb heeft nog geen uitspraak in hoger beroep gedaan.

4.             De klacht

4.1.        De Accountantskamer stelt vast dat klaagster een groot aantal stukken met een nog veel groter aantal bijlagen heeft ingediend. Uit deze stukken blijkt niet altijd duidelijk wat klaagster precies bedoelt en wat zij betrokkene precies verwijt. In dit verband wordt voorop gesteld dat het niet tot de taak van de Accountantskamer behoort om in de stukken die klaagster heeft overgelegd zelf op zoek te gaan naar mogelijke verwijten die betrokkene zouden kunnen worden gemaakt. Het is aan klaagster om haar klachtonderdelen zo te formuleren dat deze zowel voor de Accountantskamer als voor betrokkene begrijpelijk zijn.

4.2.        Gelet op het aanvullend klaagschrift van 29 november 2022 en de brief van klaagster van 20 januari 2023 begrijpt de Accountantskamer dat de klacht uit de volgende klachtonderdelen bestaat:

a. klaagster wordt als toekomstig houdster van 60% van de aandelen flink benadeeld, doordat de schulden van twee andere toekomstige certificaathouders, neef en nicht van klaagster, zijn weggeboekt, terwijl klaagster alle schulden van haar ouders aan de holding wel moet terugbetalen;

b. klaagster wordt aan de schandpaal genageld;

c. betrokkene heeft gedreigd met een tuchtzaak en heeft zich daarbij gebaseerd op leugens;

d. betrokkene hanteert voor drie verschillende functies hetzelfde tarief;

e. betrokkene heeft zijn fouten niet gecorrigeerd;

f. betrokkene heeft zich ingelaten met smaad door het kantoorpersoneel bij de rechter leugens te laten vertellen.

5.             De beoordeling

5.1.        De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

5.2.        Voorop wordt gesteld dat het in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.3.        Gezien de onderlinge samenhang zullen de klachtonderdelen a en e gezamenlijk worden behandeld. Ook de klachtonderdelen b en f zullen gezamenlijk worden behandeld.

Klachtonderdelen a en e: klaagster wordt benadeeld en betrokkene heeft zijn fouten niet gecorrigeerd

5.4.        Klaagster heeft met betrekking tot deze klachtonderdelen – samengevat – naar voren gebracht dat zij als toekomstig houdster van 60% van de certificaten de schulden van haar ouders aan de holding moet terugbetalen. De kinderen van haar oom, neef en nicht van klaagster, die elk toekomstig houder van 20% van de certificaten zijn, hoeven de schulden van hun ouders niet terug te betalen, omdat deze zijn weggeboekt. Klaagster wordt daardoor ten opzichte van haar neef en nicht benadeeld. Daarbij heeft klaagster erop gewezen dat haar vader en oom in 2014 convenanten hebben gesloten om hun schulden (rekening-courant) aan de holding af te betalen of te verrekenen. Deze schulden zijn uiteindelijk afgelost door de verkoop van onroerend goed aan de holding. Omdat de Belastingdienst vond dat de waarde van het verkochte onroerend goed te hoog was, is er in 2017 een compromis met de Belastingdienst gesloten en is er een correctie gemaakt voor het onroerend goed van de vader. Omdat alleen de waarde van het onroerend goed van de vader is verlaagd, is de moeder, en na haar overlijden klaagster, de enige die geld moet terugbetalen. Volgens klaagster zijn de gesloten convenanten niet juist en hadden deze aangepast moeten worden, wat betrokkene heeft geweigerd.

5.5.        Daargelaten  of in dit geval voor de tweede keer over dezelfde gedraging van betrokkene wordt geklaagd en of de klacht is verjaard, zoals door betrokkene is gesteld, overweegt de Accountantskamer het volgende.

5.6.        Betrokkene kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt met betrekking tot de inhoud van de in 2014 gesloten convenanten, omdat hij niet betrokken is geweest bij de totstandkoming daarvan. Voor zover klaagster meent dat betrokkene haar vader bij de totstandkoming van de convenanten op de achtergrond dingen heeft ingefluisterd, wat door betrokkene wordt bestreden, heeft zij dat niet aannemelijk gemaakt.

5.7.        Evenmin kan worden aangenomen dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld met betrekking tot het compromis dat in 2017 is gesloten met de Belastingdienst. Hiervoor is van belang dat betrokkene heeft verklaard dat hij niet betrokken is geweest bij de onderhandelingen met de Belastingdienst die hebben geleid tot dit compromis. Volgens betrokkene heeft hij alleen als bestuurder van de STAK met dit compromis ingestemd. Daarnaast heeft betrokkene toegelicht dat de waarde van het onroerend goed van de vader moest worden gecorrigeerd, omdat deze transactie door de Belastingdienst niet als zakelijk werd beschouwd. De vader was directeur-grootaandeelhouder van de holding, waardoor sprake was van een verkoop aan zijn eigen vennootschap. Omdat de oom geen directeur-grootaandeelhouder was, werd de verkoop van zijn onroerend goed aan de holding wel als zakelijk gezien en was een correctie van deze waarde niet nodig. De Accountantskamer ziet geen reden om te twijfelen aan deze verklaring en toelichting van betrokkene.

5.8.        Verder wordt overwogen dat klaagster niet duidelijk heeft gemaakt welke fouten in de convenanten gecorrigeerd zouden moeten worden. Voor zover al sprake zou zijn van fouten, valt bovendien niet in te zien hoe betrokkene deze fouten had kunnen herstellen. Hij is immers geen partij bij de convenanten en is ook niet betrokken geweest bij de totstandkoming daarvan.

5.9.        Uit het voorgaande volgt dat deze klachtonderdelen ongegrond zijn.

Klachtonderdelen b en f: klaagster wordt aan de schandpaal genageld en betrokkene laat kantoorpersoneel leugens over klaagster vertellen

5.10.      Klaagster heeft in dit verband gesteld dat zij aan de schandpaal wordt genageld, doordat oud-collega’s in negatieve zin over haar hebben gesproken in een civiele procedure. Volgens klaagster is er sprake van smaad en laster en gebruikt betrokkene haar oud-collega’s om zijn eigen doel te realiseren.

5.11.      De Accountantskamer overweegt dat klaagster niet duidelijk heeft gemaakt welke verklaringen van haar oud-collega’s zij bedoelt. Ook heeft zij niet concreet onderbouwd waarom betrokkene verantwoordelijk zou kunnen worden gehouden voor de uitlatingen van haar oud-collega’s. Daarom zijn deze klachtonderdelen ongegrond.

Klachtonderdeel c: dreigen met tuchtzaak

5.12.      Klaagster heeft naar voren gebracht dat betrokkene heeft gedreigd met een tuchtzaak en dat hij zich daarbij heeft gebaseerd op leugens.

5.13.      De Accountantskamer overweegt dat klaagster niet duidelijk heeft gemaakt met welke tuchtklacht betrokkene zou hebben gedreigd en ook niet op welk moment dat zou zijn gebeurd.

Voor zover dit klachtonderdeel zou zien op de brief van mr. [D] aan de moeder d.d.

1 augustus 2019 wordt het volgende overwogen. Betrokkene heeft de advocaat van de holding ingelicht dat de moeder bijna alle medewerkers van de holding de toegang tot het bedrijfspand had ontzegd. Naar aanleiding daarvan heeft de advocaat namens de holding deze brief gestuurd en het standpunt ingenomen dat de moeder daartoe niet is gerechtigd. De moeder is gesommeerd om uiterlijk de volgende dag het personeel weer toegang te verschaffen tot het bedrijfspand, waarbij zij erop is gewezen dat als zij niet tijdig aan deze sommatie voldoet er een kort geding tegen haar zou worden gestart. Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene hiermee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het is een accountant immers toegestaan om in een zakelijk conflict een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt aan zijn wederpartij kenbaar te maken, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden kan onder meer sprake zijn als de accountant in sterke mate kan worden verweten dat hij een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen of wanneer hij dat bewust heeft gedaan. Deze regel geldt ook indien een accountant een standpunt inneemt namens een vennootschap waarbij hij als accountant is betrokken. Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel d: hetzelfde tarief hanteren

5.14.      Klaagster heeft in dit verband aangevoerd dat op de factuur van het accountantskantoor voor drie verschillende functies van betrokkene hetzelfde tarief wordt gehanteerd. Haar moeder heeft al eerder geklaagd over de declaraties die betrokkene heeft ingediend bij de holding, maar betrokkene gaat gewoon door met declareren. Volgens klaagster heeft de holding ook de advocaatkosten van betrokkene voor de eerste tuchtprocedure betaald.

5.15.      De Accountantskamer overweegt dat in de eerste klachtprocedure al is geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van onterecht declareren en het onnodig op kosten jagen van de holding. Voor zover dit klachtonderdeel ziet op dezelfde declaraties als waarover al eerder is geklaagd, is het klachtonderdeel niet-ontvankelijk. Op grond van het ne bis in idem-beginsel kan immers niet voor een tweede keer over dezelfde gedraging van betrokkene worden geklaagd.

Voor zover het klachtonderdeel ziet op nieuwe declaraties van betrokkene, waaronder de gedeclareerde advocaatkosten voor de eerste tuchtprocedure, wordt overwogen dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van onterechte declaraties. Het klachtonderdeel is daarom gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond.

5.16.      De klacht zal wat betreft de klachtonderdeel d gedeeltelijk niet-ontvankelijk worden verklaard. De klacht zal voor het overige ongegrond worden verklaard.

6.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht voor wat betreft klachtonderdeel d gedeeltelijk niet-ontvankelijk, zoals hiervoor overwogen;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. P. Volker en mr. S.P. Pompe (rechterlijke leden) en B.J.G. van den Bragt RA AA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.