ECLI:NL:TACAKN:2023:52 Accountantskamer Zwolle 23/935 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2023:52
Datum uitspraak: 16-10-2023
Datum publicatie: 16-10-2023
Zaaknummer(s): 23/935 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Klacht gedeeltelijk gegrond, berisping. Tussen klager en zijn ex-echtgenote bestaat al lange tijd een geschil over de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft in verband daarmee een deskundige benoemd om een bindend advies te geven over de verdeling van de boedel. Betrokkene heeft van de ex-echtgenote de opdracht gekregen om haar in verband met dit geschil bijstand te verlenen en de ondernemingen van klager (een holding met dochtermaatschappijen) te waarderen. In het kader van deze opdracht heeft betrokkene een brief naar de ex-echtgenote gestuurd. Klager verwijt betrokkene onder andere dat hij in zijn brief onjuiste informatie heeft verstrekt en fouten heeft gemaakt bij de waardering van de onderneming van klager. Ook heeft betrokkene volgens klager ten onrechte zijn fouten niet gecorrigeerd.De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene de objectieve waarheidsvinding heeft belemmerd, omdat hij in zijn brief  onjuiste informatie heeft verstrekt. Ook heeft betrokkene onvoldoende voorkomen dat zijn opdrachtgever (de ex-echtgenote) op basis van zijn brief verkeerde conclusies zou trekken. Dit is in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Betrokkene heeft daarnaast gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit, omdat hij geen toereikende maatregel heeft genomen om de onjuiste en misleidende informatie weg te nemen.

UITSPRAAK van 16 oktober 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 14 april 2023 ontvangen klacht met nummer 23/935 Wtra AK van

X RC

wonende te [plaats1]

K L A G E R

t e g e n

Y

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de brief van betrokkene van 19 juli 2023 met bijlagen
  • de brief van betrokkene van 9 augustus 2023 met bijlagen
  • de brief van klager van 15 augustus 2023 met bijlagen
  • de op de zitting door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 25 augustus 2023. Klager is verschenen. Betrokkene is ook verschenen.

2.             De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1.        Tussen klager en zijn ex-echtgenote bestaat al lange tijd een geschil over de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om een bindend advies te geven over de verdeling van de boedel. Betrokkene heeft van de ex-echtgenote de opdracht gekregen om haar in verband met dit geschil bijstand te verlenen en de ondernemingen van klager (een holding met dochtermaatschappijen) te waarderen. In het kader van deze opdracht heeft betrokkene een brief naar de ex-echtgenote gestuurd. Klager verwijt betrokkene onder andere dat hij in zijn brief onjuiste informatie heeft verstrekt en fouten heeft gemaakt bij de waardering van de ondernemingen van klager. Ook heeft betrokkene volgens klager zijn fouten ten onrechte niet gecorrigeerd.

De beslissing van de Accountantskamer

2.2.        De klacht is gedeeltelijk gegrond, betrokkene krijgt de maatregel van berisping opgelegd. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene de waardheidsvinding heeft belemmerd, omdat hij in zijn brief  onjuiste informatie heeft verstrekt. Ook heeft betrokkene onvoldoende voorkomen dat de ex-echtgenote op basis van zijn brief verkeerde conclusies zou trekken. Dit is in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Betrokkene heeft daarnaast gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit, omdat hij geen toereikende maatregel heeft genomen om de informatie te verbeteren.

3.             De feiten

3.1.        Betrokkene is sinds 1992 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.

3.2.        Tussen klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw) bestaat al lange tijd een geschil over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden in het kader van hun echtscheiding.

3.3.        De vrouw heeft betrokkene op 23 juni 2021 de opdracht gegeven haar in verband met dit geschil bijstand te verlenen en de ondernemingen van klager (een holding met dochtermaatschappijen) te waarderen. De rechtbank Amsterdam heeft op 21 maart 2022 (voor de derde keer) een deskundige aangesteld om een bindend advies te geven over de verdeling van de boedel, waaronder de waardering van de ondernemingen van klager.

3.4.        De deskundige heeft met klager en de vrouw overleg gehad over de uit te voeren werkzaamheden. Daarbij is afgesproken dat de communicatie via hun advocaten loopt.

3.5.        Op 4 september 2022 heeft betrokkene een brief aan de vrouw gestuurd, waarin hij acht vragen heeft geformuleerd en informatie heeft verschaft met betrekking tot de ondernemingen van klager (hierna: de brief). In de brief staat – voor zover van belang – het volgende:

“(…) U heeft ons opdracht gegeven om specifieke werkzaamheden te verrichten met betrekking tot het vaststellen van de waardering van het ondernemingsvermogen per 31 december 2015 van [BV1] (incl. haar dochterondernemingen) en de overige vennootschappen per 31 december 2015, te

weten:

(…)

In diverse krediettrapporten wordt melding gemaakt dat er buitenlandse bindingen zijn. Er moet worden nagegaan of er betalingen zijn verricht aan partijen en/of vennootschappen gevestigd in het buitenland. Tevens blijkt ui het Engelse handelsregister dat wederpartij belangen heeft in tenminste twee vennootschapen, te weten: [A] en [B].

Vraag 08 - Opvragen bij wederpartij:

1. Welke buitenlandse bindingen er zijn dan wel zijn geweest en of er vanat de Nederlandse vennootschappen betalingen zijn verricht aan deze buitenlandse bindingen

2. Wat zijn belang in de twee genoemde vennootschappen,

3. Of wederpartij voor de jaren 2014 t/m heden andere internationale bindingen heeft of heeft gehad. (…)”

3.6.        In bijlage 07 bij de brief heeft betrokkene de eigen vermogens van de moeder- en dochtermaatschappijen berekend op een totaal van € 311.345.

3.7.        De brief is – met toestemming van betrokkene – door de vrouw naar klager en de deskundige gestuurd. Klager heeft naar aanleiding van deze brief op 7 september 2022 een reactie naar betrokkene gestuurd met een afschrift naar de deskundige en zijn tegenpartij.

3.8.        Op 12 september 2022 heeft klager betrokkene gevraagd om de uitspraak dat hij belangen heeft in twee buitenlandse vennootschappen terug te nemen en de vrouw en de deskundige daarvan op de hoogte te brengen.

3.9.        Op 3 oktober 2022 heeft betrokkene aan klager laten weten dat hij niet zal reageren, omdat klager geen cliënt is van zijn kantoor en er is afgesproken dat alleen met de advocaten van klager en van de vrouw wordt gecommuniceerd. Klager heeft betrokkene daarna verschillende malen gevraagd om een maatregel te nemen op grond van artikel 9 van de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). Betrokkene heeft dat niet gedaan. 

3.10.      De deskundige heeft op 24 oktober 2022 zijn bevindingen tot dat moment aan de advocaten van klager en de vrouw laten weten. In reactie op  de brief van betrokkene van 4 september 2022 heeft de deskundige onder meer het volgende geschreven:

“(…) ▪ Bij vraag 8 heeft de heer [Y] zijn vraag niet nader onderbouwd met de documenten waar hij

naar verwijst. Een inhoudelijke reactie is hierdoor niet mogelijk.

▪De heer [Y] stelt in zijn laatste bijlage dat het totale eigen vermogen van [BV1] en haar

dochtermaatschappijen € 311.345 bedraagt. Hij gaat in deze optelsom onder meer voorbij aan de boekwaarden van de deelnemingen in de jaarrekeningen van [BV1] en [BV2], die verrekend dienen te worden om het groepsvermogen te kunnen bepalen. Voor een correcte bepaling van het eigen vermogen van [BV1] verwijs ik naar note 7 in het adviesrapport van de heer [C]. (…)

Resumerend stel ik vast dat de meeste vragen van de heer [Y] niet relevant zijn voor de waardering van [BV1] per 22 december 2015. Daarnaast had de heer [Y] zelf enkele vragen kunnen beantwoorden door het handelsregister van de Kamer van Koophandel te raadplegen en met zijn optelsom van de eigen vermogens in de laatste specificatie wekt hij de suggestie dat het totale eigen vermogen van [BV1] en haar groepsmaatschappijen substantieel hoger is dan het door de heer [C] berekende eigen vermogen van

€ 10.103 (…)”.

4.             De klacht

4.1.        Op de zitting heeft de voorzitter klager een samenvatting van zijn klacht voorgehouden. Klager heeft verklaard dat deze samenvatting juist is.

4.2.        De klacht van klager komt er volgens deze samenvatting op neer dat hij betrokkene verwijt dat hij meerdere fundamentele beginselen heeft geschonden en geen professionele oordeelsvorming heeft toegepast door:

a. onjuiste informatie op te stellen en klager ten onrechte en zonder bewijs ervan te leveren te beschuldigen dat hij vermogen verbergt en fiscale fraude pleegt, maar daarvan geen aangifte te doen;

b. onvoldoende zijn vakbekwaamheid te onderhouden en daardoor onvoldoende kennis te hebben van de waardebepaling van de ondernemingen van klager (‘consolidatiefout’) en openbare informatie (Kamer van Koophandel) niet te raadplegen;

c. zijn fouten niet te corrigeren nadat hij daarvan in kennis is gesteld en ook niet te reageren op e-mails van klager;

d. de opdracht van de vrouw niet nauwgezet uit te voeren.

5.             De beoordeling

5.1.        Betrokkene heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de klacht niet-ontvankelijk is, omdat klager geen cliënt van hem is geweest en hij klager nergens van heeft beschuldigd en hij hem geen onrecht heeft aangedaan.

5.2.        De Accountantskamer overweegt dat voor het indienen van een klacht een (persoonlijk) belang van een klager niet is vereist. Daarom kan op grond van hetgeen betrokkene heeft aangevoerd niet worden geconcludeerd dat de klacht niet-ontvankelijk is. Daarmee komt de Accountantskamer toe aan de inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen.

5.3.        Het handelen of nalaten van betrokkene toetst de Accountantskamer aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

5.4.        Bij de beoordeling van de klacht gaat de Accountantskamer ervan uit dat betrokkene de opdracht had om werkzaamheden te verrichten met betrekking tot het vaststellen van de waarde van de ondernemingen van klager per 31 december 2015. Betrokkene heeft dit namelijk in zijn brief van 4 september 2022 vermeld en hij heeft in zijn verweerschrift geschreven dat hij deze opdracht op 23 juni 2021 van de vrouw heeft gekregen. Dat de opdracht na de benoeming in maart 2022 van de  bindend adviseur zou zijn gewijzigd in een opdracht tot alleen het opstellen voor de vrouw van vragen aan klager met betrekking tot zijn ondernemingen, zoals betrokkene op de zitting heeft verklaard, acht de Accountantskamer niet aannemelijk. Betrokkene heeft namelijk geen stuk(ken) overgelegd waaruit dat blijkt. In zijn brief van 22 september 2022 heeft betrokkene zijn opdracht geformuleerd en niet valt in te zien waarom betrokkene in die brief niet de volgens hem gewijzigde opdracht heeft vermeld en wel de volgens hem oorspronkelijke opdracht tot waardering van het ondernemingsvermogen.  

Klachtonderdeel a: . onjuiste informatie opstellen en klager ten onrechte en zonder bewijs beschuldigen dat hij vermogen verbergt en fiscale fraude pleegt, maar daarvan geen aangifte doen

5.5.        Klager heeft in dit verband, kort gezegd, naar voren gebracht dat betrokkene in zijn brief informatie heeft verstrekt die pertinent en aantoonbaar onjuist is, wat misleidend is voor de vrouw, haar advocaat, de deskundige en de rechtbank. Volgens klager heeft betrokkene zonder enig bewijs en zonder een fatsoenlijk onderzoek een onjuist oordeel gegeven over de waardering van zijn ondernemingen en heeft hij hem er ten onrechte van beschuldigd dat hij twintig geheime bedrijven heeft, waaronder twee ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast heeft klager aangevoerd dat als hij daadwerkelijk jarenlang twintig ondernemingen niet zou hebben opgegeven aan de fiscus omdat hij deze buiten de afrekening van de huwelijkse voorwaarden zou hebben willen houden, betrokkene aangifte bij de FIOD had moeten doen, wat hij niet heeft gedaan.

5.6.        Betrokkene heeft aangevoerd dat hij klager nergens van heeft beschuldigd. Volgens betrokkene heeft hij alleen een brief met vragen en aandachtspunten voor de vrouw opgesteld, die zij of haar advocaat konden gebruiken om met de deskundige te bespreken.

5.7.        De Accountantskamer overweegt dat (ook) de bevindingen en conclusies van een accountant die optreedt als partij-adviseur een deugdelijke grondslag moeten hebben. Ook moet die accountant duidelijk rapporteren. Hij moet voorkomen dat op basis van zijn rapport verkeerde conclusies kunnen worden getrokken. Dat geldt te meer als een accountant weet of behoort te weten dat zijn rapport zal worden gebruikt in een gerechtelijke procedure of, zoals in het onderhavige geval, dient ten behoeve van de totstandkoming van een bindend advies. De betrokken accountant moet ervoor zorgen dat zijn rapport de totstandkoming van een juist en volledig bindend advies niet belemmert, doordat het te eenzijdig is toegespitst op het belang of standpunt van de opdrachtgever. Daarvan is sprake als de inhoud van het rapport onjuist of onvolledig is, de bevindingen of conclusies van het rapport een deugdelijke grondslag ontberen of het rapport ten onrechte geen duidelijke voorbehouden of beperkingen bevat.[1]

5.8.        Naar het oordeel van de Accountantskamer belemmert de brief de totstandkoming van een juist en volledig bindend advies omdat betrokkene in die brief onjuiste informatie heeft verschaft, hij geen deugdelijke grondslag heeft verkregen voor een aantal van zijn beweringen en hij geen duidelijke voorbehouden of beperkingen in de brief heeft opgenomen.

Betrokkene heeft in zijn brief namelijk geschreven: ‘Tevens blijkt ui[t]  uit het Engelse handelsregister dat wederpartij belangen heeft in tenminste twee vennootschappen, te weten: [A] en [B]’. Ter zitting heeft betrokkene verklaard dat in de brief met ‘belangen’ de deelnemingen in de kapitalen van deze vennootschappen is bedoeld. Betrokkene heeft op de zitting erkend dat hij het Engelse handelsregister niet heeft geraadpleegd en dat hij zijn stelling uitsluitend heeft gebaseerd op een e-mail van een derde die hij van de vrouw doorgestuurd had gekregen, zonder dat hij onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van de kennelijk daarin opgenomen informatie. Dat betrokkene op 1 juni 2023 alsnog informatie heeft ontleend aan www.checkcompany.co.uk inzake de betrokkenheid van klager bij de twee Engelse vennootschappen leidt niet tot een ander oordeel. Dit neemt immers niet weg dat betrokkene in zijn brief ten onrechte heeft doen voorkomen dat zijn informatie steunt op het Engelse handelsregister. Daarnaast kan op basis van de informatie van Checkcompany niet worden geconcludeerd dat klager een aandelenbelang heeft in de genoemde vennootschappen. Uit deze informatie volgt alleen dat klager met ingang van 1 augustus 2018, ruim ná de peildatum voor de waardering (december 2015), directeur is van de genoemde vennootschappen. Dat klager de directeur is van deze vennootschappen heeft klager niet bestreden. Checkcompany is bovendien, anders dan betrokkene kennelijk meent, niet hetzelfde als het Engelse handelsregister.

5.9.        Verder heeft betrokkene in bijlage 07 bij zijn brief van 21 september 2022 ten onrechte de indruk gewekt dat de totale waarde van de ondernemingen van klager € 311.345 bedraagt. Betrokkene heeft in de brief immers gewezen op zijn opdracht om de waarde van deze ondernemingen vast te stellen en hij heeft in bijlage 07 een optelling van de eigen vermogens van de moeder- en dochtermaatschappijen gemaakt. Betrokkene heeft daarbij echter niet vermeld dat de waarde van deze optelling niet hetzelfde is als de waarde van de ondernemingen, onder meer omdat de boekwaarden van de deelnemingen in de jaarrekeningen van [BV1] (de moedermaatschappij) en [BV2] (een dochter- en tevens moedermaatschappij) verrekend dienen te worden om het groepsvermogen te kunnen bepalen. Op de zitting heeft betrokkene verklaard dat hij wel aan de vrouw heeft uitgelegd dat de werkelijke waarde van de ondernemingen lager kan liggen en dat de deskundige nog zou gaan consolideren, maar dat neemt niet weg dat betrokkene in zijn brief geen enkel voorbehoud of opmerking heeft gemaakt bij zijn optelsom.   

5.9.        Ook kan betrokkene worden aangerekend dat hij onvoldoende heeft voorkomen dat (onder meer) de vrouw verkeerde conclusies zou (kunnen) trekken uit zijn brief. De brief is zodanig opgesteld dat deze gemakkelijk tot misverstanden leidt. Betrokkene heeft in zijn brief namelijk gewezen op zijn opdracht om werkzaamheden te verrichten met betrekking tot de waardevaststelling van de ondernemingen, waarmee hij de indruk heeft gewekt dat daarover een oordeel wordt gegeven. Dat betrokkene niet de bedoeling zou hebben gehad om een oordeel te geven over de waarde van de ondernemingen en alleen vragen en aandachtspunten zou hebben willen opstellen, blijkt niet uit de brief. Daar komt bij dat betrokkene wist dat de vrouw het sterke vermoeden had dat klager vermogen voor haar achterhoudt, zodat hij zich er des te meer van bewust had moeten zijn dat de vrouw zijn brief vanuit dit perspectief zou lezen en verkeerd zou kunnen interpreteren.

5.10.      Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat betrokkene het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid niet heeft nageleefd. Het klachtonderdeel is in zoverre gegrond.

5.11.      De overige verwijten die klager in dit klachtonderdeel aan betrokkene heeft gemaakt zijn ongegrond. Uit de brief kan namelijk niet worden afgeleid dat betrokkene klager ervan heeft beschuldigd dat hij twintig geheime bedrijven heeft en dat hij belastingfraude heeft gepleegd. Betrokkene kan reeds daarom ook niet worden verweten dat hij in verband daarmee geen melding bij de FIOD heeft gedaan. 

Klachtonderdeel b: onvoldoende vakbekwaamheid

5.12.      Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft klager kort gezegd aangevoerd dat betrokkene een fout heeft gemaakt bij het consolideren, waardoor hij een onjuist oordeel heeft gegeven over de waarde van de ondernemingen. Volgens klager lijkt betrokkene geen adequate kennis en ervaring te hebben met consolideren en is zijn vakbekwaamheid op dat terrein niet op het juiste niveau. Ook heeft klager erop gewezen dat betrokkene niet lijkt te weten dat informatie over aandeelhouderschap openbaar is en kan worden opgevraagd bij de Kamer van Koophandel.

5.13.      Betrokkene heeft betwist dat hij als accountant over onvoldoende kennis beschikt. Daarbij heeft hij erop gewezen dat hij niet de bedoeling heeft gehad om in zijn brief de waarde van de ondernemingen van klager vast te stellen.

5.14.      De Accountantskamer overweegt dat uit het feit dat betrokkene in zijn brief ten onrechte geen voorbehoud of opmerking heeft gemaakt ten aanzien van de in bijlage 07 weergegeven optelsom van de eigen vermogens, niet zonder meer volgt dat hij onvoldoende kennis heeft met betrekking tot consolideren. Dat betrokkene tijdens zijn onderzoek ook geen informatie heeft opgevraagd bij de Kamer van Koophandel is ook onvoldoende om aan te kunnen nemen dat hij zijn vakbekwaamheid onvoldoende op peil heeft gehouden. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond. 

Klachtonderdeel c: fouten niet corrigeren en niet reageren op e-mails van klager

5.15.      Klager heeft naar voren gebracht dat betrokkene een mededeling op grond van artikel 9 VGBA aan de deskundige, de vrouw en haar advocaat had moeten doen, omdat de brief fouten bevat. Volgens klager had betrokkene zich moeten distantiëren van zijn brief. Daarnaast verwijt klager betrokkene dat hij niet heeft gereageerd op de e-mails die klager hem in dit verband heeft gestuurd.

5.16.      Betrokkene heeft naar voren gebracht dat er geen zaken rechtgezet hoefden te worden, omdat hij alleen een brief met vragen en aandachtspunten voor de vrouw heeft opgesteld. Daarnaast heeft hij erop gewezen dat klager en de vrouw hebben afgesproken dat alle communicatie via hun advocaten zou verlopen, waardoor het betrokkene niet was toegestaan om rechtstreeks met klager te communiceren.

5.17.      Uit wat hiervoor is overwogen met betrekking tot, kort gezegd, de belangen van klager in de beide Engelse vennootschappen en de optelsom van de eigen vermogens, volgt dat de brief op deze onderdelen informatie bevat die materieel onjuist, onvolledig of misleidend is als bedoeld in artikel 9 van de VGBA. Toen klager betrokkene hiervan op de hoogte stelde, lag het op de weg van betrokkene om een maatregel te nemen die was gericht op het wegnemen daarvan. Betrokkene had een verklaring aan de vrouw moeten sturen, waarin hij de informatie corrigeert. Daarbij had betrokkene aan de vrouw moeten vragen om zijn verklaring door te leiden naar haar advocaat en de deskundige. Als de vrouw dat niet wilde, dan had betrokkene zijn verklaring zelf aan de advocaat van de vrouw en de deskundige moeten sturen. Omdat betrokkene deze verklaring niet heeft verstuurd en hij ook geen enkele andere maatregel heeft getroffen om de onjuiste, onvolledige of misleidende informatie weg te nemen, heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit. Het klachtonderdeel is in zoverre gegrond.

5.18.      Voor het overige is dit klachtonderdeel ongegrond. Klager heeft namelijk wel een reactie gegeven op de e-mails van klager. Hij heeft aan klager laten weten dat hij geen inhoudelijke reactie zal geven, omdat klager en de vrouw hebben afgesproken dat de communicatie uitsluitend via hun advocaten verloopt. Dat betrokkene geen inhoudelijk reactie heeft willen geven, acht de Accountantskamer niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, omdat betrokkene heeft mogen aannemen dat de afspraak tussen klager en de vrouw over de wijze van communiceren ook betekende dat betrokkene niet rechtstreeks met klager zou communiceren.

Klachtonderdeel d: opdracht niet nauwgezet uitvoeren

5.19.      Klager heeft aangevoerd dat betrokkene de opdracht die hij van de vrouw heeft gekregen niet nauwgezet heeft uitgevoerd.

5.20.      Betrokkene heeft erop gewezen dat hij geen eindrapport heeft uitgebracht, omdat hij door de benoeming van de deskundige niet tot de afronding van zijn opdracht is gekomen.

5.21.      De Accountantskamer overweegt dat betrokkene geen eindrapport heeft uitgebracht zodat niet kan worden geconcludeerd dat hij de opdracht onvoldoende nauwgezet heeft uitgevoerd. Voor zover dit verwijt van klager ziet op de wijze waarop betrokkene zijn brief van 4 september 2022 heeft opgesteld, is daarover al een oordeel gegeven bij de beoordeling van vooral klachtonderdeel a. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.22.      De slotsom is dat de klachtonderdelen a (deels) en c (deels) gegrond zullen worden verklaard en dat de klacht voor het overige ongegrond zal worden verklaard.  


6.             De maatregel

6.1.        Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van berisping is passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene niet alleen in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid heeft gehandeld, maar ook in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit. Betrokkene heeft de totstandkoming van een juist en volledig bindend advies belemmerd en heeft niet voorkomen dat op basis van de door hem verstrekte informatie verkeerde conclusies getrokken zouden kunnen worden. Ook heeft betrokkene verzuimd een toereikende maatregel te treffen om de onjuiste, onvolledige of misleidende informatie te verbeteren.

7.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klachtonderdelen a en c gedeeltelijk gegrond, zoals hiervoor overwogen;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • legt aan betrokkene op de maatregel van

- berisping;

  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. P. Volker (rechterlijke leden) en drs. J. Hetebrij RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2023.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

[1] Vgl.  ECLI:NL:TACAKN:2018:32, ECLI:NL:TACAKN:2019:31, ECLI:NL:TACAKN:2022:3 en ECLI:NL:CBB:2020:201