ECLI:NL:TACAKN:2023:29 Accountantskamer Zwolle 22/1675 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2023:29
Datum uitspraak: 07-04-2023
Datum publicatie: 07-04-2023
Zaaknummer(s): 22/1675 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: De klacht is ongegrond. Betrokkene wordt verweten de goede naam van klager in telefoongesprekken met oud-klanten van het kantoor te hebben aangetast. Wat in de telefoongesprekken door betrokkene is gezegd staat echter niet vast. Daarom is het verwijt niet gegrond. Betrokkene was niet gehouden klager eerst te horen over de door hem van een derde verkregen informatie alvorens een nader onderzoek in te stellen. Dat betrokkene niet de waarheid heeft gesproken over de reden van zijn vertrek bij zijn vorige werkkring is niet aannemelijk gemaakt. Het tuchtrecht strekt zich in beginsel niet uit tot het gebruikelijke sociaal verkeer tussen twee nieuwe collega’s.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 7 april 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 21 september 2022 ontvangen klacht met nummer 22/1675 Wtra AK van

X1 B.V.

gevestigd te [plaats1]

en

mr. X2

wonende te [plaats1]

K L A G E R S

t e g e n

Y

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. F.N. Jansen

1. De procedure

1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift van 19 september 2022 met bijlagen
  • de aanvulling op het klaagschrift van 19 september 2022
  • de brief van klagers van 23 september 2022 met bijlage
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de aanvulling op het klaagschrift van 31 oktober 2022
  • de aanvulling op het verweerschrift van 9 januari 2023
  • de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 20 maart 2023. [X1] B.V. is in de persoon van medeklager mr. [X2] verschenen. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door mr. Jansen. Klagers zullen hierna worden aangeduid met [X1] en mr. [X2].

2. De uitspraak samengevat

De klacht is ongegrond. Betrokkene wordt verweten de goede naam van mr. [X2] in telefoongesprekken met oud-klanten van het kantoor te hebben aangetast. Wat in de telefoongesprekken door betrokkene is gezegd staat echter niet vast. Daarom is het verwijt niet gegrond. Betrokkene was niet gehouden klagers eerst te horen over de door hem van een derde verkregen informatie alvorens een nader onderzoek in te stellen. Dat betrokkene niet de waarheid heeft gesproken over de reden van zijn vertrek bij zijn vorige werkkring is niet aannemelijk gemaakt. Het tuchtrecht strekt zich in beginsel niet uit tot het gebruikelijke sociaal verkeer tussen twee nieuwe collega’s.

3. De feiten

3.1. Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.

3.2. Op 20 september 2018 heeft de vennootschap van mr. [X2], [X1], haar aandelen in [accountantskantoor1] (hierna: [accountantskantoor1]) verkocht aan [BV1] (hierna: [BV1]).

3.3. Mr. [X2] was bij [accountantskantoor1] als accountant, jurist en fiscalist werkzaam. Partijen zijn overeengekomen dat mr. [X2] vanaf 1 januari 2019 nog gedurende drie jaren na de overname van de aandelen voor de praktijk werkzaam zou blijven.

3.4. De naam [accountantskantoor1] is gewijzigd in [BV2] en later, na een fusie met [BV3], gewijzigd in [BV4]. De Accountantskamer zal voor de leesbaarheid hierna alleen de huidige naam [BV4]. gebruiken, afgekort tot [BV4].

3.5. Mr. [X2] is arbeidsongeschikt geraakt en heeft zijn werkzaamheden moeten staken. In verband daarmee is op 23 december 2020 een vaststellings- en beëindigingsovereenkomst gesloten. Afgesproken is dat mr. [X2] zich per [datum] 2021 zal laten uitschrijven als accountant-administratieconsulent en dat hij en [X1] – op straffe van verbeurte van een boete – in 2021 geen juridische en fiscale (advies)werkzaamheden voor klanten, behoudens enkele uitzonderingen, meer zullen verrichten. Volgens deze overeenkomst is een klant iedere natuurlijke of rechtspersoon die is opgenomen in een bijlage bij de overeenkomst en die op 1 januari 2021 een niet opgezegde of beëindigde opdrachtovereenkomst met [BV4] heeft. Ook is afgesproken dat partijen de klanten gezamenlijk per brief zullen informeren over het vertrek van mr. [X2]. Die brief is op 28 december 2020 aan de klanten verzonden.

3.6. Eind december 2020 hebben 31 zogeheten klantgroepen (bestaande uit 71 klanten), hun overeenkomsten van opdracht met [BV4] opgezegd. Acht klantgroepen deden dat voordat de brief van 28 december 2020 was verzonden. Het omzetverlies dat door deze opzeggingen ontstond bedraagt 45%.

3.7. Bij [BV1] en [BV4] is in of omstreeks augustus 2022 naar aanleiding van een melding van een oud-klant de verdenking ontstaan dat mr. [X2] na 1 januari 2021 voor voormalige klanten van [BV4], die de overeenkomsten van opdracht in december 2020 of in januari 2021 hadden opgezegd, was blijven werken en dat hij opzeggingen door oud-klanten had georkestreerd.

3.8. Bij brief van 1 september 2022 hebben [BV1] en [BV4] jegens [X1] en mr. [X2] aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van € 661.000 wegens verbeurde boetes en schadevergoeding. Tussen partijen loopt hierover inmiddels een gerechtelijke procedure.

3.9. Betrokkene heeft medio september 2022 een onderzoek naar de activiteiten van mr. [X2] ingesteld en met vijf oud-klanten en een administratiekantoor (dat mogelijk nog contact had met oud klanten) gebeld.

3.10. Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Gelderland van 15 april 2019 zijn vorderingen van (vennootschappen van) betrokkene tot nakoming van een aandeelhoudersovereenkomst en een managementovereenkomst afgewezen. Dit vonnis kwam er feitelijk op neer dat betrokkene zijn werkzaamheden als kantoorleider bij zijn vorige werkkring (een accountantskantoor) niet meer mocht hervatten. Per 1 september 2019 is hij bij de vestiging van [BV4] te Ede aan de slag gegaan waar mr. [X2] ook werkzaam was.

4. De klacht

4.1. Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4.2. Klagers verwijten betrokkene het volgende:

a. betrokkene heeft 1) geen hoor en wederhoor toegepast en 2) bewust de goede naam van mr. [X2] aangetast door aan oud-klanten en derden bewust onjuiste mededelingen over hem te doen;

b. betrokkene heeft onjuiste informatie verstrekt over de reden van zijn vertrek bij zijn vorige werkkring.

5. De beoordeling

5.1. Betrokkene stelt dat de verweten gedragingen niet onder het bereik van het tuchtrecht vallen omdat het niet om beroepsuitoefening gaat als bedoeld in artikel 42 Wet op het accountantsberoep (Wab)[1]. De Accountantskamer overweegt dat de in dit artikel genoemde ‘uitoefening van zijn beroep’ niet tot beroepsuitoefening in enge zin is beperkt. Dat volgt onder meer uit de Memorie van Toelichting[2] en uit eerdere uitspraken van de Accountantskamer[3]. Klager is dan ook ontvankelijk in zijn klacht.

5.2. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

Klachtonderdeel a: betrokkene heeft 1) geen hoor en wederhoor toegepast en 2) bewust de goede naam van mr. [X2] aangetast door aan oud-klanten en derden bewust onjuiste mededelingen over hem te doen.

5.3. De Accountantskamer overweegt inzake het verwijt dat betrokkene geen hoor en wederhoor heeft toegepast het volgende. Vast staat dat een derde, verbonden aan een oude klantgroep bestaande uit zeven oud-klanten van [BV4], in of omstreeks augustus 2022 contact met betrokkene heeft opgenomen. Deze derde heeft betrokkene geïnformeerd, kort gezegd, over het beweerdelijk aandeel van mr. [X2] eind december 2020 in de opzeggingen van de overeenkomsten van opdracht met [BV4] en over de werkzaamheden die mr. [X2] voor deze oud-klanten met ingang van 2021 zou zijn blijven verrichten. De derde heeft ter onderbouwing van deze informatie stukken aan betrokkene gegeven. Klagers zijn van mening dat betrokkene deze informatie eerst met hen had moeten delen om hun visie erop te vernemen. De Accountantskamer ziet niet in op grond waarvan betrokkene daartoe was gehouden. Het stond betrokkene vrij naar aanleiding van de gerezen verdenking eerst een nader onderzoek bij andere oud-klanten in te stellen. Daar komt bij dat klagers in de brief van 1 september 2022 van de advocaat van [BV1] en [BV4] over de van de derde ontvangen informatie zijn geïnformeerd en klagers bij brief van hun advocaat van 16 september 2022 daarop hebben gereageerd.

5.4. Wat betreft het verwijt dat betrokkene bewust de goede naam van mr. [X2] heeft aangetast overweegt de Accountantskamer het volgende. Vast staat dat betrokkene naar aanleiding van de van de derde ontvangen informatie met vijf oud-klanten van [BV4] en met een administratiekantoor, dat mogelijk contacten onderhield met oud-klanten, heeft gebeld. Betrokkene heeft verslagen van de telefoongesprekken overgelegd. Volgens die verslagen heeft betrokkene tegen een aantal van die oud-klanten en tegen het administratiekantoor gezegd dat er een conflict met mr. [X2] was. Over de inhoud van het conflict met mr. [X2] heeft betrokkene volgens zijn verslagen en zijn verweer geen mededelingen gedaan. Van aantasting van diens goede naam is dan ook geen sprake, aldus betrokkene.

5.5. Klagers hebben ter onderbouwing van hun verwijt en naar aanleiding van het verweerschrift van betrokkene verklaringen van vier van de vijf oud-klanten en van het administratiekantoor in het geding gebracht. In sommige van deze verklaringen staat dat betrokkene aan hen wel inhoudelijke informatie over het conflict met mr. [X2] heeft gegeven en beschuldigingen aan zijn adres heeft geuit, zoals het ronselen van klanten, het opstellen van opzegbrieven, het opbouwen van een eigen praktijk en het handelen in strijd met het concurrentiebeding.

5.6. De Accountantskamer overweegt dat, gegeven het verwijt dat betrokkene bewust onjuiste mededelingen over mr. [X2] heeft gedaan, allereerst van belang is dat de inhoud van die mededelingen met voldoende zekerheid vaststaan. De mededeling van betrokkene dat sprake is van een conflict met mr. [X2] is een correcte mededeling. Toen betrokkene de telefoongesprekken voerde lag bij klagers immers al de brief (d.d. 1 september 2022) namens [BV1] en [BV4] op tafel waarin aanspraak is gemaakt op betaling van boetes en schadevergoeding. Of betrokkene informatie aan oud-klanten heeft verstrekt over de inhoud van het conflict en tegenover hen beschuldigingen aan het adres van mr. [X2] heeft geuit, staat niet voldoende vast. Betrokkene heeft de door klagers overgelegde verklaringen op meerdere gronden (zowel inhoud als wijze van totstandkoming) bestreden en klagers hebben geen verklaringen van anderen in het geding gebracht die een of meer telefoongesprekken tussen betrokkene en de oud-klanten hebben gevolgd en hebben gehoord of en zo ja, welke beschuldigingen betrokkene heeft geuit. Het is dus telkens het woord van de één (de oud-klant) tegen dat van de ander (betrokkene). Daar komt bij dat ook niet aannemelijk is gemaakt dat áls betrokkene meer inhoudelijke informatie heeft verstrekt dan dat sprake was van een conflict, het om bewust onjuiste informatie ging die de goede naam van mr. [X2] heeft aangetast. Zo volgt uit een door betrokkene overgelegd WhatsAppbericht van mr. [X2] van 24 december 2020 aan een (inmiddels) oud-klant, dat hij voor die oud-klant een opzeggingsbrief heeft geconcipieerd.

5.7. De Accountantskamer is bij deze stand van zaken van oordeel dat klagers niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene bewust onjuiste beschuldigingen aan het adres van mr. [X2] heeft geuit en zijn goede naam heeft aangetast.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b: betrokkene heeft onjuiste informatie verstrekt over de reden van zijn vertrek bij zijn vorige werkkring.

5.8. Volgens klagers heeft betrokkene in verband met zijn wens voor [BV4] te gaan werken aan de heer [A]van [BV1]/[BV4] gezegd dat hij toe was aan een nieuwe uitdaging. Dat heeft betrokkene ook in een kennismakingsgesprek met mr. [X2] gezegd nadat hij bij [BV4] was komen werken. Volgens klagers heeft betrokkene bewust onjuiste informatie verstrekt over de reden van zijn vertrek bij zijn vorige werkkring. Klagers onderbouwen hun verwijt met het vonnis in kort geding van 15 april 2019.

5.9. Betrokkene heeft bestreden dat hij de werkelijke reden van zijn vertrek bij zijn vorige werkkring heeft verzwegen. Hij stelt daarover open en eerlijk jegens de heer [A] te zijn geweest. De medewerkers van [BV4] ging het volgens betrokkene ook niet aan. Betrokkene betwist ook dat het vonnis in kort geding over de aanleidingen voor zijn vertrek correct is.

5.10. De Accountantskamer overweegt dat klagers tegenover de betwisting door betrokkene niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene jegens de heer [A] heeft gelogen over de reden van zijn vertrek omdat [A] heeft gezegd dat betrokkene toe was aan een nieuwe uitdaging. De mededeling van de heer [A] bewijst niet dat betrokkene hem niet naar waarheid heeft geïnformeerd. Of het vonnis in kort geding al dan niet op juiste gronden berust, kan de Accountantskamer in het midden laten.

5.11. De mededeling van betrokkene aan mr. [X2] dat hij toe was aan een nieuwe uitdaging valt niet onder het bereik van het tuchtrecht. De mededeling staat in dit geval in een te ver verwijderd verband met de beroepsuitoefening als bedoeld in artikel 42 Wab. De mededeling valt onder het gebruikelijke sociaal verkeer tussen twee nieuwe collega’s.

Het klachtonderdeel is ongegrond.

5.12. De slotsom is dat de klacht ongegrond is.

De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. I.F. Clement en mr. S.P. Pompe (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en A.M. Janssen AA (accountantsleden), in aanwezigheid van

mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 7 april 2023.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

[1] Artikel 42 lid 1 Wab luidt: Ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep is de accountant onderworpen aan tuchtrechtspraak op grond van de Wet tuchtrechtspraak accountants ter zake van:

a. enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde; en

b. enig ander dan in onderdeel a bedoeld handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

[2] Kamerstukken II 2011/12, 33025, 3, p. 27-28: ‘De formulering «ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep» biedt de accountantskamer echter wel de ruimte om naast beroepsmatige ook andere handelingen te betrekken in de toetsing. Voorwaarde is wel dat de betreffende gedraging te allen tijde van invloed moet zijn op de uitoefening van het beroep. Zo is een ernstige verkeersovertreding weliswaar een strafbaar feit, maar zal dit niet snel een relevant feit zijn voor een tuchtrechtelijke maatregel, omdat er geen relatie is tussen de overtreding en de uitoefening van het accountantsberoep. Betrokkenheid bij het witwassen van geld, al dan niet bij de uitoefening van het beroep, zal daarentegen eerder een relevant feit zijn voor de beoordeling van de accountantskamer, omdat dit juist de betrouwbaarheid van de accountant bij financiële beoordelingen schaadt.’

[3] Zie bijvoorbeeld ECLI:TACAKN:2021:43 ro. 4.3 waarnaar betrokkene in een ander verband heeft verwezen.