ECLI:NL:TACAKN:2023:3 Accountantskamer Zwolle 22/790 Wtra AK 22/791 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2023:3 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-01-2023 |
Datum publicatie: | 23-01-2023 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: | |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Betrokkenen hebben gedurende vele jaren diverse werkzaamheden, waaronder het samenstellen van jaarrekeningen, verricht voor een vennootschap. Klagers zijn de enig aandeelhouders van de vennootschap. De rekening-courantschuld van klagers aan de vennootschap is in de loop van de jaren steeds verder opgelopen. Klagers stellen dat zij ten onrechte niet voor de risico’s hiervan zijn gewaarschuwd door betrokkenen en dat aan hen geen besprekingsverslagen zijn verstrekt. De klacht is ongegrond. Klagers zijn voldoende gewaarschuwd voor het oplopen van de rekening-courantschuld. Voldoende aannemelijk is dat besprekingsverslagen zijn toegezonden aan klagers. |
ACCOUNTANTSKAMER
UITSPRAAK van 23 januari 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 4 mei 2022 ontvangen klacht met nummers 22/790 en 22/791 Wtra AK van
X1 B.V.
gevestigd te [plaats1]
X2 en
X3
beiden wonende te [plaats2]
K L A G E R S
advocaat: mr. O.J.W. Reijnders te Eindhoven
t e g e n
Y1
registeraccountant
kantoorhoudende te [plaats3]
Y2
accountant-administratieconsulent
kantoorhoudende te [plaats4]
B E T R O K K E N E N
advocaat: mr. T.M. Munnik te Rotterdam
1. De procedure
1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen
- het verweerschrift met bijlagen
- de brief van klagers van 28 september 2022 met bijlagen
- de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.
1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 10 oktober 2022. Aan de zijde van klagers is mr. Reijnders verschenen, vergezeld van de kleindochter van klagers [A] en mr. E.W.A. Tuijn. Betrokkenen zijn verschenen, bijgestaan door mr. Munnik en mr. M.H.S. Verhoeven.
2. De uitspraak samengevat
Waarover gaat deze zaak?
2.1. Betrokkenen hebben gedurende vele jaren diverse werkzaamheden, waaronder het samenstellen van jaarrekeningen, verricht voor een vennootschap. Klagers zijn de enig aandeelhouders van de vennootschap. De rekening-courantschuld van klagers aan de vennootschap is in de loop van de jaren steeds verder opgelopen. Klagers stellen dat zij ten onrechte niet voor de risico’s hiervan zijn gewaarschuwd door betrokkenen en dat aan hen geen besprekingsverslagen zijn verstrekt.
De beslissing van de Accountantskamer.
2.2. De klacht is ongegrond. Klagers zijn voldoende gewaarschuwd voor het oplopen van de rekening-courantschuld. Voldoende aannemelijk is dat besprekingsverslagen zijn toegezonden aan klagers.
3. De feiten
3.1. Betrokkene [Y1] RA is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Betrokkene [Y2] AA is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Betrokkenen waren aanvankelijk beiden werkzaam bij [accountantskantoor1] (hierna: [accountantskantoor1]) in [plaats4]. [Y1] is van 1992 tot eind 2018 werkzaam geweest bij [accountantskantoor1]. [Y1] werkt sinds eind 2018 bij [BV1] in [plaats3]. [Y2] is sinds 1996 werkzaam bij [accountantskantoor1].
3.2. [X2] (hierna: klager) en [X3] (hierna: klaagster), hierna tezamen aan te duiden als [achternaam1] c.s., zijn de enig aandeelhouders en ultimate beneficial owners (UBO’s) van [X1] B.V. (hierna: [X1]). Klager en klaagster waren ten tijde van de indiening van de klacht respectievelijk 81 en 77 jaar oud. [X1] heeft vele jaren deelnemingen gehad in diverse ondernemingen, waaronder ondernemingen die zich bezighouden met vastgoed in Turkije.
3.3. [X1] en [achternaam1] c.s. zijn vele jaren klant geweest bij [accountantskantoor1]. Dit heeft geduurd tot eind 2018. Op 24 juni 2011 is een opdrachtbevestiging ondertekend door [Y1] en namens [X1] door klaagster. De verleende opdrachten omvatten een groot aantal werkzaamheden, waaronder het samenstellen van de jaarrekening van [X1], fiscale werkzaamheden en administratieve werkzaamheden. [Y1] is tot zijn vertrek bij [accountantskantoor1] steeds het vaste aanspreekpunt geweest voor klagers. Vanaf 2014 zijn de samenstellingsverklaringen bij de jaarrekeningen ondertekend door [Y2].
3.4. Tussen [achternaam1] c.s. en [X1] bestond een rekening-courantverhouding. De rekening-courantschuld van [achternaam1] c.s. aan [X1] is in de loop van de jaren steeds verder opgelopen. Deze schuld bedroeg ultimo 2017 € 3.180.594. Daarnaast was sprake van een vordering uit hoofde van geldlening van [X1] op [achternaam1] c.s. Deze bedroeg ultimo 2017 € 1.467.825. De schulden van [achternaam1] c.s. aan [X1] zijn rentedragend. De totaal verschuldigde rente over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020 bedroeg € 323.271.
3.5. In december 2018 heeft [Y2] klagers laten weten dat de relatie van [accountantskantoor1] met [X1] werd beëindigd.
4. De klacht
4.1. Betrokkenen hebben volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels. Klagers verwijten betrokkenen in hun klaagschrift het volgende:
a. ten onrechte is geen opdrachtbevestiging aan klagers verstrekt;
b. ten onrechte zijn geen besprekingsverslagen aan klagers verstrekt;
c. [Y1] heeft [achternaam1] c.s. ten onrechte niet gewaarschuwd voor de gevolgen van de aanzienlijke rekening-courantschuld van hen aan de Holding;
d. betrokkenen hebben nagelaten om [achternaam1] c.s. te waarschuwen voor de consequenties van de verkoop van de door de werkmaatschappijen van de holding gevoerde ondernemingen;
e. betrokkenen hebben het continuïteitsvraagstuk volledig buiten beschouwing gelaten.
5. De beoordeling
De ontvankelijkheid van de klacht
5.1.1. Met ingang van 1 januari 2019 geldt een klachttermijn van tien jaar na het moment van de verweten gedraging. De klacht is binnen deze termijn ingediend. Op grond van de overgangswetgeving wordt een klacht echter niet in behandeling genomen als de oude klachttermijn (die drie of zes jaar was) al vóór 1 januari 2019 was verstreken.
5.1.2. De Accountantskamer stelt vast dat [Y1] klagers bij brief van 14 augustus 2014 heeft gewezen op de risico’s van het oplopen van de rekening-courantschuld aan [X1]. De Accountantskamer is van oordeel dat klagers vanaf dat moment redelijkerwijs op de hoogte hadden kunnen zijn van deze situatie en dat de driejaarstermijn op grond van artikel 22 lid 1 Wtra (oud) vanaf dat moment is gaan lopen. Klagers hebben hierover niet binnen drie jaar na 14 augustus 2014 geklaagd. Voor zover geklaagd wordt over het handelen van betrokkenen in de periode vóór 1 januari 2016, is de klacht daarom niet-ontvankelijk.
5.1.3. Omdat de klacht betrekking heeft op het voortgezette handelen van betrokkenen gedurende de gehele periode dat werkzaamheden ten behoeve van klagers zijn verricht, is de klacht, voor zover deze betrekking heeft op de periode na 31 december 2015, ontvankelijk.
Intrekking klachtonderdeel a
5.2.1. Ter zitting heeft mr. Reijnders namens klagers verklaard dat klachtonderdeel a wordt ingetrokken.
5.2.2. Nu klagers dit klachtonderdeel hebben ingetrokken en de Accountantskamer geen aan het algemeen belang te ontlenen redenen aanwezig acht tot voortzetting van de behandeling ervan, dient de behandeling van dit klachtonderdeel te worden gestaakt.
Nieuwe klachtonderdelen
5.3. Klagers hebben pas op de zitting naar voren gebracht dat betrokkenen in strijd met het bepaalde in de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (ViO) een assuranceopdracht hebben uitgevoerd en dat betrokkenen klagers niet hebben gewaarschuwd voor de gevolgen van het wetsvoorstel excessief lenen bij eigen vennootschap. De Accountantskamer zal deze verwijten in verband met de goede procesorde niet beoordelen, omdat betrokkenen vanwege het (te) late tijdstip waarop deze verwijten zijn geuit bezwaar hebben gemaakt tegen de uitbreiding van de klacht en zij geen gelegenheid hebben gehad om hun verweer daartegen voor te bereiden. Bovendien valt niet in te zien waarom klagers hun klacht op dit punt niet eerder hadden kunnen aanvullen of uitbreiden.
Beoordeling overige klachtonderdelen
5.4.1. Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).
5.4.2. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat het in beginsel aan een klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat een accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.4.3. De Accountantskamer zal de klachtonderdelen hierna achtereenvolgens bespreken. Der Accountantskamer zal de klachtonderdelen d en e gezamenlijk bespreken.
Klachtonderdeel b:
Ten onrechte zijn geen besprekingsverslagen aan klagers verstrekt.
5.5.1. De Accountantskamer stelt vast dat betrokkenen één gespreksverslag, van 23 november 2017, hebben overgelegd. Betrokkenen stellen dat dit gespreksverslag is toegezonden aan klagers. Ook van andere besprekingen zijn verslagen opgemaakt.
5.5.2. Klagers stellen zich op het standpunt dat zij het gespreksverslag van de bespreking van 23 november 2017 nooit ontvangen hebben.
5.5.3. De Accountantskamer is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat het gespreksverslag van 23 november 2017 authentiek is en dat dit stuk aan klagers is toegezonden.
Dat dit stuk niet door klagers zou zijn ontvangen is niet aannemelijk nu een aantal in het verslag genoemde actiepunten, die overigens geen betrekking hebben op de schuld van klagers aan [X1], wel is opgevolgd.
5.5.4. Het is niet onaannemelijk dat meer besprekingsverslagen dan alleen het verslag van de bespreking van 23 november 2017 zijn gemaakt en dat deze aan klagers zijn toegezonden. In dit verband is van belang dat uit de overgelegde correspondentie tussen partijen blijkt dat zaken die betrekking hadden op [X1] regelmatig met klagers werden besproken. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat daar geen besprekingsverslagen van zijn verstrekt.
5.5.5. Klachtonderdeel b is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel c:
[Y1] heeft [achternaam1] c.s. ten onrechte niet gewaarschuwd voor de gevolgen van de aanzienlijke rekening-courantschuld van hen aan de Holding.
5.6.1. De Accountantskamer is van oordeel dat als naar aanleiding van het samenstellen van de jaarcijfers van een onderneming duidelijk wordt dat er een probleem ontstaat door het oplopen van de rekening-courantpositie, onder omstandigheden sprake kan zijn van een plicht voor de accountant om zijn cliënt op grond van de van hem verlangde vakbekwaamheid en zorgvuldigheid te attenderen op die situatie en op de mogelijke risico’s daarvan[1]. Wel geldt hierbij als uitgangspunt dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van een ondernemer behoort als hij voor privédoeleinden geld aan de vennootschap onttrekt zonder dit aan de vennootschap terug te betalen.
5.6.2. De Accountantskamer stelt vast dat [Y1] bij brief van 14 augustus 2014, voor zover hier van belang, het volgende aan klager heeft geschreven:
“1. Rekening-courantverhouding tussen [X1] B.V. en privé
Ik heb met je besproken dat de rekening-courant tussen de vennootschap en privé nu te hoog is en dat het saldo afgebouwd moet worden; vanzelfsprekend is het jouw eigen geld, echter de Belastingdienst kan dit zien als uitdeling en daarom dividendbelasting heffen; dit is niet wenselijk en daarom heb ik je geadviseerd om financiële middelen vrij te maken om de rekening-courant af te lossen; dit kan stapsgewijs; ik ben ermee bekend dat het grootste deel van jouw vermogen in onroerende zaken zit en dat verkoop thans niet makkelijk is; niettemin spraken wij af dat jij alles in het werk stelt om middelen vrij te maken en daarmee de rekening-courant af te lossen.”
Uit deze brief blijkt dat [Y1] toen aandacht heeft gevraagd voor het oplopen van de rekening-courantpositie.
5.6.3. Uit het verslag van de bespreking van 23 november 2017 blijkt dat de totale vordering van [X1] op [achternaam1] c.s. en het oplopen daarvan toen besproken is. Tijdens dit gesprek is onder meer aangegeven dat niet uit te sluiten valt dat de Belastingdienst zal stellen dat sprake is van een uitdeling. Aan [achternaam1] c.s. is geadviseerd om tot een plan van aanpak te komen om vorderingen af te bouwen en voldoende zekerheid te verstrekken.
5.6.4. Uit het voorgaande volgt dat [Y1] het oplopen van de rekening-courantpositie op een aantal momenten heeft aangekaart en dat hij klagers ook uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd. De vraag is vervolgens of dit in voldoende mate en op een wijze die voldoende indringend is, is gebeurd.
5.6.5. Betrokkenen hebben ter zitting toegelicht dat [achternaam1] c.s. in de periode waarin vanuit [accountantskantoor1] werkzaamheden voor klagers werden verricht privé over voldoende vermogen beschikten om de schuld aan [X1] te kunnen voldoen. Het probleem van de opgelopen rekening-courantpositie was daarmee oplosbaar, zij het dat dit forse gevolgen zou kunnen hebben voor de persoonlijke levensstandaard van [achternaam1] c.s. en voor hun woonsituatie. Klagers hebben deze toelichting niet gemotiveerd weersproken. Dat, zoals klagers stellen, vastgoed in Turkije recentelijk sterk in waarde is gedaald, was een ontwikkeling van na het moment waarop de werkzaamheden voor klagers vanuit [accountantskantoor1] beëindigd waren. Deze ontwikkeling hadden betrokkenen destijds redelijkerwijs ook niet hoeven te voorzien. De Accountantskamer is van oordeel dat klagers onder deze omstandigheden in voldoende mate en op een wijze die voldoende indringend was, zijn gewaarschuwd voor de risico’s van het oplopen van de rekening-courantpositie.
5.6.6. Voor zover klagers betogen dat op [Y2], als samenstellend accountant, een zelfstandige plicht rustte om klagers te waarschuwen voor de hiervoor genoemde risico’s, overweegt de Accountantskamer dat [Y1] en [Y2] beiden werkzaam waren bij [accountantskantoor1] en dat [Y1] binnen [accountantskantoor1] steeds het vaste aanspreekpunt was voor klagers. Nu [Y1] het oplopen van de rekening-courantpositie al aan de orde had gesteld in het overleg met klagers, hoefde [Y2] dat niet ook te doen.
5.6.7. Klachtonderdeel c is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d:
Betrokkene heeft nagelaten om [achternaam1] c.s. te waarschuwen voor de consequenties van de verkoop van de door de werkmaatschappijen van de holding gevoerde ondernemingen.
Klachtonderdeel e:
Betrokkene heeft het continuïteitsvraagstuk volledig buiten beschouwing gelaten.
5.7.1. De Accountantskamer volgt het betoog van betrokkenen dat het probleem van de opgelopen rekening-courantpositie, zoals hiervoor is overwogen, voldoende onder de aandacht van klagers is gebracht en ook oplosbaar leek. [achternaam1] c.s. beschikten immers over eigen vermogen, waaronder de overwaarde van de eigen woning en onroerend goed in Nederland en Turkije, om hun rekening-courantschuld aan [X1] deels te kunnen voldoen. Na die gedeeltelijke aflossing zou [X1] over voldoende liquide middelen beschikken om uit de vrije reserves dividenduitkeringen te doen, waarmee [achternaam1] c.s. de rekening-courantschulden verder zouden kunnen aflossen. Betrokkenen hoefden onder deze omstandigheden dan ook niet specifiek te waarschuwen voor de consequenties van de verkoop van de werkmaatschappijen. Daarmee was er voor [X1] geen reden om tot een lagere waardering van de vorderingen op [achternaam1] c.s. over te gaan. Betrokkenen mochten derhalve bij het samenstellen van de jaarrekeningen van [X1] uitgegaan van de continuïteitsveronderstelling.
5.7.2. De klachtonderdelen d en e zijn daarom ongegrond.
6. De beslissing
De Accountantskamer:
- staakt de behandeling van klachtonderdeel a
- verklaart de klacht niet-ontvankelijk, voor zover deze betrekking heeft op handelen dat heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2016
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. R.P. van Eerde en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA en drs. W.J. Schoonderbeek RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2023.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.
[1] Vgl. ECLI:NL:CBB:2016:165, r.o. 5.3