ECLI:NL:TACAKN:2023:39 Accountantskamer Zwolle 22/1892 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2023:39
Datum uitspraak: 12-06-2023
Datum publicatie: 12-06-2023
Zaaknummer(s): 22/1892 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klaagster en betrokkene hebben samengewerkt aan het opzetten van een onderneming. Die samenwerking is ten einde gekomen. Daarna is een civielrechtelijk geschil ontstaan over de terugbetaling van een geldlening en van diverse kosten die betrokkene stelt te hebben gemaakt. In deze zaak klaagt klaagster over misleiding door betrokkene bij het aangaan van de samenwerking. Ook zou betrokkene klaagster onder druk hebben gezet om een meerderheidsbelang in het bedrijf van klaagster aan betrokkene over te dragen. Tot slot vindt klaagster dat betrokkene in het incassotraject verwijtbaar handelt. De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond, omdat klaagster er niet in is geslaagd haar verwijten aan betrokkene voldoende te onderbouwen.

UITSPRAAK van 12 juni 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 31 oktober 2022 ontvangen klacht met nummer 22/1892 Wtra AK van

X

wonende te [plaats1]

K L A A G S T E R

t e g e n

Y

voorheen registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

1. De procedure

1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • het e-mailbericht van 27 februari 2023 van betrokkene
  • zeven aanvullende bijlagen van klaagster
  • de pleitaantekeningen die klaagster tijdens de zitting heeft overgelegd.

1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 14 april 2023. Klaagster is in persoon verschenen. Betrokkene is niet verschenen, zoals hij ook al had aangekondigd in zijn e-mailbericht van 27 februari 2023.

2. De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1. Klaagster en betrokkene hebben in de periode van november 2021 tot en met februari 2022 samengewerkt aan het opzetten van een onderneming. Die samenwerking is ten einde gekomen. Daarna is er een civielrechtelijk geschil ontstaan over de terugbetaling van een geldlening en van diverse kosten die betrokkene stelt te hebben gemaakt. In deze zaak klaagt klaagster over misleiding door betrokkene bij het aangaan van de samenwerking. Ook zou betrokkene klaagster onder druk hebben gezet om een meerderheidsbelang in het bedrijf van klaagster aan betrokkene over te dragen. Tot slot vindt klaagster dat betrokkene in het incassotraject verwijtbaar handelt.

De beslissing van de Accountantskamer.

2.2. De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond, omdat klaagster er niet in is geslaagd haar verwijten aan betrokkene voldoende te onderbouwen.

3. De feiten

3.1. Betrokkene was vanaf 1994 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. De inschrijving van betrokkene is op zijn verzoek per [datum1] doorgehaald. Betrokkene is als investeerder en adviseur verbonden aan [BV1] in [plaats2].

3.2. Klaagster is directeur en eigenaar van [BV2], handelend onder de naam [A] (hierna te noemen: [BV2]). [BV2] verzorgt een opleiding tot commissaris.

3.3. Op 29 oktober 2021 hebben de bv's van klaagster en betrokkene een overeenkomst van geldlening gesloten. [BV2] leent van [BV1] een bedrag van € 20.000 voor de duur van één jaar tegen een rentevergoeding van 4%. In artikel 1.2 van de overeenkomst is vermeld dat de geldlening is bedoeld ‘voor het voldoen aan verplichtingen van de vennootschap BV, met als doel continuïteit en uitbreiden van de activiteiten van de betreffende vennootschap’. De overeenkomst van geldlening is vervangen door een tweede overeenkomst van geldlening, die op 4 februari 2022 is ondertekend. Het bedrag van de geldlening is daarbij verhoogd naar € 32.000. De verdere voorwaarden zijn gelijk gebleven.

3.4. Klaagster en betrokkene hebben gesproken over een vorm van samenwerking in een nieuwe activiteit, die [BV2] zou aanvullen. Klaagster zou haar contacten inbrengen en betrokkene zou de nieuwe activiteit financieren. Ook de dochter van betrokkene is een rol in de samenwerking toebedacht. De nieuwe activiteit is per januari 2022 gestart, al is de op te richten besloten vennootschap niet uit de oprichtingsfase gekomen. Betrokkene heeft een managementfee aan klaagster voldaan. De samenwerking is in februari 2022 beeïndigd.

3.5. In het kader van de afwikkeling van de opstartkosten voor de activiteit, hebben klaagster en betrokkene overleg gevoerd via de mail.

3.5.1. Op 22 februari 2022 (20:57 uur) heeft betrokkene voorgesteld dat klaagster de management fee over maart 2022 terugbetaalt, net als de vooruitbetaalde huur van de kamer en overige faciliteiten. Ook stelt betrokkene voor dat klaagster de computer overneemt voor een bedrag van € 1.566,95. Betrokkene berekent dat klaagster nog een bedrag van € 6.066,95 moet voldoen. Aanvullend kan klaagster een tuintafel overnemen voor € 899, welk bedrag in mindering kan worden gebracht op de eindfactuur.

3.5.2. Klaagster heeft op 22 februari 2022 op dat voorstel gereageerd (21:19 uur) met de mededeling dat zij graag een factuur ontvangt voor genoemde bedragen en dat zij de factuur voor 1 mei 2022 zal betalen. De tuintafel wil zij per direct terugbetalen.

3.5.3. Aanvullend reageert klaagster op 23 februari 2022 om 9:16 uur dat zij op een hoger bedrag uitkomt, namelijk € 6.450,01 te betalen aan betrokkene. Ook wenst zij nog een rekening te ontvangen voor flessen wijn.

3.6. Betrokkene heeft € 6.450,01 exclusief btw bij klaagster in rekening gebracht, tezamen met € 64 voor acht flessen wijn. Klaagster heeft de factuur niet aan betrokkene voldaan, waarop betrokkene onder meer de factuur ter incasso uit handen heeft gegeven.

4. De klacht

4.1. Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klaagster verwijt betrokkene het volgende:

1. Betrokkene heeft in november 2021 onder valse voorwendselen een bedrag van € 30.000 in het bedrijf van klaagster geïnvesteerd. Betrokkene heeft klaagster voorgehouden dat dit bedrag bestemd was om nieuwe activiteiten te ontwikkelen, maar in werkelijkheid was betrokkene erop uit het bedrijf van betrokkene over te nemen. Betrokkene is een raider.

2. Betrokkene heeft klaagster in februari 2022 onder druk gezet om een meerderheidsbelang in de besloten vennootschap [BV3] aan betrokkene en zijn dochter af te staan, waardoor hij samen met zijn dochter de zeggenschap in de vennootschap zou verwerven.

4. Betrokkene heeft klaagster in februari 2022 onder druk gezet om een overeenkomst te ondertekenen over de terugbetalingen aan hem, terwijl hij acuut de samenwerking in februari 2022 heeft verbroken, klaagster achterliet met kosten en de assets van het bedrijf meenam.

7. Betrokkene weigert in te gaan op voorstellen via haar accountant over de afbetaling en weigert met deze te overleggen over de dubbel in rekening gebrachte btw.

5. De beoordeling

Opmerking vooraf.

5.1. Betrokkene heeft zich per [daum1] als accountant laten uitschrijven uit het register van de NBA. De gedragingen van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, hebben echter plaatsgevonden gedurende de tijd dat hij nog wel als accountant stond ingeschreven. Hierdoor is betrokkene ook nu nog voor die gedragingen onderworpen aan tuchtrechtspraak.

Inleiding.

5.2. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). Het is in deze tuchtrechtprocedure aan klaagster om de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die kunnen leiden tot de conclusie dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het is uit het klaagschrift en de behandeling ter zitting duidelijk geworden dat klaagster zich onheus behandeld voelt door betrokkene. Zij voelt zich bovenal misleid, ook doordat betrokkene in zijn contacten met klaagster zou hebben gewezen op zijn accountantstitel en zijn achtergrond bij een van de grote accountantskantoren en daarmee haar vertrouwen heeft gewekt en vervolgens zou hebben misbruikt. Klaagster gebruikt in dit verband stevige bewoordingen en beschuldigingen aan het adres van betrokkene. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene echter aan de feiten en omstandigheden, voor zover die door klaagster gesteld en bij betwisting aannemelijk gemaakt zijn.

Klachtonderdeel a. Betrokkene heeft in november 2021 onder valse voorwendselen een bedrag van € 30.000 in het bedrijf van klaagster geïnvesteerd. Betrokkene heeft klaagster voorgehouden dat dit bedrag bestemd was om nieuwe activiteiten te ontwikkelen, maar in werkelijkheid was betrokkene erop uit het bedrijf van betrokkene over te nemen. Betrokkene is een raider.

Klachtonderdeel b. Betrokkene heeft klaagster in februari 2022 onder druk gezet om samen met zijn dochter een meerderheidsbelang in de besloten vennootschap [BV3] te verschaffen, waardoor hij samen met zijn dochter de zeggenschap in de vennootschap zou verwerven.

5.3. De klachtonderdelen a en b hangen met elkaar samen en worden daarom hierna gezamenlijk besproken.

5.4. Klaagster heeft het volgende aan deze klachtonderdelen ten grondslag gelegd.

5.4.1. Klaagster verzorgt trainingen aan commissarissen. Betrokkene volgde gedurende een half jaar, tot eind 2021, zo’n training bij klaagster. Betrokkene profileerde zich als registeraccountant en als voormalig partner van een groot accountantskantoor. Betrokkene stelde zich voor als vertrouwenspersoon en toonde zich bereid om klaagster te helpen met haar onderneming. Op zijn initiatief heeft hij 10 november 2021 een marktbewerkingsplan gepresenteerd, waarin hij een voorspelling (forecast) maakte van de groei die mogelijk is in de markt van executive search, een markt die voorheen wijlen de echtgenoot tevens zakenpartner van klaagster bediende. Op basis van die forecast heeft betrokkene aan klaagster een lening van € 30.000 verstrekt, die – als ten behoeve van deze samenwerking een besloten vennootschap wordt opgericht – zou worden afgelost door middel van een agiostorting. Klaagster heeft uit vertrouwen in betrokkene ingestemd met het samenwerkingsvoorstel. Betrokkene heeft vanaf januari 2022 zijn intrek genomen in het kantoor van klaagster en gebruik gemaakt van documenten, die klaagster toebehoren.

5.4.2. Vanaf januari 2022 probeert betrokkene de samenwerkingsplannen meer vorm te geven. Dan wordt volgens klaagster duidelijk dat het betrokkene te doen is om samen met zijn dochter ‘om niet’ een meerderheidsbelang (60%) in de op te richten besloten vennootschap te verwerven. Klaagster zou daarmee de zeggenschap in haar bedrijf kwijtraken. Dat was een voor klaagster onacceptabel voorstel. Klaagster voelde zich echter onder grote druk gezet door betrokkene om hiermee in te stemmen. Als klaagster dat toch weigert, barst de bom en verlaat betrokkene het pand.

5.4.3. Klaagster stelt dat betrokkene zich hiermee als accountant onwaardig heeft opgesteld. Hij heeft misbruik gemaakt van zijn accountantstitel, daarmee het vertrouwen van klaagster gewonnen en haar onder grote druk gezet om een meerderheidsbelang in haar onderneming aan betrokkene en zijn dochter af te staan.

5.5. Volgens betrokkene heeft klaagster een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. In de eerste plaats heeft betrokkene gewezen op de overeenkomsten van geldlening, die hij met [BV2] is aangegaan. Die betroffen uitdrukkelijk geen investering in de gezamenlijk nog op te richten besloten vennootschap, maar een kredietverstrekking om [BV2] in de benen te houden. Het doel van het krediet was om problemen voor de continuïteit van [BV2] te voorkomen.

Als het gaat om de op te richten vennootschap stelt betrokkene dat klaagster en hij het niet eens konden worden over de nieuwe activiteit en de op te richten vennootschap. Ook de notaris kon de bezwaren van klaagster niet stroomlijnen. Daarom is de samenwerking in goed onderling overleg gestaakt.

5.6. De Accountantskamer overweegt als volgt. Klaagster vindt dat zij onder valse voorwendselen € 30.000 van betrokkene heeft ontvangen als investering in haar bedrijf. Als de tekst van de overeenkomsten van geldlening echter wordt gevolgd, gaat het om een kredietverstrekking van € 20.000 die verhoogd is tot € 32.000 om schuldeisers van [BV2] op afstand te houden en de activiteiten van [BV2] te kunnen uitbreiden. Klaagster heeft naar het oordeel van de Accountantskamer dan ook niet aannemelijk gemaakt dat deze kredietverstrekkingen een ander doel hadden. Klaagster heeft de investering gekoppeld aan de plannen die zij en betrokkene hebben ontwikkeld met de nog op te richten nieuwe onderneming. Klaagster heeft in dit verband ook een presentatie van betrokkene overgelegd, waarin een begroting en cashflow-overzicht van 2022 rooskleurige cijfers laten zien. Deze presentatie is gebruikt op een bijeenkomst van 10 november 2021, dus nadat de eerste overeenkomst van geldlening al was gesloten. Dat toen gesproken is over de financiële vooruitzichten van de nieuwe onderneming maakt dan ook niet aannemelijk dat betrokkene in dat op te richten bedrijf een investering heeft gedaan van € 30.000, laat staan dat deze onder valse voorwendselen heeft plaatsgevonden. De onderneming van betrokkene richt zich onder meer op investeren en in dat plaatje passen de overeenkomsten van geldlening die hij met klaagster is aangegaan. De Accountantskamer kan hier geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in zien. Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.

5.7. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Accountantskamer klaagster expliciet gevraagd om aan te wijzen waaruit de gestelde druk kan blijken, die betrokkene zou hebben uitgeoefend op klaagster teneinde een meerderheidsbelang in de op te richten vennootschap te ontvangen samen met zijn dochter. Klaagster heeft in dat verband gewezen op twee producties, met meerdere e-mailberichten die in onderlinge samenhang moeten worden bezien.

5.7.1. In het e-mailbericht van 1 februari 2022 schrijft betrokkene:

Dames,

Bijgaand een voorbeeld van een Aandeelhoudersovereenkomst met daarin ook het directiestatuut (onderlinge afspraken) en een voorbeeld Managementovereenkomst, die jullie moeten aangaan tussen de holding en [BV2]. Ook bijgaand een ander voorbeeld managementovereenkomst wat ik zelf altijd gebruik. Dit ter lering ende vermaeck en bespreking volgende week.

Cheers!

5.7.2. In de daarop volgende berichten van 2 februari 2022 stelt betrokkene dat een alternatief, van een v.o.f., geen optie is. Als klaagster reageert dat het wellicht wel mogelijk is, schrijft betrokkene: Ik kom speciaal hiervoor naar [plaats1], heb geen andere afspraken. Voor mij is het van groot belang dat we hier morgen uitkomen.

5.7.3. Op 3 februari 2022 heeft betrokkene mr. [B] (werkzaam voor notariskantoor [C]) ingelicht over de uitkomst van een bespreking over de op te richten besloten vennootschappen, die bedoeld zijn om de samenwerking tussen klaagster, betrokkene en zijn dochter vorm te geven.

5.7.4. Op 7 februari 2022 heeft mr. [B] een ontwerpakte houdende oprichting [BV2] aan klaagster, betrokkene en zijn dochter gestuurd. In haar e-mailbericht van 8 februari 2022 geeft klaagster op een aantal punten haar commentaar op die ontwerpakte als reden om daarmee niet in te stemmen. Zij schrijft onder meer: Ik heb nu veel opmerkingen en ik vermoed dat het veel te lang duurt om daar uit te komen. Gegeven een aantal punten waar we tegenaan lopen denk ik niet dat de BV voor ons de geëigende vorm is. Ik heb dat al eerder gezegd. Dat heeft er mee te maken dat de activiteit al bestond en er een eenmanszaak klaar stond om om te zetten en de track record en andere assets al lang bestaan evenals goodwill. Dit verhoudt zich op geen enkele manier tot mijn positie en zeggenschap (feitelijk nihil) in de nieuwe BV. En: Ik zie weinig kans dat wij het concept contract kunnen aanpassen zodat ik mijn input meegenomen zie omdat deze op een aantal punten strijdig is met hetgeen [voornaam Y] (betrokkene, Accountantskamer) klaarblijkelijk voor ogen heeft.

5.7.5. Betrokkene heeft op 8 februari 2022 als volgt op dat bericht gereageerd: Ik ga mijn gesprek met [D] voor vandaag afzeggen. Je gaat om mij heen, slaat de plank volledig mis, trekt volkomen verkeerde conclusies op een voorstel van de notaris en legt een bom onder de toekomst. Op deze wijze wens ik niet verder te gaan!!

5.8. Op klaagster is deze gang van zaken als zeer dwingend overgekomen; zij voelde zich onder druk gezet om in te stemmen met de voorgestelde samenwerking, waarbij klaagster een minderheidsbelang zou krijgen in de op te richten vennootschap. De Accountantskamer ziet de zo ervaren dwingende en uitgeoefende pressie niet terug in de aangehaalde berichten. De managementovereenkomst heeft betrokkene op 1 februari 2022 als voorbeeld aan klaagster toegestuurd, niet alleen ter lering en vermaak, maar ook ter bespreking. Als blijkt dat de visie van klaagster en betrokkene op de vormgeving van de beoogde samenwerking uiteen gaan lopen, stelt betrokkene een gesprek voor op 3 februari 2022. Betrokkene benoemt dat het van groot belang is om er samen uit te komen, wat slechts opgevat moet worden als aanmoediging voor beide partijen om water bij de wijn te doen. En in het bericht van betrokkene van 8 februari 2022 reageert betrokkene weliswaar met stevige woorden, maar er blijkt niet uit dat betrokkene op klaagster ongeoorloofde druk uitoefent. Hij stelt slechts vast dat de opvattingen van klaagster in haar daaraan voorafgaande bericht aan mr. [B] een verdere samenwerking tegenwerken, hetgeen klaagster ook als zodanig heeft benoemd in dat bericht. De Accountantskamer ziet er kortom niets tuchtrechtelijk verwijtbaar in.

5.9. Ook klachtonderdeel b is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel c. Betrokkene heeft klaagster in februari 2022 onder druk gezet om een overeenkomst te ondertekenen over de terugbetalingen aan hem, terwijl hij acuut de samenwerking in februari 2022 heeft verbroken, klaagster achterliet met kosten en de assets van het bedrijf meenam.

5.10. De Accountantskamer vindt klachtonderdeel c onvoldoende feitelijk onderbouwd. Betrokkene heeft een e-mailwisseling overgelegd, waaruit volgt dat klaagster zelf heeft voorgesteld om het terug te betalen bedrag te verhogen met ruim € 400. Het is voor de Accountantskamer daarom onnavolgbaar dat klaagster nu stelt dat zij slechts ‘onder druk’ met een overeenkomst tot terugbetaling heeft ingestemd. Die gestelde druk is niet aannemelijk. Klachtonderdeel c is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel d. Betrokkene weigert in te gaan op voorstellen via haar accountant over de afbetaling en weigert met deze te overleggen over de dubbel in rekening gebrachte btw.

5.11. Ook klachtonderdeel d vindt de Accountantskamer onvoldoende feitelijk onderbouwd.

5.11.1. Wat betreft de incasso geldt dat sprake is van een civielrechtelijk geschil tussen klaagster en de accountant. Het is de accountant toegestaan om in een dergelijk geschil een standpunt in te nemen, zolang dat maar niet bewust onjuist of misleidend is. Ook moet de accountant ervoor waken dat zijn standpunt moet worden opgevat als het in diskrediet brengen van het accountantsberoep. De Accountantskamer verwijst in dit verband naar een uitspraak van 23 maart 2018, te vinden op tuchtrecht.overheid.nl met kenmerk: ECLI:NL:TACAKN:2018:14.

5.11.2. Klaagster heeft op zichzelf niet bestreden dat zij gehouden is een geldsom aan betrokkene te betalen. Een van de uitgangspunten in het civiele recht is dat een schuldeiser recht heeft op betaling van zijn vordering in één keer en geen genoegen hoeft te nemen met een betalingsregeling. Waarom het tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn dat betrokkene niet ingaat op een voorstel voor een betalingsregeling, heeft klaagster niet duidelijk gemaakt. Net zo min als klaagster de betalingsregeling zelf heeft toegelicht en aannemelijk heeft gemaakt dat de weigering van betrokkene daarmee in te stemmen in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar is, nog afgezien van het niet weersproken verweer van betrokkene dat (de accountant van) klaagster niet met hem maar met zijn incassobureau moet overleggen en dat klaagster dit weigert. Betrokkene heeft zijn vordering ter incasso uit handen gegeven aan een incassobureau, dat in 2020 in verband met een andere procedure met een andere crediteur volgens klaagster haar heeft belasterd. Klaagster verwijst daarvoor naar haar reactie op een schikkingsvoorstel van 28 augustus 2020. De Accountantskamer vindt het echter een onjuiste gevolgtrekking dat een accountant al verwijtbaar handelt als hij dit incassobureau inschakelt, gelet op een eerdere ervaring van klaagster, nog ervan afgezien dat de Accountantskamer uit de overgelegde e-mailwisseling niet kan opmaken dat klaagster door dit bureau is belasterd.

5.11.3. Klaagster stelt dat betrokkene overleg over dubbel in rekening gebrachte btw weigert, maar ook die stelling wordt niet feitelijk onderbouwd. Volgens betrokkene is het klaagster die het overleg met de incassogemachtigde uit de weg gaat. Klaagster is daar niet verder op ingegaan, zodat ook deze stelling onvoldoende is onderbouwd.

5.12. De klacht zal ook wat betreft de klachtonderdeel c ongegrond worden verklaard.

6. De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond;

Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. I.F. Clement en mr. E.A. Messer (rechterlijke leden) en B.J.G. van den Bragt RA AA en E.M. van der Velden AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2023.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.