ECLI:NL:TACAKN:2023:19 Accountantskamer Zwolle 22/1302 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2023:19 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-03-2023 |
Datum publicatie: | 10-03-2023 |
Zaaknummer(s): | 22/1302 Wtra AK |
Onderwerp: | |
Beslissingen: | Klacht ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht. De betrokken accountant verzorgde voor klagers de btw-aangiften en de aangiften IB met de daarbij behorende winstbijlage. Klagers hebben in januari 2022 aan betrokkene laten weten dat zij afscheid van hem gaan nemen. Klagers verwijten betrokkene dat hij de aangiften IB 2021 niet heeft verzorgd en ingediend bij de Belastingdienst, dat hij hun dossier niet heeft overgedragen aan hun nieuwe boekhouder en dat hij niet heeft gereageerd op vragen en verzoeken. De Accountantskamer overweegt dat klagers in hun opzegging duidelijk te kennen hebben gegeven dat betrokkene alleen nog het vierde kwartaal van 2021 hoefde te verzorgen, wat hij ook heeft gedaan. Daarom kan betrokkene niet worden verweten dat hij geen werkzaamheden heeft verricht met betrekking tot de aangiften IB 2021. Daarnaast hadden klagers via het online boekhoudprogramma zelf toegang tot hun dossier en heeft betrokkene in september 2022 alsnog een back-up van dit dossier naar klagers laten sturen. Betrokkene heeft op de e-mails van klagers gereageerd en telefonisch heeft zijn assistent hen steeds te woord gestaan. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene geen telefonisch contact met de opvolgend boekhouder heeft gehad. Daarom kan ook niet worden vastgesteld dat betrokkene met betrekking tot het verzoek van deze opvolgend boekhouder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. |
ACCOUNTANTSKAMER
UITSPRAAK van 10 maart 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 4 augustus 2022 ontvangen klacht met nummer 22/1302 Wtra AK van
1. X1
2. X2
wonende te [plaats1]
K L A G E R S
t e g e n
Y
accountant-administratieconsulent
kantoorhoudende te [plaats1]
B E T R O K K E N E
1. De procedure
1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met bijlagen
- het verweerschrift met bijlagen.
1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 3 februari 2023. Klagers zijn verschenen. Betrokkene is ook verschenen.
2. De uitspraak samengevat
Waarover gaat deze zaak?
2.1. Betrokkene verzorgde voor klagers de btw-aangiften en de aangiften IB met de daarbij behorende winstbijlage. Klagers hebben in januari 2022 aan betrokkene laten weten dat zij afscheid van hem gaan nemen en dat betrokkene alleen nog werkzaamheden met betrekking tot het vierde kwartaal van 2021 hoeft uit te voeren. Klagers verwijten betrokkene dat hij de aangiften IB 2021 niet heeft verzorgd en ingediend bij de Belastingdienst, dat hij hun dossier niet heeft overgedragen aan hun nieuwe boekhouder en dat hij niet heeft gereageerd op vragen en verzoeken.
De beslissing van de Accountantskamer
2.2. De klacht is ongegrond. Klagers hebben in hun opzegging duidelijk te kennen gegeven dat betrokkene alleen nog het vierde kwartaal van 2021 hoefde te verzorgen, wat hij ook heeft gedaan. Daarom kan betrokkene niet worden verweten dat hij geen werkzaamheden heeft verricht met betrekking tot de aangiften IB 2021. Daarnaast hadden klagers via het online boekhoudprogramma zelf toegang tot hun dossier en heeft betrokkene in september 2022 alsnog een back-up van dit dossier naar klagers laten sturen. Betrokkene heeft op de e-mails van klagers van 20 januari en 28 maart 2022 gereageerd en telefonisch heeft zijn assistent hen steeds te woord gestaan. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene geen telefonisch contact met de opvolgend boekhouder heeft gehad. Daarom kan ook niet worden vastgesteld dat betrokkene met betrekking tot het verzoek van deze opvolgend boekhouder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
3. De feiten
3.1. Betrokkene is sinds 2017 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Betrokkene is verbonden aan [accountantskantoor1] (hierna: het accountantskantoor).
3.2. Klagers zijn echtgenoten. Klager voert een fysiotherapiepraktijk en klaagster was werkzaam als zzp-er.
3.3. Klagers hebben betrokkene de opdracht gegeven om de btw-aangiften, de aangiften inkomstenbelasting (IB) en de daarbij behorende winstbijlage te verzorgen.
3.4. Op 20 januari 2022 hebben klagers het volgende bericht aan betrokkene gestuurd:
“(…) Dit jaar gaan we helaas afscheid van jullie nemen. Het vierde kwartaal van 2021 zal nog door jullie uitgevoerd worden.
Kan je ons laten weten wanneer we onze stukken kunnen ophalen en ook nog doorgeven welke rekeningen nog opstaan voor 2021? (…)”
3.5. Betrokkene heeft op 24 januari 2022 als volgt gereageerd:
“(…) Jullie ook bedankt.
Voor zover ik weet hebben wij alleen digitaal stukken van jullie. Die kunnen we via de e-mail sturen of online delen. In maart/april beginnen we met het jaarwerk 2021. We zullen die van jullie ook meenemen. Bijgevoegd tref je twee overzichtje van facturen die volgens onze administratie openstaan. (…)”
3.6. Betrokkene heeft de btw-aangiften voor het vierde kwartaal van 2021 voor klagers verzorgd.
3.7. Klagers hebben betrokkene op 28 maart 2022 verzocht om alle stukken en alle codes die nodig zijn voor de aangifte naar hun nieuwe boekhouder te sturen. Betrokkene heeft op 31 maart 2022 klagers verzocht om wat specifieker te zijn en heeft hen erop gewezen dat alle stukken en codes die voor de aangiften nodig zijn al in hun bezit zijn.
3.8. Op 1 april 2022 heeft de nieuwe boekhouder van klagers betrokkene het volgende bericht gestuurd:
“(…) Graag willen wij u vriendelijk verzoeken de navolgende documenten aan ons te doen toekomen:
- Jaarrekening 2021 van de onderneming [bedrijfsnaam1] (zodra deze gereed is)
- Kopie van de aangifte inkomstenbelasting 2021 van [X1] en partner (zodra deze gereed is)
- Grootboekkaarten 2021 (zodra de jaarrekening 2021 is afgerond)
- Auditfile 2021 (zodra de jaarrekening 2021 is afgerond)
- Proef- en saldibalans 2021 (zodra het jaarwerk 2021 gereed is)
- Openstaande debiteuren per 31-12-2021
- Openstaande crediteuren per 31-12-2021
- Vaststelling belastingplicht ivm vrijstelling omzetbelasting. (…)”
3.9. De nieuwe boekhouder heeft betrokkene daarna twee herinningsmails gestuurd, omdat hij de stukken niet had ontvangen.
4. De klacht
4.1. Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Gelet op het klaagschrift en de toelichting van klagers op de zitting verwijten zij betrokkene het volgende:
a. betrokkene heeft de winstbijlage bij de aangiften IB 2021 niet opgemaakt en heeft hun aangiften IB 2021 niet ingediend bij de Belastingdienst;
b. betrokkene heeft het dossier van klagers niet overgedragen aan hun nieuwe boekhouder;
c. betrokkene heeft niet gereageerd op vragen of verzoeken van klagers en hun nieuwe boekhouder.
5. De beoordeling
5.1. Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).
5.2. Het is in beginsel aan een klager om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat een accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Klachtonderdeel a: het niet opmaken van de winstbijlage bij de aangiften IB 2021 en het niet indienen van de aangiften IB 2021
5.3. Klagers hebben naar voren gebracht dat betrokkene de winstbijlage bij de aangifte IB 2021 niet heeft opgemaakt en dat hij hun aangiften IB 2021 niet bij de Belastingdienst heeft ingediend. Daarbij hebben klagers erop gewezen dat zij een boete riskeren als deze aangiften niet op tijd zijn gedaan. Omdat betrokkene deze werkzaamheden niet heeft uitgevoerd, hebben klagers hun nieuwe boekhouder moeten vragen om deze aangiften te verzorgen. Klagers hebben hierdoor extra kosten gemaakt, zo stellen zij.
5.4. De Accountantskamer overweegt dat klagers bij de opzegging van de opdracht aan betrokkene te kennen hebben gegeven dat hij alleen nog het vierde kwartaal van 2021 hoefde te verzorgen. Betrokkene heeft dat opgevat en redelijkerwijs kunnen opvatten als het verzorgen van de btw-aangifte voor het vierde kwartaal 2021, en dat heeft hij ook gedaan. Daarom kan betrokkene niet worden verweten dat hij geen werkzaamheden heeft verricht met betrekking tot de aangiften IB 2021 en de daarbij behorende winstbijlage. De e-mail van betrokkene van 24 januari 2022 leidt niet tot een ander oordeel, omdat uit deze e-mail niet volgt dat hij aan klagers heeft toegezegd dat hij de aangiften IB 2021 alsnog zou verzorgen. Dat klagers betrokkene wel voor deze werkzaamheden zouden hebben betaald, hebben zij niet aannemelijk gemaakt. Hierbij is in aanmerking genomen dat betrokkene heeft aangevoerd dat hij alleen de kosten voor het doen van vier btw-aangiften voor 2021 in rekening heeft gebracht. De facturen die daarnaast in 2021 naar klagers zijn gestuurd, hebben volgens betrokkene betrekking op het verzorgen van de aangiften IB 2020. Gelet op dit gemotiveerde verweer van betrokkene, lag het op de weg van klagers om hun standpunt verder te onderbouwen, wat zij niet hebben gedaan. Klagers hebben geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij wel hebben betaald voor het verzorgen van de aangiften IB 2021. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b: dossier niet overdragen
5.5. Klagers hebben aangevoerd dat zij betrokkene verschillende malen hebben gevraagd om stukken door te sturen naar hun nieuwe boekhouder. Ook hun nieuwe boekhouder heeft betrokkene gevraagd om toezending van bepaalde stukken. Ondanks deze verzoeken heeft betrokkene geen stukken aan klagers of hun nieuwe boekhouder gestuurd, zo stellen klagers.
5.6. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. Hiervoor is van belang dat betrokkene naar voren heeft gebracht dat zijn accountantskantoor tot augustus 2022 werkte met het online boekhoudprogramma Informer, waarin klagers zelf hun boekstukken hebben ingevoerd. Omdat klagers toegang hadden tot hun digitale dossier, konden zij volgens betrokkene zelf de gewenste gegevens downloaden en aan hun nieuwe boekhouder geven. Ook heeft betrokkene verklaard dat klagers op deze mogelijkheid zijn gewezen. Klagers hebben dat niet weersproken en hebben ook niet duidelijk gemaakt waarom zij daarvan geen gebruik hebben gemaakt. Daarnaast is in aanmerking genomen dat betrokkene op de zitting heeft verklaard dat hij in september 2022 een back-up van het dossier naar klagers heeft laten sturen vanwege de overgang naar een ander boekhoudprogramma. Klagers hebben desgevraagd erkend dat zij deze back-up hebben ontvangen, zodat moet worden vastgesteld dat betrokkene het dossier uiteindelijk wel heeft overgedragen aan klagers.
Klachtonderdeel c: niet reageren op vragen en verzoeken
5.7. Met betrekking tot dit klachtonderdeel wordt overwogen dat uit het klaagschrift niet duidelijk blijkt dat klagers dit verwijt als afzonderlijk klachtonderdeel aan de orde hebben willen stellen. Op de zitting hebben klagers toegelicht dat dit wel hun bedoeling is geweest. Omdat betrokkene zich niet heeft verzet tegen deze uitleg van de klacht, zal de Accountantskamer ook dit klachtonderdeel beoordelen.
5.8. Klagers hebben ten aanzien van dit klachtonderdeel aangevoerd dat betrokkene niet heeft gereageerd op hun verzoeken om stukken toe te sturen. Zij hebben e-mails gestuurd en vaak gebeld naar het accountantskantoor en ook hun nieuwe boekhouder heeft keer op keer per e-mail om stukken gevraagd, maar betrokkene heeft daar niet op gereageerd, aldus klagers.
5.9. De Accountantskamer is van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat betrokkene onvoldoende reactie heeft gegeven op de de vragen van klagers zelf. Betrokkene heeft immers binnen enkele dagen gereageerd op de e-mailberichten van klagers van 20 januari 2022 en 28 maart 2022. Dat betrokkene zelf klagers niet heeft teruggebeld naar aanleiding van hun telefonisch gestelde vragen, leidt niet tot een ander oordeel. Betrokkene heeft ten aanzien daarvan onweersproken gesteld dat klagers steeds te woord zijn gestaan door zijn assistent. Uit de stellingen van klagers kan niet worden afgeleid dat het noodzakelijk was dat betrokkene deze vragen persoonlijk zou beantwoorden.
5.10. Met betrekking tot het verwijt dat betrokkene niet heeft gereageerd op de verzoeken van de nieuwe boekhouder om stukken aan hem toe te sturen, wordt het volgende overwogen. Betrokkene heeft op de zitting verklaard dat hij niet schriftelijk op die e-mails heeft gereageerd omdat hij, naar hij zich meende te herinneren in mei 2022, telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van het kantoor van de nieuwe boekhouder. Volgens betrokkene heeft hij tijdens dit gesprek uitgelegd dat klagers hun dossier zelf kunnen downloaden en dat hij geen werkzaamheden voor klagers heeft verricht of zou verrichten met betrekking tot de aangiften IB 2021. Betrokkene heeft daarna niet meer gereageerd op de herinneringsberichten, omdat er al telefonisch contact was geweest. Klagers hebben op de zitting bestreden dat er telefonisch contact is geweest tussen betrokkene en het kantoor van hun nieuwe boekhouder. Hun boekhouder heeft daarover niets tegen hen gezegd en volgens klagers had hij dat wel gedaan als er telefonisch contact was geweest.
5.11. De Accountantskamer overweegt dat zij niet kan vaststellen of betrokkene wel of niet telefonisch contact heeft gehad met het kantoor van de nieuwe boekhouder van klagers. De discussie hierover is alleen ter zitting gevoerd, waarbij de verklaringen van partijen tegengesteld zijn. Omdat deze feiten niet kunnen worden vastgesteld, kan ook niet worden vastgesteld dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.12. Uit het voorgaande volgt dat het klachtonderdeel ongegrond is.
5.13. De slotsom is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond zal worden verklaard.
6. De beslissing
De Accountantskamer:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.W. Frieling, voorzitter, mr. S.P. Pompe (rechterlijk lid) en E.M. van der Velden AA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2023.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.