ECLI:NL:TACAKN:2023:28 Accountantskamer Zwolle 22/1231 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2023:28 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-04-2023 |
Datum publicatie: | 03-04-2023 |
Zaaknummer(s): | 22/1231 Wtra AK |
Onderwerp: | |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Betrokkene was jarenlang de accountant van een familiebedrijf. Tussen de beide vennoten is een conflict ontstaan. Er is een verdeling van de onroerende goederen en van de aandelen in het familiebedrijf besproken. Klagers zijn van mening dat betrokkene bij deze verdeling vooral het belang van de mede-vennoot heeft gediend. Daarnaast heeft betrokkene financiële informatie over het familiebedrijf niet met klagers als bestuurder / aandeelhouder willen delen. De Accountantskamer verklaart de klacht deels gegrond, omdat betrokkene zijn rol in het conflict onvoldoende duidelijk heeft gemaakt, waardoor een bedreiging van zijn objectiviteit is ontstaan. Hij heeft die bedreiging onvoldoende onderkend en ten onrechte een maatregel daartegen achterwege gelaten. Ook had betrokkene de financiële informatie, waarop klagers als bestuurder van het familiebedrijf recht heeft, moeten verstrekken. De Accountantskamer legt aan betrokkene de maatregel van berisping op. |
ACCOUNTANTSKAMER
UITSPRAAK van 3 april 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 20 juli 2022 ontvangen klacht met nummer 22/1231 Wtra AK van
1. X1
wonende te [plaats1]
2. de besloten vennootschap X2
gevestigd te [plaats1]
K L A G E R S
advocaat: mr. M. Walvius te Hoogeveen
t e g e n
Y
accountant-administratieconsulent
kantoorhoudende te [plaats1]
B E T R O K K E N E
advocaat: mr. M.G. Kelder te Utrecht
1. De procedure
1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen
- het verweerschrift met bijlagen
- de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.
1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 13 januari 2023. Voor klagers is [X1] verschenen, bijgestaan door de advocaat. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De uitspraak samengevat
Waarover gaat deze zaak?
2.1. [X1] (verder: [X1]) was samen met zijn broer eigenaar van een familiebedrijf en enkele onroerende goederen. In oktober 2021 heeft [X1] zijn werkzaamheden neergelegd en hebben de broers met elkaar gesproken over beëindiging van de samenwerking. Er is een verdeling van de onroerende goederen en van de aandelen in het familiebedrijf besproken. Klagers zijn van mening dat betrokkene bij deze verdeling vooral het belang van de broer heeft gediend. Daarnaast heeft betrokkene financiële informatie over het familiebedrijf niet met klagers als bestuurder / aandeelhouder willen delen. Hij was dus onvoldoende professioneel, zorgvuldig en objectief, aldus klagers.
De beslissing van de Accountantskamer.
2.2. De Accountantskamer verklaart de klacht deels gegrond, omdat betrokkene zijn rol in het conflict onvoldoende duidelijk heeft gemaakt, waardoor een bedreiging van zijn objectiviteit is ontstaan. Hij heeft die bedreiging onvoldoende onderkend en ten onrechte een maatregel daartegen achterwege gelaten. Daarnaast heeft betrokkene financiële informatie aan de bestuurder / aandeelhouder van de onderneming niet op gelijke wijze als met de andere bestuurder / aandeelhouder willen delen. De Accountantskamer legt aan betrokkene de maatregel van berisping op.
3. De feiten
3.1. Betrokkene stond sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA en was betrokken bij twee accountantskantoren: [accountantskantoor1] in [plaats1] en [accountantskantoor2] in [plaats2]. Begin januari 2022 heeft betrokkene (de activa van) beide organisaties verkocht aan [accountantskantoor3] (hierna: [accountantskantoor3]). Tot oktober 2022 heeft betrokkene zich ingezet voor de overdracht van klanten aan [accountantskantoor3]. Op zijn verzoek is betrokkene per [datum] uitgeschreven uit het register van de NBA.
3.2. [X1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [X2] Zijn broer, [A] (hierna: de broer), is bestuurder en enig aandeelhouder van [BV1]. Beide vennootschappen zijn bestuurder en ieder voor de helft aandeelhouder van [BV2] (hierna: [BV2]). [BV2] is sinds meer dan 90 jaren een familiebedrijf en drijft een winkel met een assortiment landbouwartikelen, gereedschap, huishoudelijke artikelen, etc. [X1] verrichtte reparatie- en monteurswerkzaamheden aan onder meer tuinmachines vanuit de werkplaats bij de winkel. De broer was verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van het winkelbedrijf; hij verzorgde de inkoop en het algemeen management.
3.3. [accountantskantoor1] verzorgde de fiscale aangiftes, samenstelling van de jaarrekeningen van genoemde drie vennootschappen, publicatiebalansen en administratieve ondersteuning. De administratie werd sinds medio ’90 gedaan door [B], assistent-accountant in dienst van [accountantskantoor1] (hierna: [B]). Zij bezocht tweemaal per maand de onderneming om onder meer de financiële administratie te verzorgen.
3.4. Eind oktober 2021 heeft [X1] zijn werkzaamheden neergelegd wegens gezondheidsproblemen.
3.5. Op 4 november 2021 heeft een bespreking plaatsgevonden bij [X1] thuis, waarbij [X1], de moeder van [X1], betrokkene en [B] aanwezig waren. Bij die bespreking is een notitie van de broer besproken, waarin drie opties zijn beschreven voor de toekomst van [BV2]. Het uitgangspunt bij die opties is dat [X1] in ieder geval niet meer terugkeert.
3.6. [X1] heeft op 8 november 2021 een tegenvoorstel geschreven en bij betrokkene op kantoor langsgebracht.
3.7. Op 12 november 2021 vond een bespreking plaats tussen [X1], de broer, hun moeder en betrokkene ([B] was er niet bij vanwege corona). Bij gelegenheid van die bespreking hebben [X1] en de broer een document van één A4 ondertekend, getiteld ‘De Balans van [X1] en [A]’. De broer heeft zich op het standpunt gesteld dat met de ondertekening van dat document een overeenkomst betreffende de verkoop van de aandelen in [BV2] en de verdeling van de onroerende goederen tot stand is gekomen (hierna: de beweerdelijke overeenkomst). Hij heeft die beweerdelijke overeenkomst gebruikt als grondslag van zijn vordering in kort geding (dagvaarding van 7 maart 2022).
3.8. [X1] heeft per e-mailbericht van 24 januari 2022 betrokkene verzocht om binnen een week informatie toe te sturen, te weten: ‘(…) de volledig door u vervaardigde verslaggeving over het boekjaar 2019 en 2020 (…) van [BV2]. Tevens verzoek ik u mij te voorzien van de verzamelloonstaat uit deze boekjaren als ook de gespecificeerde bedragen van:
- de kortlopende vorderingen,
- de kortlopende schulden,
- de mutaties op reserves,
- een gespecificeerd overzicht van de materiële vaste activa en de daarop verrichte mutaties’.
4. De klacht
4.1. Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Klagers hebben vijf verwijten geformuleerd:
2. Betrokkene heeft de belangen van [X1] onvoldoende onderkend en onvoldoende geadviseerd omtrent zijn positie:
- de te verdelen onroerende zaken en aandelen zijn niet getaxeerd
- de fiscale aspecten van de verdeling zijn buiten beeld gelaten
- de rekening-courantverhouding van € 266.000 tussen [X2] en [BV2] is niet aan de orde gekomen.
b. Betrokkene trad op als partij-accountant zonder voldoende maatregelen te treffen om er voor te zorgen dat zijn objectiviteit niet werd bedreigd.
c. Betrokkene heeft zich er niet van vergewist dat klagers zich aangaande de verdeling door een deskundige bij lieten staan en hij heeft klagers ook niet geadviseerd om zich door een deskundige bij te laten staan.
d. Betrokkene had klagers moeten behoeden voor de setting van het overleg van 12 november 2021, hij had er niet aan mogen bijdragen en hij had moeten voorkomen dat klagers tijdens die bijeenkomst de beweerdelijke overeenkomst, die in strijd is met de aandeelhoudersovereenkomst, tekende.
e. Betrokkene heeft verzoeken om financiële informatie van klagers afgewezen en niet gereageerd op de brief van 11 maart 2022.
5. De beoordeling
5.1. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). De omstandigheid dat betrokkene zich met ingang van [datum] vrijwillig heeft laten uitschrijven uit het accountantsregister als bedoeld in artikel 36 van de Wet op het accountantsberoep staat niet in de weg aan een tuchtrechtelijke beoordeling van handelen of nalaten dat heeft plaatsgevonden ten tijde van de inschrijving. Vaststaat dat betrokkene op het tijdstip waarop de gedragingen hebben plaatsgevonden waarover geklaagd wordt, wel stond ingeschreven in het register. De Accountantskamer is dan ook bevoegd om de klacht inhoudelijk te beoordelen.
De klachtonderdelen a tot en met d: schending van het fundamentele beginsel van objectiviteit.
5.2. De klachtonderdelen a tot en met d zijn gebaseerd op het standpunt dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met het fundamentele beginsel van objectiviteit. De Accountantskamer bespreekt deze klachtonderdelen hierna gezamenlijk.
Het standpunt van klagers .
5.3. Klagers hebben toegelicht dat betrokkene tijdens de bespreking op 4 november 2021 een door de broer opgesteld voorstel voor de verdeling van de gezamenlijke eigendommen heeft overhandigd. Tijdens deze bespreking was vooral betrokkene aan het woord, zoals ook blijkt uit de verklaring van [B] van 11 maart 2022. De daaropvolgende bespreking op 12 november 2021 vond ook plaats in bijzijn van betrokkene. Tijdens die bespreking werd er grote druk op [X1] uitgeoefend om de beweerdelijke overeenkomst te ondertekenen, zonder dat de daarop vermelde bedragen cijfermatig waren onderbouwd. Er is geen inschatting gemaakt van de waarde van de aandelen en de onroerende goederen zijn niet getaxeerd. De beweerdelijke overeenkomst houdt onvoldoende rekening met de belangen van klagers. Daaruit concluderen klagers dat betrokkene als partij-accountant heeft opgetreden. Betrokkene heeft daarmee in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van objectiviteit, aldus klagers. Hij had minst genomen een maatregel moeten treffen om ervoor te zorgen dat zijn objectiviteit niet zou worden bedreigd door klagers ervan te overtuigen zich te laten bijstaan door een eigen adviseur.
5.4. Klagers stellen verder dat de rekening-courantvordering van € 266.000,00 niet aan de orde is gekomen op 12 november 2021 en dat dit wel had moeten gebeuren.
Het verweer van betrokkene .
5.5. Betrokkene is van mening dat hij er alles aan heeft gedaan om te voorkomen dat hem verweten kan worden partijdig te zijn. Daarom heeft betrokkene, toen hij op 25 oktober 2021 had vernomen van [B], die dat op haar beurt van de broer had gehoord, dat [X1] uit de onderneming wilde stappen, eerst met [X1] afgesproken om te horen wat de situatie was. Betrokkene wilde niet enkel afgaan op de mededeling van de broer dat [X1] uit de onderneming wilde stappen. [X1] en de moeder wilden dat [BV2] door zou kunnen gaan, ondanks het vertrek van [X1]. Dat blijkt ook uit het voorstel dat [X1] heeft geformuleerd, dat afsluit met ‘Zo dat JIJ verder kunt. En IK ook op goede manier er uit kan stappen’. Het voorstel van de broer voor de beweerdelijke overeenkomst kende betrokkene niet voorafgaand aan de bespreking op 12 november 2021. Hij was dan ook niet betrokken bij de opstelling daarvan. [X1] en de broer hebben zelfstandig onderhandeld over de overnamesom. Bij die onderhandelingen heeft betrokkene zich afzijdig gehouden, omdat betrokkene neutraal wilde blijven. Betrokkene diende – kortom – geen partijbelang. Om die reden hoefde betrokkene geen maatregel te overwegen om ervoor te zorgen dat zijn objectiviteit niet zou worden bedreigd (artikel 21 VGBA).
5.6. Wat de rekening-courantvordering betreft stelt betrokkene dat hij zowel op 4 als op 12 november 2021 heeft uitgelegd hoe de uittreding van [X1] uit het familiebedrijf in zijn werk gaat en welke aandachtspunten daarbij van belang zijn. In het bijzonder zouden er nog waarderingen en taxaties moeten komen, waaruit mogelijk een hogere waarde zou kunnen blijken dan de overeen te komen overnamesom. Betrokkene ging ervan uit dat dergelijke onderwerpen nog wel zouden worden besproken na het akkoord op hoofdlijnen dat op 12 november 2021 is bereikt. Voor zichzelf zag betrokkene daarin echter geen rol, omdat hij zich niet met de onderhandelingen wilde bemoeien teneinde zijn objectiviteit niet te laten beïnvloeden.
Het oordeel van de Accountantskamer.
5.7. Het fundamentele beginsel van objectiviteit betekent dat de accountant zich, wanneer hij zijn beroep uitoefent, bij zijn afwegingen niet ongepast laat beïnvloeden (artikel 11 VGBA). Hierbij houdt hij rekening met dat wat een objectieve, redelijke en geïnformeerde derde aanvaardbaar en toereikend vindt en de omstandigheden die hij weet of behoort te weten (artikel 20 VGBA). Uit de toelichting bij de VGBA blijkt dat het hierbij gaat om het vermijden van iedere situatie die professionele oordeelsvorming van de accountant op een ongepaste wijze beïnvloedt. Ongepaste beïnvloeding kan bijvoorbeeld ontstaan door een vooroordeel, belangenverstrengeling, belangentegenstelling of op andere wijze.
5.8. Het optreden als accountant voor een vennootschap heeft een inherent risico in zich dat de objectiviteit wordt bedreigd, omdat de accountant te maken heeft met vennoten of aandeelhouders die tegengestelde belangen kunnen hebben. Die situatie wordt nog prangender wanneer vennoten besluiten om hun samenwerking te beëindigen en er een verdeling van de vermogensbestanddelen plaats moet vinden. De Accountantskamer begrijpt de klachtonderdelen a en b zo dat klagers stellen dat betrokkene in strijd met het beginsel van objectiviteit heeft gehandeld. De klachtonderdelen c en d borduren hierop voort, waarbij klagers stellen dat betrokkene een maatregel tegen de bedreiging ervan had moeten treffen maar deze ten onrechte achterwege heeft gelaten.
5.9. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene zich onvoldoende bewust is geweest van zijn positie en te weinig invulling heeft gegeven aan het beginsel van objectiviteit. Dat oordeel berust op het volgende.
5.9.1. Het was betrokkene bekend dat er al langere tijd, al voordat klagers kenbaar maakten dat zij de samenwerking wilden beëindigen, sprake was van frictie tussen klagers en de broer. Dat heeft betrokkene verklaard tijdens de mondelinge behandeling. Dat gegeven vereist dat de accountant nog meer dan anders alert is op bedreigingen van zijn objectiviteit.
5.9.2. De frictie tussen klagers en de broer culmineerde in de uitgesproken wens tot uittreding, hetgeen betrokkene ter ore was gekomen. Zonder dat betrokkene een expliciete opdracht daartoe had, heeft hij op 4 november 2021 overleg gevoerd met klagers om de uitgesproken wens helder te krijgen. Dat is op zichzelf geen klachtwaardig handelen, maar het had betrokkene wel duidelijk moeten zijn dat vanaf 4 november 2021 de belangen van klagers en de broer nadrukkelijk uit elkaar zijn gaan lopen. Immers, er lag een voorstel van de broer tot verdeling van de aandelen in [BV2] en de onroerende goederen, en klagers zouden een tegenvoorstel doen. Het voortzetten van de relaties met klager en de broer en hun vennootschappen vraagt in een dergelijke geval om een herbevestiging van de rol van betrokkene. Betrokkene had moeten uitleggen dat zijn rol als accountant in het licht van de ontstane situatie gecompliceerd was geworden en de vraag moeten voorleggen of partijen zich dat wel realiseerden en of hij wel door kon als accountant van beiden. Of hij had erop moeten wijzen dat het wellicht aanbeveling verdiende dat beide partijen een eigen adviseur in de arm namen. Betrokkene heeft zo’n herbevestiging niet gevraagd.
5.9.3. Op 12 november 2021 vond een bespreking plaats tussen klagers en de broer over de uittreding van klagers uit [BV2]. Betrokkene was daarbij aanwezig, maar heeft toen niet duidelijk gemaakt wat zijn rol bij die bespreking was. Ook naar aanleiding van vragen ter zitting op dat punt kon betrokkene niet uitleggen welke rol hij tijdens die bespreking had. Betrokkene stelt dat hij eventueel vragen had kunnen beantwoorden, maar dat hij zich hoofdzakelijk op de achtergrond hield om niet in de onderhandelingen te treden. Op zichzelf is het afzijdig houden een voorbeeld van een maatregel die ertoe leidt dat de accountant zich houdt aan de fundamentele beginselen (art. 21 lid 1 VGBA). Vaststaat echter dat betrokkene de bedreiging niet heeft besproken met klagers en de broer en evenmin heeft vastgelegd, net zo min als de beoordeling, de toegepaste maatregel en de conclusie (artikel 21 lid 3 VGBA). Betrokkene had zijn rol in het conflict tussen klagers en de broer duidelijk moeten maken, en ook aan hen moeten voorhouden dat hij zich desgevraagd door een van beiden onmiddellijk terugtrekt. Gezien de (door betrokkene onderkende) uiteenlopende belangen die voor de verkoper en de koper op het spel stonden bij de bepaling van de prijs van de aandelen en onroerende zaken, had van betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer in het kader van de door hem te treffen waarborgen voor zijn objectiviteit ook gevergd kunnen worden dat hij partijen had gewezen op de mogelijkheid van de inschakeling van een derde die als deskundige zou kunnen adviseren over de prijsbepaling. Een mededeling met die inhoud strookte geheel met zijn opvatting dat hij zich diende te onthouden van advisering over de prijsbepaling.
5.9.4. Gelet op voorgaande heeft betrokkene in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van objectiviteit en zijn de klachtonderdelen b en c gegrond.
5.10. De Accountantskamer is van oordeel dat de klachtonderdelen a en d ongegrond zijn. Betrokkene verkeerde in de veronderstelling dat klagers en de broer een akkoord op hoofdlijnen hadden gesloten en dat de fiscale aspecten, waardebepaling e.d. nader uitgewerkt dienden te worden. Het valt door de Accountantskamer achteraf niet vast te stellen of betrokkene die visie tijdens het ondertekenen van de beweerdelijke overeenkomst met partijen heeft gedeeld, maar klachtonderdeel a stelt dat betrokkene over die onderwerpen had moeten adviseren. Een daartoe strekkende opdracht ontbreekt echter en het hoefde van betrokkene niet verwacht te worden dat hij zonder meer over die aspecten had geadviseerd tijdens het overleg op 12 november 2021. De Accountantskamer is van oordeel dat het bestaan van een algemene verplichting om te verhinderen dat een overleg plaatsvindt of dat een overeenkomst tijdens een dergelijk overleg wordt gesloten geen steun vindt in de regelgeving. Op betrokkene rustte dan ook geen verdergaande verantwoordelijkheid jegens klagers.
Klachtonderdeel e. Betrokkene heeft klagers informatie onthouden over de door [BV2] gedreven onderneming.
5.11. Onder verwijzing naar de berichtengeschiedenis uit WhatsApp tussen [C] (bestuurder van een zorginstelling en persoonlijke vriend van [X1]) en [X1] en diens verklaring (productie 8 bij klaagschrift) stellen klagers dat betrokkene heeft verzuimd hen voldoende te informeren en zelfs informatie heeft onthouden. Diverse keren heeft [X1] gevraagd om informatie over [BV2], maar betrokkene was niet bereid die informatie te geven.
5.12. Betrokkene heeft verteld dat hij een verzoek om informatie heeft gehad per e-mailbericht van 24 januari 2022. Dat verzoek heeft [X1] telefonisch herhaald op 25 en 31 januari 2022. Het was betrokkene echter op 18 januari 2022 duidelijk geworden dat er een geschil was ontstaan tussen [X1] en de broer. Op die dag heeft [X1] namelijk te kennen gegeven dat hij zich niet langer kan vinden in de beweerdelijke overeenkomst, omdat hij de overnamesom te laag vond. [X1] en de broer zouden op 20 januari 2022 een bespreking voeren op het kantoor van betrokkene, maar [X1] heeft dat gesprek op de dag zelf nog afgezegd. Betrokkene heeft [X1] gevraagd naar de achtergrond van zijn informatieverzoek en ook de broer ingelicht. Op 31 januari 2022 heeft [X1] te kennen gegeven dat de gevraagde financiële gegevens zullen worden gedeeld met derden. Gelet op die mededeling van [X1] en op de vertrouwelijkheid die van een accountant met betrekking tot de hem bekende financiële gegevens mag worden verwacht, is betrokkene met betrekking tot het geven van de gevraagde financiële gegevens terughoudend geweest. Om toch te voldoen aan het verzoek van [X1] om kennis van die gegevens te kunnen nemen, heeft betrokkene hem voorgesteld om die gegevens in te komen zien op het kantoor van de onderneming, in het bijzijn van [B] of betrokkene voor nadere toelichting. Betrokkene meent dat hij zo enerzijds aan de wens van [X1] tegemoet is gekomen en anderzijds heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om vertrouwelijk met de financiële gegevens om te gaan. [X1] wilde aan dat voorstel echter niet meewerken.
5.13. De Accountantskamer overweegt als volgt. Als vanzelfsprekend hebben klagers als bestuurder van [BV2] recht op toegang tot de financiële administratie en de jaarcijfers van de vennootschap. De vrees dat klagers de financiële gegevens met derden zou delen had eenvoudig weggenomen kunnen worden bijvoorbeeld door middel van een geheimhoudingsverklaring. Daarmee zou voldoende aan het beginsel van vertrouwelijkheid kunnen worden voldaan. Het is de Accountantskamer echter niet gebleken dat betrokkene een dergelijke maatregel heeft overwogen. Betrokkene heeft daarmee het fundamentele beginsel van vakbewaamheid en zorgvuldigheid geschonden.
Het klachtonderdeel is daarom gegrond.
De conclusie.
5.14. De klacht zal wat betreft de klachtonderdelen b, c en e gegrond en wat betreft de klachtonderdelen a en d ongegrond worden verklaard.
6. De maatregel
6.1. Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De Accountantskamer legt aan betrokkene de maatregel van berisping op. Betrokkene heeft door zijn onduidelijke opstelling in het conflict tussen de beide eigenaren van [BV2] het beginsel van objectiviteit niet nageleefd. Daardoor kon bij klagers de indruk ontstaan dat betrokkene partij-accountant voor de broer was. Betrokkene had veel eerder moeten optreden, door duidelijkheid over zijn rol te geven of juist door zich terug te trekken. Daarnaast heeft betrokkene bij het verstrekken van informatie aan klager gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
7. De beslissing
De Accountantskamer:
- verklaart de klacht wat de klachtonderdelen a en d betreft ongegrond;
- verklaart de klacht gegrond wat betreft de klachtonderdelen b, c en e;
- legt aan betrokkene op de maatregel van
- berisping;
- verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
- verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klagersbetaalde griffierecht van € 70,-- (zeventig euro) aan klagers vergoedt.
Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. I.F. Clement en mr. J.N. Bartels (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2023.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.