ECLI:NL:TACAKN:2023:24 Accountantskamer Zwolle 22/445 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2023:24 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2023 |
Datum publicatie: | 27-03-2023 |
Zaaknummer(s): | 22/445 Wtra AK |
Onderwerp: | |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Tussen klaagster en betrokkene heeft een affectieve relatie bestaan. Aan die relatie is een einde gekomen, nadat klaagster had ontdekt dat betrokkene tevens een relatie had met een andere vrouw. Klaagster stelt dat betrokkene haar gedurende hun relatie heeft gebruikt en misleid, en dat hij gebruik heeft gemaakt van haar kwetsbaarheid. Bovendien was hij als accountant betrokken bij de afwikkeling van het testament van klaagsters overleden echtgenoot, bij zakelijke transacties van haar besloten vennootschap en bij het opstellen van haar testament, wat volgens klaagster tot belangenverstrengeling had kunnen leiden. Ook zou betrokkene grote sommen geld in contanten en douceurtjes van klaagster hebben aangenomen en zonder klaagsters toestemming gebruik hebben gemaakt van haar pinpas. De klacht is deels gegrond. Aan betrokkene wordt de maatregel van berisping opgelegd. Betrokkene heeft als accountant niet de vereiste professionele distantie tot een cliënte bewaard en hij heeft rollen vermengd en overschreden door een jarenlange affectieve relatie met klaagster aan te gaan terwijl hij ook haar zakelijke belangen behartigde. Ook heeft betrokkene onprofessioneel gehandeld door druk uit te oefenen op klaagster om haar ertoe aan te zetten om niet de waarheid te vertellen over het bestaan van hun affectieve relatie. Betrokkene heeft hierbij zijn eigen belang vooropgesteld en hij heeft er geen rekening mee gehouden dat klaagster in een kwetsbare positie verkeerde. |
ACCOUNTANTSKAMER
UITSPRAAK van 27 maart 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 14 maart 2022 ontvangen klacht met nummer 22/445 Wtra AK van
X
wonende te [plaats1]
K L A A G S T E R
gemachtigde: drs[A] te [plaats1]
t e g e n
Y
voorheen accountant-administratieconsulent
kantoorhoudende te [plaats2]
B E T R O K K E N E
advocaat: mr. B.F. Louwerier te Breda
1. De procedure
1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen
- het verweerschrift met bijlagen
- de e-mail van klaagster van 8 juni 2022
- de brief van klaagster van 8 september 2022 met bijlagen
- de brief van betrokkene van 23 september 2022
- de e-mail van klaagster van 23 september 2022
- de e-mail van betrokkene van 26 september 2022
- de e-mail van klaagster van 26 september 2022
- de brief van betrokkene van 17 januari 2023 met bijlage
- de e-mail van klaagster van 28 januari 2023 met bijlage
- de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.
1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 30 januari 2023. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door mr. B.F. Louwerier en mr. N. van Barschot, advocaten te Breda.
1.3. De Accountantskamer heeft het door betrokkene gedane verzoek om de zaak met gesloten deuren te behandelen ter zitting afgewezen.
2. De uitspraak samengevat
Waarover gaat deze zaak?
2.1. Tussen klaagster en betrokkene heeft een affectieve relatie bestaan. Aan die relatie is een einde gekomen, nadat klaagster had ontdekt dat betrokkene tevens een relatie had met een andere vrouw. Klaagster stelt dat betrokkene haar gedurende hun relatie heeft gebruikt en misleid, en dat hij gebruik heeft gemaakt van haar kwetsbaarheid. Bovendien was hij als accountant betrokken bij de afwikkeling van het testament van klaagsters overleden echtgenoot, bij zakelijke transacties van haar besloten vennootschap en bij het opstellen van haar testament, wat volgens klaagster tot belangenverstrengeling had kunnen leiden. Ook zou betrokkene grote sommen geld in contanten en douceurtjes van klaagster hebben aangenomen en zonder klaagsters toestemming gebruik hebben gemaakt van haar pinpas.
De beslissing van de Accountantskamer.
2.2. De klacht is deels gegrond. Betrokkene heeft als accountant niet de vereiste professionele distantie tot een cliënte bewaard en hij heeft rollen vermengd en overschreden door een jarenlange affectieve relatie met klaagster aan te gaan terwijl hij ook haar zakelijke belangen behartigde. Ook heeft betrokkene onprofessioneel gehandeld door druk uit te oefenen op klaagster om haar ertoe aan te zetten om niet de waarheid te vertellen over het bestaan van hun affectieve relatie. Betrokkene heeft hierbij zijn eigen belang vooropgesteld en hij heeft er geen rekening mee gehouden dat klaagster in een kwetsbare positie verkeerde.
3. De feiten
3.1. Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Hij was tot voor kort als partner verbonden aan [accountantskantoor1] in
[plaats2]. Met ingang van [datum] heeft betrokkene zich laten uitschrijven uit het accountantsregister.
3.2. Klaagster was getrouwd met [B] (hierna: erflater). Erflater was apotheker. Erflater is op 17 september 2014 op 56-jarige leeftijd overleden. Betrokkenewas door erflater benoemd tot executeur van de nalatenschap. Betrokkene heeft die benoeming per 15 oktober 2014 aanvaard en het testament afgewikkeld. [accountantskantoor1] heeft voor zijn werkzaamheden als executeur facturen verzonden.
3.3. Klaagster heeft in 2017 een testament laten maken. Dat testament is op 12 juli 2017 bij de notaris gepasseerd. In het testament was een legaat aan betrokkene opgenomen van
€ 150.000.
3.4. Op enig moment is tussen klaagster en betrokkene een affectieve relatie ontstaan die een aantal jaren heeft geduurd. Aan die relatie is op of omstreeks 29 april 2021 een einde gekomen toen klaagster ontdekte dat betrokkene elders met een vrouw samenwoonde.
3.5. Klaagster heeft op 20 september 2021 aan [accountantskantoor1] een ‘signaal’ over haar relatie met betrokkene afgegeven. [accountantskantoor1] heeft daarop meerdere gesprekken gevoerd met klaagster en onderzoek verricht. De uitkomsten van het onderzoek heeft [accountantskantoor1] aan klaagster meegedeeld in een brief van 6 januari 2022. In die brief staat onder meer:
‘Wij concluderen dat op basis van ons onderzoek niet valt vast te stellen dat er fouten zijn gemaakt in de uitvoering van de zakelijke dienstverlening ten behoeve van u, uw vennootschap of andere cliënten van [accountantskantoor1]. U deelde deze conclusie. Daarnaast hebben wij niet kunnen vaststellen dat wij zouden moeten twijfelen aan de professionele integriteit van de heer [Y]. Wij zien betalingen – voor zover die feitelijk vast staan – als plaatsbaar in hetgeen gebruikelijk is tussen mensen die een persoonlijke, affectieve relatie met elkaar hebben. Wel zijn wij van mening dat het feit dat de heer [Y] een relatie met een cliënte van [accountantskantoor1] is aangegaan en het feit dat hij dit niet per direct heeft gedeeld binnen [accountantskantoor1] niet professioneel is, omdat er geen vermenging moet zijn van een zakelijke en een privé verhouding. Na afloop van de behandeling van uw klacht zal nog een interne procedure plaatsvinden, waarbij de mogelijkheid van het opleggen van een disciplinaire maatregel aan de orde zal komen.”
Betrokkene is naar aanleiding van wat is voorgevallen begin 2022 berispt door [accountantskantoor1].
3.6. Betrokkene heeft zijn werkzaamheden bij [accountantskantoor1] met ingang van 1 januari 2023 beëindigd.
4. Het verzoek om behandeling met gesloten deuren
4.1. De Accountantskamer heeft het verzoek om de zaak met gesloten deuren te behandelen voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling ter zitting met gesloten deuren behandeld.
4.2. Artikel 28 lid 2 van de Wtra bepaalt dat de Accountantskamer kan bepalen dat de behandeling van de zaak geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren plaatsvindt indien een openbare behandeling een goede rechtspleging of de belangen van betrokkene, klager of derden ernstig zou schaden.
4.3. De Accountantskamer overweegt dat inherent is aan de tuchtrechtspraak voor accountants dat ter zitting wordt besproken of het handelen of nalaten van ieder van de betrokkenen zich verdraagt met de gedrags- en beroepsregels die zij in acht behoren te nemen. Vrees voor reputatieschade zal daarom slechts onder bijzondere omstandigheden, die zich naar het oordeel van de Accountantskamer hier niet voordoen, grond opleveren voor het oordeel dat de belangen van betrokkene ernstig worden geschaad. Dat volgens betrokkene te verwachten valt dat het naar buiten brengen van klaagsters klachten niet positief zal bijdragen aan het door klaagster hervinden van haar eergevoel vormt hiertoe evenmin voldoende reden. In dit verband is van belang dat klaagster zich heeft verzet tegen het verzoek om behandeling van deze zaak met gesloten deuren. Klaagster heeft verklaard dat zij juist verwacht dat openbaarheid haar zal helpen bij het verwerken van wat is voorgevallen.
4.4. Het verzoek om behandeling van de zaak met gesloten deuren is daarom afgewezen. De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft vervolgens in openbaarheid plaatsgevonden.
5. De klacht
5.1. Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. In hoofdlijnen gaat de klacht over de geheimgehouden affectieve relatie die klaagster en betrokkene onderhielden.
5.2. Klaagster verwijt betrokkene het volgende:
a. betrokkene heeft aangedrongen op het geheim houden van de affectieve relatie;
b. betrokkene had geen onafhankelijke rol bij het opstellen van het testament van klaagster;
c. betrokkene bleef de jaarrekening samenstellen ondanks zijn privé-relatie met klaagster;
d. betrokkene heeft zich niet onafhankelijk opgesteld in zakelijke transacties;
e. betrokkene heeft zich niet onafhankelijk opgesteld als executeur van het testament van erflater;
f. betrokkene nam geld en douceurtjes van klaagster aan; klaagster eist € 40.000 terug;
g. betrokkene heeft zonder medeweten van klaagster geld opgenomen van haar privérekening;
h. betrokkene heeft computerbestanden gewist.
6. De beoordeling
6.1. De Accountantskamer toetst het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). In de VGBA is bepaald dat de accountant zich houdt aan een aantal fundamentele beginselen teneinde invulling te geven aan zijn verantwoordelijkheid om te handelen in het algemeen belang. Die beginselen zijn professionaliteit, integriteit, objectiviteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, en vertrouwelijkheid. Het fundamentele beginsel van professionaliteit is op elk handelen of nalaten van de accountant van toepassing. De overige fundamentele beginselen zijn op de accountant van toepassing bij de uitoefening van zijn beroep. Dit staat in de artikelen 2 en 3 van de VGBA.
Klachtonderdeel a: het geheimhouden van de relatie.
6.2.1. Klaagster heeft beschreven hoe tussen haar en betrokkene een affectieve, seksuele relatie is ontstaan vanaf januari 2015. Klaagster is van [land1] komaf, is het Nederlands niet goed machtig en heeft van financiële en bankzaken weinig kaas gegeten. Betrokkene was de vertrouwenspersoon van erflater en, na diens overlijden, van klaagster. Betrokkene heeft de financiële en bankzaken goeddeels overgenomen en klaagster al het werk uit handen genomen. Volgens klaagster zag betrokkene een toekomst voor hen beiden, maar kon de relatie pas naar buiten komen na ongeveer vijf jaren. Tot die tijd moest klaagster de relatie geheim houden. Ze is ook nooit bij betrokkene thuis op bezoek geweest, dit omdat betrokkene zijn kinderen niet met een nieuwe relatie wilde lastigvallen. Betrokkene heeft klaagster verteld dat hij als accountant geen privérelatie mocht hebben met een cliënt. Maar klaagster heeft ontdekt dat betrokkene een andere vaste relatie heeft en heeft gelogen over zijn thuissituatie. Al met al heeft betrokkene klaagster in een ongezonde relatie getrokken die tot mislukken was gedoemd en waarin klaagster afhankelijk was van betrokkene. Klaagster verwijt betrokkene misbruik te hebben gemaakt van haar afhankelijke en kwetsbare positie jegens hem.
6.2.2. Betrokkene heeft de beweringen van klaagster over hun affectieve relatie genuanceerd. Het klopt dat hij in de periode na het overlijden van erflater veel bij klaagster over de vloer kwam. Toen werd voor betrokkene duidelijk dat klaagster erg afhankelijk was geweest van haar man. Betrokkene karakteriseert zichzelf als ‘helper’. Vanuit die rol probeerde hij de zelfstandigheid van klaagster te vergroten. Zo heeft betrokkene klaagster leren pinnen, internetbankieren en rijden in de sportauto van erflater. Van een affectieve relatie was volgens betrokkene pas sprake vanaf het najaar van 2019.
Tegen het klachtonderdeel brengt betrokkene in dat het aangaan van een affectieve relatie niet kan worden gezien als een professionele dienst, zodat het handelen van betrokkene zich niet leent voor toetsing door de tuchtrechter. Betrokkene heeft klaagster niet zozeer verboden over hun relatie te spreken, maar hij heeft wel de consequenties aan klaagster kenbaar gemaakt: een privé-relatie is niet bepaald tegen de regels, maar betrokkene vreesde voor gedoe.
Al met al meent betrokkene dat hij het accountantsberoep niet in diskrediet heeft gebracht.
6.2.3. De Accountantskamer stelt vast dat partijen tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over hun relatie. De Accountantskamer overweegt naar aanleiding hiervan dat voor de beoordeling van dit klachtonderdeel in het midden kan blijven sinds wanneer partijen een affectieve, seksuele relatie met elkaar hebben gehad. Wel kan naar het oordeel van de Accountantskamer uit de overgelegde stukken met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat partijen gedurende een aantal jaren een niet zakelijke affectieve seksuele relatie met elkaar hebben gehad terwijl betrokkene tevens als accountant voor klaagster of aan haar gelieerde vennootschappen is opgetreden.
6.2.4. Aan betrokkene kan worden toegegeven dat het aangaan van een affectieve relatie voor een accountant geen professionele dienst is. Dit betekent echter niet dat de fundamentele beginselen in het geheel niet van toepassing zijn op betrokkenes handelen in het kader van deze relatie. Uit het bepaalde in artikel 3 lid 2 VGBA volgt dat het fundamentele beginsel van professionaliteit van toepassing is op elk handelen of nalaten van de accountant.
6.2.5. Klaagster heeft een transcript van een telefoongesprek dat zij op 6 juli 2021 met betrokkene heeft gevoerd overgelegd. De inhoud hiervan is niet door betrokkene weersproken. De Accountantskamer zal daarom uitgaan van de juistheid hiervan. Naar aanleiding van de mededeling van klaagster dat zij haar verhaal aan [accountantskantoor1] wil vertellen, heeft betrokkene tijdens dat gesprek, voor zover hier van belang, het volgende gezegd:
“[naam] [= klaagster; toevoeging Accountantskamer], lieve [naam]. Luister nou eens heel even. Even terug nou. Dus ik heb een verhouding met een [accountantskantoor1]-klant. Dat mag niet. Vervolgens [naam], gaan ze ook vragen hoe lang ik een verhouding heb. Ik zal zeggen dat het kort is. Dit jaar zeg ik, alleen dit jaar.
(….)
Maar lieve [naam], laat mij mijn verhaal even doen. Dat wou je horen, ja. Het is al zo moeilijk. Dus ik heb een verhouding met een [accountantskantoor1]-klant. Dat mag niet. Vervolgens wordt aan mij gevraagd hoe lang ik een verhouding heb. Als dat al lang is, wordt het probleem groter. Stel dat jij zegt dat het al lang is, dan wordt het probleem groter. Dan moet ik zeggen dat het korter is. Dan is het ja tegen nee. En wat ik voor werkzaamheden voor jou heb gedaan. Jou privé, financieel privé en financieel zakelijk voor de B.V. en met welke andere [accountantskantoor1]-klanten jij relaties hebt. Zakelijke relaties. Nou denk aan: je verhuurt een pand aan apotheek [BV1]. Dat is ook een [accountantskantoor1]-klant. En je hebt een lening verstrekt aan de B.V. van [voornaam1]. Dat is ook een [accountantskantoor1]-klant. Dus ook dat wordt dan bekeken. Begrijp je?
(….)
Luister even. Als je zegt 1 jaar, 2 jaar of 3 jaar, dan moet ik dat voor die periode doen. Dus hoe verder je teruggaat, hoe meer problemen ook jij kunt krijgen.”
Uit deze passages volgt dat betrokkene geprobeerd heeft om klaagster ertoe te bewegen om [accountantskantoor1]niet te informeren over haar relatie met hem dan wel, als zij dit toch zou doen, om haar verhaal klein te houden. Betrokkene heeft hierbij geprobeerd om klaagster angst in te boezemen door haar te wijzen op mogelijke gevolgen voor haarzelf.
6.2.6. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene, door te proberen om klaagster op deze wijze af te houden van het vertellen van de waarheid over het bestaan van een affectieve relatie tussen hen, het accountantsberoep in diskrediet heeft gebracht. Hij heeft daarmee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van professionaliteit.
6.2.7. Klachtonderdeel a is daarom gegrond.
Klachtonderdeel b: betrokkene had geen onafhankelijke rol bij het opstellen van het testament van klaagster.
6.3.1. Betrokkene heeft volgens klaagster een adviserende rol gespeeld bij de totstandkoming van haar testament in 2017 en hij heeft een actieve rol vervuld bij de toekenning van het legaat dat klaagster in het testament aan hem toekende.Het idee om een testament op te stellen was afkomstig van betrokkene en [C] (die ook aan [accountantskantoor1] is verbonden). E-mailberichten over de conceptakte zijn uitsluitend met betrokkene uitgewisseld.
Klaagster stelt dat zij aanvankelijk op een lijstje met legaten een legaat van € 50.000 had opgenomen voor betrokkene en dat hij er het cijfer 1 voor heeft geschreven. Het testament voorzag zo in een legaat aan betrokkene van € 150.000. Van die brutale actie heeft klaagster niets durven zeggen.
6.3.2. Betrokkene heeft aangevoerd dat hij niet aanwezig is geweest bij het passeren van het testament. Hij heeft er geen betrokkenheid bij gehad. Klaagster gaf aan te wensen dat haar nalatenschap zou toevallen aan haar zus en dat er om die reden een testament moest komen. Klaagster had daarover contact met [C] en dat contact liep buiten betrokkene om.
6.3.3. De Accountantskamer stelt voorop dat uit de stukken blijkt dat betrokkene in ieder geval enkele werkzaamheden in het kader van het laten opstellen en passeren van klaagsters testament heeft verricht. Zo heeft betrokkene enkele e-mails verzonden aan de notaris. Niet gebleken is dat betrokkene deze werkzaamheden vanuit [accountantskantoor1] heeft verricht. De werkzaamheden van betrokkene kunnen daarmee ook hebben plaatsgevonden in de privésfeer, binnen het kader van de vriendschappelijke band die klaagster en betrokkene met elkaar hadden.
6.3.4. De Accountantkamer kan niet vaststellen of betrokkene al dan niet het cijfer 1 voor een bedrag van € 50.000 bij het voor hem bestemde legaat op de lijst met legaten heeft geplaatst. Wel stelt de Accountantskamer vast dat klaagster ter zitting heeft verklaard dat het destijds haar wens was om voor betrokkene een legaat van € 150.000 op te nemen omdat zij meende dat betrokkene haar vriend was. In zoverre is het legaat van € 150.000 voor betrokkene niet buiten klaagsters wil om tot stand gekomen. Dat klaagster zich thans bedrogen voelt door betrokkene, betekent niet dat hij bij de werkzaamheden die hij destijds in het kader van het laten opstellen en passeren van klaagsters testament heeft verricht het beginsel van objectiviteit heeft geschonden, zoals klaagster stelt.
6.3.5. Klachtonderdeel b is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel c: samenstellen van de jaarrekening.
6.4.1. Klaagster houdt alle aandelen in de besloten vennootschap [BV2] (hierna: [BV2]), waarvoor de jaarrekening werd samengesteld door betrokkene tot en met boekjaar 2013. Vanaf 2014 wordt de jaarrekening door een andere accountant samengesteld. Betrokkene bleef nadien nog steeds alle financieel-administratieve handelingen voor klaagster en haar vennootschappen verrichten. Klaagster vermoedt dat de collega’s bij [accountantskantoor1] niet op de hoogte waren van de affectieve relatie tussen klaagster en betrokkene en vraagt zich af of zij de stukken wel voldoende op juistheid hebben beoordeeld.
6.4.2. Betrokkene stelt dat hij de jaarrekeningen van [BV2] heeft samengesteld tot en met het boekjaar 2013. Nadat betrokkene zijn benoeming als executeur had aanvaard, heeft hij zijn werkzaamheden overgedragen aan een andere accountantspraktijk. Toen betrokkene zijn werkzaamheden als executeur eenmaal had afgerond, is een andere accountant bij [accountantskantoor1] klaagsters contactpersoon geworden en heeft betrokkene geen werkzaamheden meer verricht in het kader van het samenstellen van de jaarrekening.
6.4.3. De Accountantskamer begrijpt dit klachtonderdeel zo dat klaagster stelt dat betrokkene, nu de jaarrekening nog altijd werd samengesteld door [accountantskantoor1], onvoldoende heeft gedaan om zijn objectiviteit in dit verband te waarborgen.
6.4.4. Betrokkene heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij, toen hij zijn werkzaamheden als executeur van de nalatenschap van klaagsters overleden echtgenoot had aanvaard, zijn werkzaamheden heeft overgedragen aan een ander accountantskantoor. Pas nadat betrokkene zijn werkzaamheden als executeur van de nalatenschap had afgerond, zijn de jaarrekeningen van [BV2] weer samengesteld door [accountantskantoor1], zij het niet door betrokkene. De Accountantskamer is van oordeel dat onder deze omstandigheden voor wat betreft het samenstellen van de jaarrekeningen van [BV2] geen sprake was van een bedreiging voor betrokkenes objectiviteit.
6.4.5. In het inleidende klaagschrift heeft klaagster in dit verband ook het door betrokkene in de privésfeer verlenen van hulp bij allerlei financiële en administratieve zaken genoemd, maar klaagster heeft niet onderbouwd waarom betrokkene hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld.
6.4.6. Klachtonderdeel c is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d: betrokkene heeft zich niet onafhankelijk opgesteld in zakelijke transacties.
6.5.1. Klaagster stelt zich op het standpunt dat betrokkene vanuit [accountantskantoor1] optrad als accountant voor zakelijke relaties van de besloten vennootschap van klaagster. Betrokkene heeft transacties begeleid, zonder dat deze relaties op de hoogte waren gesteld van zijn privérelatie met klaagster. Er was sprake van belangenverstrengeling en niet is uitgesloten dat door het handelen of nalaten van betrokkene in zijn dubbelfunctie partijen zijn bevoordeeld of benadeeld.
6.5.2. Betrokkene heeft aangevoerd dat hij bij zijn bemiddelende rol professioneel heeft gehandeld. Van enige belangenverstrengeling of van de schijn daarvan is geen sprake geweest. Van betrokkene kon niet worden verwacht dat hij de partijen met wie klaagster een overeenkomst zou sluiten op de hoogte zou stellen van zijn overspel.
6.5.3. De Accountantskamer stelt vast, gelijk namens haar ter zitting is erkend, dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op een viertal transacties met zakelijke relaties van klaagsters B.V. Dit betreft:
I. de afwikkeling van de nalatenschap van klaagsters echtgenoot door betrokkene in zijn hoedanigheid van executeur/bewindvoerder;
II. de verkoop door de B.V. van klaagster van het tweede deel van de apotheek aan een B.V. van [D] (hierna: [D]);
III. de afkoop van het lopende huurcontract en het afsluiten van een tijdelijk huurcontract, door de B.V. van klaagster als verhuurster en een B.V. van [D] en een B.V. van [E] (hierna: [E]) als huurster;
IV. de verkoop door de B.V. van klaagster van het pand waarin de apotheek was gevestigd.
In haar schrijven van 8 september 2022 heeft klaagster aangegeven dat zij haar klacht niet handhaaft, voor wat betreft het financiële aspect van deze transacties. Voor wat betreft het overige blijft de klacht op dit punt wel gehandhaafd. De Accountantskamer begrijpt het door klaagster gehandhaafde verwijt zo dat alleen nog geklaagd wordt over het zich niet onafhankelijk opstellen in zakelijke transacties.
6.5.4. Vanwege de samenhang tussen het verwijt dat betrokkene ten aanzien van transactie I als bedoeld in dit klachtonderdeel wordt gemaakt en het verwijt dat betrokkene in klachtonderdeel e wordt gemaakt, zal de Accountantskamer deze beide verwijten hierna bij de bespreking van klachtonderdeel e gezamenlijk bespreken.
6.5.5. Ten aanzien van de verkoop door de B.V. van klaagster van het tweede deel van de apotheek aan een B.V. van [D] (transactie II) en de afkoop van het lopende huurcontract en het afsluiten van een tijdelijk huurcontract, door de B.V. van klaagster als verhuurster en een B.V. van [D] en een B.V. van [E] als huurster (transactie III), overweegt de Accountantskamer als volgt. Ten tijde van het voeren van onderhandelingen over de verkoop van het tweede deel van de apotheek en over de afkoop van de huurovereenkomst van Apotheek [BV1] verrichtte betrokkene vanuit [accountantskantoor1] werkzaamheden voor zowel [D] als [E]. De Accountantskamer is van oordeel dat het gegeven dat sprake was van een vriendschappelijke band tussen hem en klaagster een bedreiging vormde voor betrokkenes objectiviteit. Deze bedreiging vereiste dat een toereikende maatregel werd genomen. In ieder geval was in dit verband vereist dat betrokkene naar alle partijen, waaronder [D] en [E], duidelijk had moeten zijn over de vriendschappelijke band die hij had met klaagster. Dat volgens betrokkene geen sprake was van een belangentegenstelling tussen klaagster enerzijds en [D] en [E] anderzijds omdat sprake was van parallelle belangen maakt dit, wat hiervan ook zij, niet anders. Het had op de weg van betrokkene gelegen om op dit punt openheid te betrachten. Dat heeft betrokkene niet gedaan. Hij heeft daarmee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit.
Klachtonderdeel d is voor wat betreft de transacties II en III dan ook gegrond.
6.5.6. Ten aanzien van de verkoop van het pand waarin de apotheek was gevestigd (transactie IV), overweegt de Accountantskamer dat dit pand verkocht is aan een derde die geen cliënt was van [accountantskantoor1]. Niet gebleken is dat in zoverre sprake was van een bedreiging voor betrokkenes objectiviteit.
Klachtonderdeel d is voor wat betreft transactie IV dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel e: betrokkene heeft zich niet onafhankelijk opgesteld als executeur van de nalatenschap van erflater.
6.6.1. Klaagster wijst erop dat betrokkene tot executeur was benoemd in de nalatenschap van erflater en heeft diens nalatenschap afgewikkeld. In die hoedanigheid heeft hij met de familie van [X1] onderhandeld over de waardebepaling van de nalatenschap van hun broer. Klaagster stelt dat betrokkene de familie niet heeft geïnformeerd over zijn privérelatie met klaagster.
6.6.2. Betrokkene stelt voorop dat er nog geen sprake was van een affectieve relatie tussen hem en klaagster in de periode waarin de nalatenschap werd afgewikkeld. Hij heeft zijn werkzaamheden als executeur samen met zijn collega’s [C] en [F] verricht. Met name [F] en de notaris hebben geadviseerd over de afkoopwaarde van het bloot eigendom van de nalatenschap van erflater en het feit dat in geval van afkoop de onderbewindstelling van het vruchtgebruik dat erflater aan betrokkene toe liet komen niet meer aan de orde zou zijn.
6.6.3. Ten aanzien van de afwikkeling van de nalatenschap door betrokkene in zijn hoedanigheid van executeur en bewindvoerder (klachtonderdeel d, transactie I, en klachtonderdeel e), in 2015, overweegt de Accountantskamer dat met ingang van 1 januari 2019 een klachttermijn van tien jaar geldt na het moment van de verweten gedraging. De klacht is binnen deze termijn ingediend. Op grond van de overgangswetgeving (artikel 51 Wtra) wordt een klacht echter niet in behandeling genomen als de oude klachttermijn (die drie of zes jaar was) al vóór 1 januari 2019 was verstreken. Omdat de verweten gedraging heeft plaatsgevonden na 31 december 2012 is de klacht niet volgens de zesjaarstermijn verjaard. Ten aanzien van de driejaarstermijn geldt dat moet worden beoordeeld of klaagster vóór 1 januari 2016 zodanige feiten heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat zij daarop een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten kon baseren. Daarbij is niet vereist dat een klaagster volledig op de hoogte was van de regelgeving voor accountants waarmee het handelen of nalaten (mogelijk) in strijd is.
De Accountantskamer stelt vast dat klaagster destijds al bekend was met de werkzaamheden die betrokkene als executeur en bewindvoerder verrichtte. Voor zover klaagster stelt dat hij in die hoedanigheid met klaagsters schoonzussen, die mede-erfgenaam waren, heeft onderhandeld over de waardebepaling van de nalatenschap van klaagster overleden echtgenoot, geldt dat klaagster hiermee al in 2015 bekend was. Zij stelt dat toen al sprake was van een affectieve relatie en had toen dan ook redelijkerwijs kunnen constateren dat zij daarop een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten kon baseren. Klaagster kan hierover thans niet meer klagen.
6.6.4. Klachtonderdeel d, voor wat betreft transactie I, en klachtonderdeel e zijn dan ook niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel f: betrokkene nam geld en douceurtjes van klaagster aan; klaagster eist € 40.000 terug.
Klachtonderdeel g: betrokkene heeft zonder medeweten van klaagster geld opgenomen van haar privérekening; klaagster eist € 6.673,17 terug, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.7.1. Klaagster wijst erop dat zij in de jaren dat zij een relatie met betrokkene had hem veel geld en andere extraatjes heeft gegeven. Uit pinopnames blijkt volgens haar dat zij in totaal (ten minste) € 40.000 contant aan betrokkene heeft gegeven. Ook betaalde zij altijd de diners buitenshuis en betaalde zij voor de luxe etens- en drinkwaren die betrokkene uitzocht. Betrokkene reed daarnaast in haar [automerk]. Desgevraagd heeft betrokkene geweigerd het geld terug te geven. Volgens klaagster is het aannemen van contant geld een doodzonde voor een accountant, omdat dit een bedreiging vormt voor een juiste uitvoering van zijn werkzaamheden.
Na het verbreken van de relatie is klaagster erachter gekomen dat betrokkene tot medio 2018 buiten haar medeweten met regelmaat contant geld pinde vanaf haar bankrekening. Klaagster heeft betrokkene weliswaar gemachtigd om gebruik te maken van haar bankpasjes, maar zij zette bij ieder kruisje haar handtekening zonder te weten waarvoor. Dat wist betrokkene en van die situatie heeft hij misbruik gemaakt. Klaagster weet zeker dat betrokkene degene is geweest die de pinbetalingen en -opnames heeft gedaan, omdat gebruik is gemaakt van een bankrekening bij [bank1]. Zij wist, tot betrokkene medio 2018 de bankpasjes naar aanleiding van een ruzie in een opwelling teruggaf aan klaagster, niet van het bestaan van die bankrekening, laat staan van de pincodes. Nadat betrokkene de bankpasjes had teruggegeven, zijn er geen opnames meer geweest. Vanaf de bankrekening bij [bank1] is in totaal € 6.673,17 door betrokkene opgenomen. Klaagster eist dat geld terug van betrokkene, vermeerderd met de wettelijke rente.
6.7.2. Betrokkene betwist dat hij geld à contant heeft ontvangen van betrokkene. Betrokkene heeft gewoon gefactureerd voor zijn werkzaamheden. Betrokkene betwist dat hij zich heeft laten fêteren door klaagster en zich daardoor in een afhankelijke positie van klaagster heeft gebracht. Bovendien is een affectieve relatie waarbij over en weer dingen betaald werden, een privékwestie en geen professionele dienst.
Voorts betwist betrokkene dat hij zonder toestemming van klaagster pinopnames en -betalingen heeft gedaan. De vermeende onbekendheid met de bankrekening bij [bank1] is onterecht. Betrokkene verwijst daartoe naar de memo ‘Rekening en verantwoording’ bij de afwikkeling van de nalatenschap, waarin de bankrekeningen en de aangevraagde bankpasjes zijn opgenomen.
6.7.3. De Accountantskamer stelt voorop dat betrokkene ter zitting heeft verklaard dat hij tijdens de periode waarin hij een relatie had met klaagster vanuit [accountantskantoor1] werkzaamheden voor klaagster c.q. klaagsters vennootschap heeft verricht. Voor deze werkzaamheden is vanuit [accountantskantoor1] een factuur gestuurd aan klaagster. Dit was tot in 2021 het geval.
6.7.4. Ten aanzien van het verwijt dat klaagster betrokkene tijdens hun vriendschapsrelatie in de loop van de jaren meermaals substantiële bedragen in contant geld heeft gegeven, in totaal ten bedrage van tenminste € 40.000, overweegt de Accountantskamer als volgt. Als algemeen uitgangspunt geldt dat het in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit uitgangspunt brengt mee dat het in beginsel aan klaagster is om aannemelijk te maken dat zij betrokkene deze bedragen in contanten aan betrokkene heeft gegeven. Klaagster heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Ook voor wat betreft het verwijt dat betrokkene geschenken heeft ontvangen is de Accountantskamer van oordeel dat klaagster dit tegenover de betwisting door betrokkene onvoldoende heeft onderbouwd. Nu sprake was van een affectieve relatie waarbij over en weer geschenken werden gegeven, is geen sprake van een professionele dienst, noch is het beginsel van professionaliteit hier in het geding.
Klachtonderdeel f is daarom ongegrond.
6.7.5. Ten aanzien van het verwijt dat betrokkene zonder medeweten van klaagster pinbetalingen heeft gedaan van haar privérekening, overweegt de Accountantskamer dat klaagster als bijlage bij haar klaagschrift een overzicht met bijbehorende rekeningafschriften heeft overgelegd van pinbetalingen die in de jaren 2015 tot en met 2018 gedaan zijn van klaagsters rekening bij [bank1]. Uit dit overzicht blijkt dat deze betalingen onder meer betrekking hadden op restaurantbezoeken en op het tanken van brandstof, in verschillende delen van het land. Tegenover de stelling van klaagster heeft betrokkene verklaard dat hij betwist dat klaagster niet op de hoogte was van het bestaan van sommige bankpassen. Deze waren verstrekt voor de afwikkeling van de nalatenschap van erflater en ten behoeve van de bankzaken die hij voor klaagster regelde omdat zij niet kon telebankieren. Op haar verzoek reed hij in de auto van erflater, waartoe hij ook tankte. Ook pinde betrokkene op verzoek van klaagster bedragen. De Accountantskamer acht aannemelijk dat betrokkene pinbetalingen heeft verricht met klaagsters bankpas van [bank1] van welke bankpas hij de pincode en de inloggegevens had, maar kan niet vaststellen dat betrokkene dit heeft gedaan zonder toestemming van klaagster. Dat dit een bedreiging vormde voor betrokkenes objectiviteit, aangezien hij vanuit [accountantskantoor1] ook werkzaamheden verrichtte voor klaagster, kan de Accountantskamer evenmin vaststellen.
Klachtonderdeel g is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel h: het wissen van computerbestanden.
6.8.1. Volgens klaagster heeft betrokkene rond 1 september 2021 bestanden gewist van haar computer. Daar is een computerdeskundige achtergekomen die klaagster had ingeschakeld om haar computer te onderzoeken. Uit diens onderzoek komt ook naar voren dat betrokkene een aantal pornowebsites heeft bezocht en die van de computer heeft gewist, net als een deel van de administratie van [BV2]. Ook bevond zich op de computer een concept-akte in verband met de verkoop van de woning van de partner met wie betrokkene tevens een relatie had; deze is eveneens gewist.
6.8.2. Betrokkene betwist dat hij degene is geweest die porno op de computer heeft gedownload en daarna heeft gewist en heeft gewezen op de aanwezigheid van andere personen in het huis van klaagster. De accounts op de computer waren niet beveiligd. Het klopt dat hij de conceptakte op de computer heeft bekeken en deze daarna heeft gewist. Daarvoor had hij geen toestemming van klaagster nodig omdat het een privébestand was.
6.8.3. De Accountantskamer stelt vast dat het verwijt dat klaagster betrokkene in dit klachtonderdeel maakt uiteenvalt in een drietal onderwerpen, namelijk:
a. het wissen van gedownloade pornografische bestanden;
b. het wissen van een deel van de administratie van [BV2]; en
c. het wissen van een conceptakte in verband met de verkoop van de woning van de partner met wie betrokkene tevens een relatie had.
6.8.4. Klaagster heeft met het overzicht “recovered files” dat zij als bijlage bij haar klaagschrift heeft overgelegd en de toelichting daarop voldoende aannemelijk gemaakt dat pornografische bestanden zijn gedownload op haar computer en dat deze nadien zijn verwijderd. Betrokkene heeft uitdrukkelijk betwist dat hij daarmee iets te maken heeft gehad. De Accountantskamer overweegt dat niet kan worden vastgesteld wie de desbetreffende bestanden op klaagsters computer heeft gedownload en vervolgens heeft verwijderd. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat betrokkene dit heeft gedaan, kan evenmin worden geoordeeld dat betrokkene in dit opzicht heeft gehandeld in strijd met enig fundamenteel beginsel.
Klachtonderdeel h is daarom voor wat betreft dit verwijt ongegrond.
6.8.5. De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene gemotiveerd heeft betwist dat hij een deel van de administratie van [BV2] heeft gewist. Dit verwijt is naar aanleiding van deze gemotiveerde betwisting niet nader door klaagster onderbouwd. Uit de door klaagster genoemde bijlage 8 bij het klaagschrift kan de Accountantskamer niet afleiden dat betrokkene dit heeft gedaan. Klaagster heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene een deel van de administratie van [BV2] heeft gewist.
Klachtonderdeel h is daarom voor wat betreft dit verwijt ongegrond.
6.8.6. De Accountantskamer overweegt voor wat betreft het van klaagsters computer wissen van een conceptakte in verband met de verkoop van de woning van de partner met wie betrokkene tevens een relatie had, dat dat document geen bestand was dat betrekking had op klaagster of waarop zij om wat voor reden dan ook aanspraak kon maken. Dat betrokkene dit document, dat betrekking had op de woning van een andere vrouw met wie hij ook een affectieve relatie had, had opgeslagen op klaagsters computer is weliswaar niet fraai, maar dit brengt niet mee dat hij dat bestand niet van klaagsters computer mocht verwijderen en dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Klachtonderdeel h is daarom voor wat betreft dit verwijt ongegrond.
6.9. De klacht zal wat betreft de klachtonderdelen a en d, voor wat betreft de transacties II en III, gegrond worden verklaard.
7. De maatregel
7.1. Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van berisping is in de gegeven omstandigheden passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene als accountant niet de vereiste professionele distantie van een cliënte heeft bewaard en zijn rollen als accountant en partner heeft vermengd en grenzen heeft overschreden. Ook heeft betrokkene onprofessioneel gehandeld door druk uit te oefenen op klaagster om haar ertoe aan te zetten om niet de waarheid te vertellen over het bestaan van een affectieve relatie tussen haar en betrokkene. Betrokkene heeft hierbij zijn eigen belang vooropgesteld en hij heeft er geen rekening mee gehouden dat klaagster in een kwetsbare positie verkeerde. In het voordeel van betrokkene heeft de Accountantskamer meegewogen dat betrokkene tot het inzicht is gekomen dat zijn handelen een accountant niet past en dat hij zich heeft laten uitschrijven uit het accountantsregister. Al hoewel een zwaardere maatregel dan een berisping hier in beginsel op zijn plaats zou zijn geweest, heeft de Accountantskamer er bij het opleggen van een maatregel rekening mee gehouden dat betrokkene ten gevolge van wat is voorgevallen zijn betrekking bij een accountantspraktijk is kwijtgeraakt en dat klaagster geen financieel nadeel lijkt te hebben ondervonden van de werkzaamheden die betrokkene zowel zakelijk als privé voor haar heeft verricht.
8. De beslissing
De Accountantskamer:
- verklaart de klachtonderdelen d, voor wat betreft transactie I, en e niet-ontvankelijk;
- verklaart de klachtonderdelen b, c, d, voor wat betreft transactie IV, f, g en h ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen a en d, voor wat betreft de transacties II en III, gegrond;
- legt aan betrokkene op de maatregel van
- berisping;
- verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
- verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.
Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. A.A.J. Lemain en mr. E.W. Akkerman (rechterlijke leden) en D.J. ter Harmsel AA RB en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2023.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.