ECLI:NL:TACAKN:2023:40 Accountantskamer Zwolle 22/1951 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2023:40
Datum uitspraak: 12-06-2023
Datum publicatie: 12-06-2023
Zaaknummer(s): 22/1951 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Verwijt dat betrokkene klager onjuist heeft geïnformeerd over de hoogte van zijn recht op middelingsteruggaaf. Volgens klager heeft betrokkene hem voorgehouden dat het middelingsverzoek een belastingvoordeel zou opleveren van € 2.247. De Belastingdienst heeft het verzoek echter afgewezen. De klacht is naar het oordeel van de Accountantskamer ongegrond, omdat betrokkene zich niet expliciet heeft uitgelaten over een recht op middelingsteruggaaf.

UITSPRAAK van 12 juni 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 7 november 2022 ontvangen klacht met nummer 22/1951 Wtra AK van

X

wonende te [plaats1]

K L A G E R

t e g e n

Y

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • het e-mailbericht van de Accountantskamer van 10 januari 2023
  • het e-mailbericht van betrokkene van 23 januari 2023 als antwoord daarop, met twee bijlagen
  • de pleitaantekeningen die klager op de zitting heeft overgelegd.

1.2.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 14 april 2023. Klager en betrokkene zijn beiden in persoon verschenen.  

2.             De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1.        Betrokkene heeft voor klager een verzoek tot middeling van de Inkomstenbelasting ingediend bij de Belastingdienst. Volgens klager heeft betrokkene hem voorgehouden dat het middelingsverzoek een belastingvoordeel zou opleveren van € 2.247. De Belastingdienst heeft het verzoek echter afgewezen. Klager verwijt betrokkene dat hij klager onjuist heeft geïnformeerd over de hoogte van zijn recht op middelingsteruggaaf. Ook vindt klager dat betrokkene niet voortvarend heeft gehandeld met het indienen van het middelingsverzoek en het bezwaar daartegen.

De beslissing van de Accountantskamer.

2.2.        De klacht is ongegrond. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene zich expliciet heeft uitgelaten over een recht op middelingsteruggaaf van ruim € 2.200. Betrokkene heeft geen bedrag genoemd. Dat betrokkene onvoldoende voortvarend zou hebben gehandeld bij de indiening van het verzoek ziet de Accountantskamer ook niet in.

3.             De feiten

3.1.        Betrokkene is sinds 1996 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Hij is verbonden aan een accountantskantoor.

3.2.        Klager had een onderneming die in 2019 is verkocht. Betrokkene verzorgde de jaarrekeningen en de aangiften Inkomstenbelasting (IB) voor klager.

3.3.        Tijdens een gesprek in mei 2021 over de conceptjaarrekening 2019 heeft klager te kennen gegeven dat hij de overeenkomst van opdracht met betrokkene opzegt. Betrokkene zou de jaarrekening en de aangifte IB 2019 nog afronden.

3.4.        In een e-mailbericht van 26 april 2021 heeft betrokkene een concept IB-aangifte met klager gedeeld. De winst uit onderneming over boekjaar 2019 bedraagt € 97.390. Als mogelijkheid om de belastingdruk te verlagen, noemt betrokkene de optie om het inkomen over de jaren 2017 tot en met 2019 te middelen: ‘Omdat je in 2017 en 2018 een laag inkomen had, komt er van het te betalen bedrag over 2019 later weer het nodige terug’. Betrokkene heeft aangeboden het middelingsverzoek uit coulance kosteloos voor klager in te zullen dienen.

3.5.        Op 15 juli 2021 heeft betrokkene de aangifte IB 2019 ingediend. De Belastingdienst heeft de definitieve IB-aanslag begin 2022 aan klager opgelegd.

3.6.        Op 25 februari 2022 heeft betrokkene het middelingsverzoek bij de Belastingdienst ingediend. Betrokkene heeft de middelingsteruggaaf berekend op een bedrag van € 2.247. Nadat was gebleken dat de Belastingdienst het middelingsverzoek niet had ontvangen, heeft klager betrokkene verzocht het middelingsverzoek opnieuw in te dienen. Dat heeft betrokkene vervolgens gedaan.

3.7.        Bij beschikking van 23 juni 2022 heeft de Belastingdienst het middelingsverzoek afgewezen, omdat het resultaat van de middelingsberekening onder de drempel van € 545 blijft.

3.8.        Op 24 juni 2022 heeft betrokkene opnieuw een middelingsverzoek aan de Belastingdienst toegestuurd, maar de Belastingdienst heeft de afwijzing daarvan gehandhaafd.

4.             De klacht en de beoordeling daarvan

De klacht.

4.1.        Klager maakt betrokkene twee verwijten in verband met de werkzaamheden van betrokkene betreffende het middelingsverzoek.

4.1.1.    In de eerste plaats vindt klager dat betrokkene hem verkeerd heeft voorgelicht over zijn recht op middelingsteruggaaf. Betrokkene heeft klager steeds voorgehouden dat hij recht zou hebben op een bedrag van € 2.247, maar de Belastingdienst heeft het verzoek afgewezen. Dat is klachtonderdeel a.

4.1.2.    En in de tweede plaats meent klager dat betrokkene onvoldoende initiatief heeft getoond. Klager heeft er steeds voor moeten zorgen dat het middelingsverzoek werd ingediend en dat er bezwaar werd gemaakt na de aanvankelijke afwijzing. Dat is klachtonderdeel b.

4.2.        Ter zitting heeft klager de Accountantskamer verzocht om betrokkene te veroordelen tot vergoeding van het misgelopen belastingvoordeel ter hoogte van € 2.247.

Het verweer daartegen.

4.3.        Betrokkene heeft aangevoerd dat hij lang heeft moeten wachten op de informatie die nodig was voor het samenstellen van de jaarrekening en de aangifte IB 2019. Zo kon het gebeuren dat de aangifte IB 2019 pas op 15 juli 2021 is ingediend. En pas na de definitieve aanslag IB 2019 kon het middelingsverzoek worden ingediend. Daarvoor had betrokkene informatie nodig van klager, maar hij stuurde de definitieve belastingaanslagen 2017 en 2018 niet op. Betrokkene legt het verwijt dat hij onvoldoende initiatief heeft getoond daarom terug bij klager, die hem niet met voldoende voortvarendheid van informatie heeft voorzien.

4.4.        Betrokkene heeft het middelingsverzoek niet kunnen baseren op de definitieve aanslagen IB 2017 en 2018. Die gegevens waren uit het aangiftesysteem verwijderd, omdat klager niet langer klant was. Ondanks herhaaldelijk verzoek heeft klager deze aanslagen ook niet aan betrokkene verstrekt. Om die reden heeft betrokkene het middelingsverzoek ingediend, gebaseerd op de belastbare inkomens 2017 en 2018 die klager telefonisch had doorgegeven. Die gegevens kwamen volgens betrokkene overeen met informatie uit de jaarrekeningdossiers. Na afwijzing van het eerste verzoek om middeling heeft betrokkene op 24 juni 2022 nogmaals een middelingsverzoek ingediend. Daarop heeft de Belastingdienst telefonisch contact opgenomen en uitgelegd dat het negatieve inkomen uit 2018 op nihil was gesteld. Dat inkomen was middels ‘carry-back’ al volledig verrekend met het positieve belastbare inkomen van klager over de jaren 2015 en 2016. Dat gegeven was betrokkene niet bekend, omdat de Belastingdienst carry-back automatisch toepast en klager hem er niet over had geïnformeerd. Als betrokkene de beschikking had gehad over de belastingaanslagen, dan had hij het middelingsverzoek niet ingediend. Het is niet zo dat klager schade heeft geleden door het middelingsverzoek.

Het oordeel van de Accountantskamer.

4.5.        In deze tuchtprocedure staat het handelen of nalaten van de accountant centraal. Of de accountant juist heeft opgetreden, toetst de Accountantskamer aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). De uitkomst van die beoordeling kan zijn dat de klacht gegrond is, waarna de Accountantskamer een maatregel kan opleggen. Of dat de klacht ongegrond is. In geen geval kan de Accountantskamer de accountant veroordelen tot vergoeding van de schade die de klager zegt te hebben geleden. Het verzoek van klager daartoe neemt de Accountantskamer dan ook niet in behandeling.

4.6.        De Accountantskamer beoordeelt de klacht strikt op basis van wat de klager naar voren heeft gebracht in zijn klacht. Het is in deze tuchtprocedure aan klager om de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdeel a. Betrokkene heeft klager onjuist voorgelicht over zijn recht op middelingsteruggaaf.

4.7.        De Accountantskamer heeft tijdens de mondelinge behandeling aan klager gevraagd waaruit kan blijken dat betrokkene klager verkeerd heeft voorgelicht over zijn recht op middelingsteruggaaf. In zijn e-mailbericht van 26 april 2021 heeft betrokkene geschreven: ‘Omdat je in 2017 en 2018 een laag inkomen had, komt er van het te betalen bedrag over 2019 later weer het nodige terug’, maar dit kan klager redelijkerwijs niet als een (onvoorwaardelijke) toezegging van betrokkene uitleggen, alleen al omdat de Belastingdienst over het middelingsverzoek beslist. Betrokkene noemt daarin ook geen bedrag. Klager heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat betrokkene meerdere keren, ‘zwart op wit’, heeft verklaard dat hij een bedrag van € 2.247 terug ontvangt. Maar ook na doorvragen heeft klager geen processtuk kunnen aanwijzen waarin betrokkene deze garantie geeft. Klager heeft slechts gewezen op de berekening die betrokkene aan het verzoek om middeling ten grondslag heeft gelegd. Het feit dat betrokkene een berekening heeft gehanteerd bij het middelingsverzoek betekent niet dat betrokkene aan klager heeft gegarandeerd dat hij recht heeft op een middelingsteruggaaf. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b. Betrokkene heeft onvoldoende initiatief getoond bij het behandelen van het middelingsverzoek.

4.8.        Betrokkene heeft ter zitting de tijdslijn van zijn werkzaamheden geschetst.

4.8.1.    Het middelingsverzoek kon pas worden ingediend nadat de Belastingdienst de definitieve aanslag IB 2019 aan klager had opgelegd. Die aanslag was in december 2021 aan klager opgelegd, maar volgens betrokkene zat daar een fout in. De Belastingdienst heeft die fout begin 2022 hersteld. Pas op dat moment kon betrokkene een middelingsverzoek indienen, wat hij ook heeft gedaan op 25 januari 2022.

4.8.2.    Later heeft betrokkene het middelingsverzoek opnieuw ingediend bij de Belastingdienst, omdat het niet was ontvangen.

4.8.3.    De Belastingdienst heeft het verzoek afgewezen bij beschikking van 23 juni 2022. Betrokkene heeft op 24 juni 2022 op die afwijzing gereageerd.

4.9.        Gelet op deze tijdslijn kan naar het oordeel van de Accountantskamer niet worden gezegd dat betrokkene onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Hij heeft gedaan wat van een accountant mag worden verwacht. Klager kon tijdens de zitting ook niet met nauwkeurigheid omschrijven wat hij betrokkene in dit verband precies verwijt. Klager stelt dat hij betrokkene meerdere keren heeft moeten bellen met een herhaald verzoek het middelingsverzoek in te dienen. Betrokkene heeft dat betwist en dat klager herhaaldelijk op de lijn is gekomen vindt de Accountantskamer gelet op het tijdsverloop ook niet aannemelijk. Hooguit om door te geven dat de Belastingdienst het eerste verzoek van 25 januari 2022 niet had ontvangen. Een tweede verwijt is dat betrokkene in het kader van het bezwaar tegen de aanvankelijke afwijzing nogmaals hetzelfde verzoek heeft ingediend. Wat daar verwijtbaar aan is, heeft klager niet nader toegelicht.

4.10.      Ook klachtonderdeel b is ongegrond. Daarom wordt de klacht geheel ongegrond verklaard.

5.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond;

Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. I.F. Clement en mr. E.A. Messer (rechterlijke leden) en B.J.G. van den Bragt RA AA en E.M. van der Velden AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2023.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.