ECLI:NL:TACAKN:2023:46 Accountantskamer Zwolle 22/2209 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2023:46
Datum uitspraak: 07-07-2023
Datum publicatie: 07-07-2023
Zaaknummer(s): 22/2209 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht. Betrokkene is als gemachtigde van een onderneming in 2017 betrokken geweest bij de ontslagprocedure van een werkneemster van deze onderneming. Volgens klager heeft betrokkene bij de aanvraag om de ontslagvergunning bij het UWV en de daaropvolgende procedures bij de kantonrechter en het gerechtshof valsheid in geschrifte gepleegd en heeft hij daarbij samengespannen met anderen. Ook verwijt klager betrokkene dat hij zijn klachten niet in behandeling heeft willen nemen en dat hij heeft geweigerd om met klager over zijn klachten te overleggen. Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene tijdens de ontslagprocedure een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt ingenomen. Ook kan betrokkene niet worden verweten dat hij de klachten van klager niet in behandeling heeft genomen of dat hij niet met klager heeft willen overleggen.

UITSPRAAK van 7 juli 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 19 december 2023 ontvangen klacht met nummer 22/2209 Wtra AK van

X

wonende te [plaats1]

K L A G E R

t e g e n

Y

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats1]

B E T R O K K E N E

advocaten: mr. J.F. Garvelink en mr. M.J.A. Jansen

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het aanvullend klaagschrift met bijlagen van 28 februari 2023
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de brief van klager van 23 mei 2023 met bijlage
  • de brief van klager van 24 mei 2023 met bijlagen
  • de brief van klager van 26 mei 2023 met bijlagen
  • de op de zitting door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 5 juni 2023. Klager is verschenen. Betrokkene is niet verschenen, hij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaten.  

2.             De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1.        Betrokkene is als gemachtigde van een onderneming in 2017 betrokken geweest bij de ontslagprocedure van een werkneemster van deze onderneming. Volgens klager heeft betrokkene bij de aanvraag om de ontslagvergunning bij het UWV en de daarop volgende procedures bij de kantonrechter en het gerechtshof valsheid in geschrift gepleegd en heeft hij daarbij samengespannen met anderen. Ook verwijt klager betrokkene dat hij zijn klachten niet in behandeling heeft willen nemen en dat hij heeft geweigerd om met klager over zijn klachten te overleggen.  

De beslissing van de Accountantskamer

2.2.        De klacht is ongegrond. Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene tijdens de ontslagprocedure een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt ingenomen. Ook kan betrokkene niet worden verweten dat hij de klachten van klager niet in behandeling heeft genomen of dat hij niet met klager heeft willen overleggen. Klager heeft namelijk slechts eenmaal telefonisch met een medewerkster van het accountantskantoor gesproken over zijn klachten. Dit telefoongesprek heeft betrokkene niet hoeven aanmerken als een formele klacht.

3.             De feiten

3.1.        Betrokkene is sinds 1991 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Betrokkene is verbonden aan [accountantskantoor1] in [plaats1] (hierna: het accountantskantoor).

3.2.        De schoonzoon van betrokkene heeft in 2014 de onderneming [BV1] overgenomen. Mevrouw [A] (hierna: de werkneemster) was sinds 1999 werkzaam bij deze onderneming.

3.3.        Omdat de schoonzoon de onderneming heeft voortgezet in de vorm van een eenmanszaak (hierna: de onderneming), zijn in 2014 nieuwe arbeidsovereenkomsten gesloten met het personeel. In de arbeidsovereenkomst van de werkneemster staat vermeld dat zij werkzaam is in de functie van algemeen medewerkster.

3.4.        Klager is de partner van de werkneemster.

3.5.        Omdat de financiële resultaten van de onderneming terugliepen, is in 2017 besloten om drie van de acht arbeidsplaatsen te laten vervallen. Betrokkene heeft als gemachtigde de onderneming vertegenwoordigd tijdens de ontslagprocedure.

3.6.        Op 19 juni 2017 heeft betrokkene namens de onderneming bij het UWV een ontslagvergunning aangevraagd  voor de werkneemster en één andere werknemer. Deze aanvraag heeft betrokkene daarna aangevuld, onder andere naar aanleiding van vragen van het UWV.  

3.7.        In de aanvraag, de correspondentie en de door betrokkene overgelegde stukken ten behoeve van het UWV is de functie van de werkneemster aangeduid als reclameontwikkelaar en/of studiomedewerker.

3.8.        De werkneemster heeft bezwaar gemaakt tegen de aangevraagde ontslagvergunning, waarop betrokkene namens de onderneming heeft gereageerd.

3.9.        Het UWV heeft bij beslissing van 4 augustus 2017 toestemming gegeven om de arbeidsovereenkomst met de werkneemster te beëindigen. De onderneming heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd per 30 september 2017.
 

3.10.      De werkneemster heeft de ontslagvergunning aangevochten bij de kantonrechter en in hoger beroep bij het gerechtshof. Tijdens de procedure bij het gerechtshof heeft zij een minnelijke schikking getroffen met de onderneming. De onderneming heeft haar een ontslagvergoeding van € 14.177,44 betaald.

3.11.      Op 2 december 2022 heeft klager telefonisch contact opgenomen met het accountantskantoor in verband met zijn klachten over het handelen van betrokkene tijdens de ontslagprocedure. Klager heeft niet met betrokkene gesproken, maar met zijn dochter, die ook werkzaam is bij het accountantskantoor. Zij heeft aan klager laten weten dat hij op 5 december 2022 zou worden teruggebeld, wat niet is gebeurd. Klager heeft op 9 december 2022 per e-mail aan betrokkene bericht dat het hem duidelijk is dat betrokkene niet met hem wil overleggen en dat hij zijn klachten zal voorleggen aan de Accountantskamer.

4.             De klacht

4.1.        Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4.2.        Klager heeft op de zitting zijn klacht toegelicht en bevestigd dat hij betrokkene het volgende verwijt:

a. betrokkene heeft bij de aanvraag voor de ontslagvergunning bij het UWV en de daarop volgende procedures bij de kantonrechter en het gerechtshof ten onrechte opgegeven dat de werkneemster de functie had van reclameontwikkelaar en/of studiomedewerker. Hij heeft daarbij documenten valselijk opgemaakt, dan wel gebruik gemaakt van valselijk opgemaakte documenten, waarbij hij heeft samengespannen met anderen;

b.  betrokkene heeft de klachten van klager niet in behandeling genomen en heeft geweigerd om met klager daarover te overleggen.  

5.             De beoordeling

5.1.        De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).

5.2.        Klager heeft op de zitting in zijn pleitnota onder punt 3 aangevoerd dat betrokkene de procedure bij de Accountantskamer heeft gefrustreerd door “onwaarheden te presenteren en de kaarten strak op de borst te houden”, wat volgens hem in strijd is met de fundamentele beginselen. Voor zover klager hiermee een nieuw klachtonderdeel naar voren heeft willen brengen, zal de Accountantskamer dit verwijt in verband met de goede procesorde niet beoordelen, omdat klager dit klachtonderdeel niet eerder naar voren heeft gebracht en betrokkene geen gelegenheid heeft gehad om zijn verweer daartegen voor te bereiden.

5.3.        Het is in beginsel aan klager om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat een accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdeel a: het opmaken en/of gebruiken van valse documenten en samenspannen

5.4.        Klager heeft met betrekking tot dit klachtonderdeel – samengevat – naar voren gebracht dat betrokkene tijdens de ontslagprocedure stukken aan het UWV heeft overgelegd waarin staat dat de werkneemster de functie van reclameontwikkelaar en/of studiomedewerker vervulde, terwijl zij deze functie niet had. De werkneemster was aangesteld als algemeen medewerkster, wat ook uit haar arbeidsovereenkomst uit 2014 en haar loonstroken blijkt. De werkneemster verrichtte wel taken op het gebied van reclameontwikkeling, maar zij verrichtte daarnaast ook taken die behoren bij de functie van algemeen medewerker, zoals de telefoon opnemen en klanten ontvangen. Daarom had volgens klager bij de ontslagaanvraag uitgegaan moeten worden van de functie van algemeen medewerker. In dit verband heeft hij verwezen naar een e-mail van prof. mr. dr. [B] van 24 mei 2023. Volgens klager heeft betrokkene de stukken valselijk opgemaakt dan wel gebruik gemaakt van valselijk opgemaakte stukken. Betrokkene heeft daarbij volgens klager samengespannen met anderen, waaronder zijn schoonzoon en medewerkers van zijn accountantskantoor. Verder is sprake van valsheid in geschrifte, omdat betrokkene het door het UWV gevraagde personeelsoverzicht niet volledig heeft ingevuld. Klager heeft gesteld dat betrokkene door het verstrekken van onjuiste informatie en het gebruik van verschillende functiebenamingen het UWV ernstig heeft misleid en dat dit heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van de ontslagvergunning. Dit heeft bij de werkneemster veel leed en financiële schade veroorzaakt. De schikkingsvoorstellen die betrokkene tijdens de ontslagprocedure aan de werkneemster heeft gedaan waren volgens klager kwaadwillende voorstellen om het gepleegde bedrog onder het kleed te vegen.

5.5.        Betrokkene heeft bestreden dat hij bij aanvraag om een ontslagvergunning en de daaropvolgende procedures een verkeerde functieaanduiding heeft gebruikt. Hij heeft

– samengevat – naar voren gebracht dat bij het verlenen van de ontslagvergunning niet gekeken moet worden naar de functieaanduiding in de arbeidsovereenkomst of op de loonstroken, maar naar de feitelijke werkzaamheden van de werkneemster. De werkneemster heeft zich gedurende de 18 jaar dat zij in dienst was bij de onderneming ontwikkeld van algemeen medewerker naar reclameontwikkelaar, die er wat algemene werkzaamheden bij deed. Omdat het om een kleine onderneming gaat, waren de werkzaamheden van het personeel niet beperkt tot de kerntaken en was er geen strikte werkverdeling of functieafbakening. Dat in de arbeidsovereenkomst uit 2014 staat vermeld dat de werkneemster de functie van algemeen medewerker had, komt waarschijnlijk doordat met alle personeelsleden nieuwe arbeidsovereenkomsten moesten worden gesloten en daarbij de functieomschrijving uit 1999 is overgenomen. De werkneemster heeft op haar LinkedIn-pagina zelf ook vermeld dat zij van 1999 tot en met 2017 de functie van “grafisch ontwerper reclame” vervulde bij de onderneming. Op pagina 7 van het klaagschrift heeft klager ook de diversiteit van de uitgevoerde werkzaamheden verwoord, waaronder het ontwerpen. Tot slot heeft de werkneemster tijdens de ontslagprocedure nooit naar voren gebracht dat de functieaanduiding niet juist zou zijn, terwijl zij wel deskundige rechtsbijstand had.  

5.6.        De Accountantskamer stelt voorop dat zij geen uitspraak kan doen over de vraag of de ontslagvergunning al dan niet terecht is verleend. De beantwoording van die vraag is aan de civiele rechter, die zich in dit geval daar ook over heeft uitgelaten. Beoordeeld moet worden of betrokkene tijdens de ontslagprocedure in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

5.7.        Het is vaste jurisprudentie[1] dat het een accountant is toegestaan om in een zakelijk conflict een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt aan zijn wederpartij kenbaar te maken, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit geldt ook voor het kenbaar maken van een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt namens een derde[2]. Van bijzondere omstandigheden kan onder meer sprake zijn als de accountant in sterke mate kan worden verweten dat hij een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen of wanneer hij dat bewust heeft gedaan.

5.8.        Gelet op de door betrokkene in zijn verweer gegeven toelichting kan het standpunt van betrokkene worden beschouwd als een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt. Dat klager het niet eens is met de zienswijze van betrokkene ten aanzien van de functie die werkneemster verrichtte, betekent niet dat sprake is van een bewust misleidend standpunt, zoals door klager is gesteld. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene feitelijke gegevens heeft gepresenteerd waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze onjuist zijn. Dit volgt ook niet uit het feit dat betrokkene het personeelsoverzicht van de onderneming niet volledig heeft ingevuld. Het is niet aannemelijk dat betrokkene dat heeft gedaan met de bedoeling het UWV op het verkeerde been te zetten. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b: het niet in behandeling nemen van een klacht en het weigeren om in overleg te treden

5.9.        Klager heeft in dit verband naar voren gebracht dat hij op 2 december 2022 telefonisch contact heeft opgenomen met het accountantskantoor, omdat hij zijn klachten met betrokkene wilde bespreken. Klager heeft gesproken met de dochter van betrokkene, die ook werkzaam is bij het accountantskantoor. Volgens klager reageerde zij tijdens dit gesprek afwijzend op zijn klachten. Hoewel klager was toegezegd dat hij 5 december 2022 zou worden teruggebeld, is dat niet gebeurd. Op 9 december 2022 heeft klager betrokkene in verband daarmee een e-mail gestuurd.

5.10.      De Accountantskamer is van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat betrokkene de klachten van betrokkene niet in behandeling heeft willen nemen. Betrokkene heeft het telefoongesprek van 2 december 2022 niet hoeven opvatten als een formele klacht. Na dit gesprek heeft klager ook geen schriftelijke klacht ingediend bij het accountantskantoor. Hij heeft alleen op 9 december 2022 per e-mail aan betrokkene laten weten dat het hem duidelijk is dat betrokkene niet met hem wil overleggen en dat hij zijn klachten zal voorleggen aan de Accountantskamer. Hieruit kan worden afgeleid dat wat klager betreft, het stadium van overleg met betrokkene gepasseerd was. In deze e-mail staat voorts niet waarover de klachten van klager gaan. Klager heeft daarna geen contact meer opgenomen met het accountantskantoor en heeft op 19 december 2022 de onderhavige klacht ingediend bij de Accountantskamer.

Ook het verwijt dat betrokkene geen overleg met klager heeft willen voeren slaagt niet. Zoals overwogen heeft betrokkene het telefoongesprek van klager met zijn dochter niet hoeven opvatten als formele klacht, waarover overleg moest worden gevoerd. Hoewel te betreuren is dat kennelijk niet onverwijld gevolg is gegeven aan de toezegging dat klager zou worden teruggebeld, is niet vast te stellen dat betrokkene hiervan een tuchtrechtelijk relevant verwijt kan worden gemaakt. Ten overvloede geldt nog dat nadat klager zijn klacht had ingediend bij de Accountantskamer, betrokkene via zijn advocaat heeft geprobeerd om met klager te overleggen. Het klachtonderdeel is ongegrond.

5.11.      De klacht zal in al haar onderdelen ongegrond gegrond worden verklaard.

6.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. E.A. Messer en mr. P.C. Römer (rechterlijke leden) en drs. E.R. van der Wösten RA en A.M. Janssen AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2023.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

[1] Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CBB:2018:4 en ECLI:NL:CBB:2017:159

[2] ECLI:NL:CBB:2018:293