ECLI:NL:TACAKN:2023:17 Accountantskamer Zwolle 22/1811 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2023:17
Datum uitspraak: 10-03-2023
Datum publicatie: 10-03-2023
Zaaknummer(s): 22/1811 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht, tijdelijke doorhaling van twee weken. Klaagsters waren met hun eenmanszaken klant van betrokkene. Ook de vof van hun vader en zijn twee broers (ooms van klaagsters) waren klant van betrokkene. De vader van klaagsters is in 2019 overleden, waarna de ooms de vof hebben voortgezet. Tussen klaagsters en de ooms is een geschil ontstaan over de waarde van het aandeel van hun vader in de vof. Betrokkene is de accountant van zowel klaagsters als de ooms gebleven. Klaagsters verwijten betrokkene dat hij geen maatregelen heeft genomen om de bedreiging van zijn objectiviteit weg te nemen, dat hij de stukken waar klaagsters om hebben gevraagd niet (tijdig) heeft afgegeven, dat hij zonder toestemming van klaagsters een onjuiste jaarrekening 2019 van de vof heeft samengesteld, dat hij zonder toestemming van klaagsters een onjuiste aangifte IB 2019 van vader heeft ingediend bij de Belastingdienst en dat hij zonder toestemming vertrouwelijke stukken van klanten aan derden heeft verstrekt. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene niet tijdig heeft onderkend dat de tegengestelde belangen van klaagsters en de ooms een (mogelijke) bedreiging van zijn objectiviteit vormden. Deze bedreiging ontstond al op het moment van overlijden van vader. Betrokkene had daarnaast niet kunnen volstaan met de toezending van de conceptjaarrekening 2019 aan klaagsters. Betrokkene had aan klaagsters tekst en uitleg moeten geven over de waarderingsgrondslagen in de conceptjaarrekening 2019, omdat deze jaarrekening ook voor hen als erfgenamen van hun vader van belang is. Ook heeft hij zonder toestemming van klaagsters de aangifte IB van vader ingediend bij de Belastingdienst en heeft hij zonder toestemming vertrouwelijke stukken van andere klanten van het accountantskantoor gedeeld met de advocaat van de ooms.

UITSPRAAK van 10 maart 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 13 oktober 2022 ontvangen klacht met nummer 22/1811 Wtra AK van

1. X1

wonende te [plaats1]

2. X2

wonende te [plaats2]

K L A A G S T E R S

advocaat: mr. M.A.A.M. van Brunschot-van der Sanden

t e g e n

Y

accountant-administratieconsulent

kantoorhoudende te [plaats2]

B E T R O K K E N E

advocaat: mr. M.B. Esseling

1. De procedure

1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de op de zitting door klaagsters overgelegde pleitaantekeningen.

1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 16 januari 2023. Klaagsters zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Betrokkene is ook verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

2. De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1. Klaagsters waren met hun eenmanszaken klant van betrokkene. Ook de vof van hun vader en zijn twee broers (ooms van klaagsters) waren klant van betrokkene. De vader van klaagsters is in 2019 overleden, waarna de ooms de vof hebben voortgezet. Tussen klaagsters en de ooms is een geschil ontstaan over de waarde van het aandeel van hun vader in de vof. Betrokkene is de accountant van zowel klaagsters als de ooms gebleven. Klaagsters verwijten betrokkene dat hij geen maatregelen heeft genomen om de bedreiging van zijn objectiviteit weg te nemen, dat hij de stukken waar klaagsters om hebben gevraagd niet (tijdig) heeft afgegeven, dat hij zonder toestemming van klaagsters een onjuiste jaarrekening 2019 van de vof heeft samengesteld, dat hij zonder toestemming van klaagsters een onjuiste aangifte IB 2019 van vader heeft ingediend bij de Belastingdienst en dat hij zonder toestemming vertrouwelijke stukken van klanten aan derden heeft verstrekt.

De beslissing van de Accountantskamer

2.2. De klacht is gedeeltelijk gegrond. Betrokkene krijgt de maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van twee weken opgelegd. Betrokkene heeft niet tijdig onderkend dat de tegengestelde belangen van klaagsters en de ooms een (mogelijke) bedreiging van zijn objectiviteit vormden. Deze bedreiging ontstond al op het moment van overlijden van vader. Betrokkene had daarnaast niet kunnen volstaan met de toezending van de conceptjaarrekening 2019 aan klaagsters. Betrokkene had aan klaagsters tekst en uitleg moeten geven over de waarderingsgrondslagen in de conceptjaarrekening 2019, omdat deze jaarrekening ook voor hen als erfgenamen van hun vader van belang is. Ook heeft hij zonder toestemming van klaagsters de aangifte IB van vader ingediend bij de Belastingdienst en heeft hij zonder toestemming vertrouwelijke stukken van andere klanten van het accountantskantoor gedeeld met de advocaat van de ooms.

3. De feiten

3.1. Betrokkene is sinds 1999 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. Betrokkene is verbonden aan [accountantskantoor1] te [plaats2] (hierna: het accountantskantoor).

3.2. Klaagsters hebben allebei hun eigen eenmanszaak. Betrokkene heeft de financiële administraties voor beide eenmanszaken verzorgd en de aangifte IB voor klaagsters gedaan.

3.3. De vader van klaagsters (hierna: de vader) participeerde samen met zijn twee broers, de ooms van klaagsters (hierna: de ooms), in een vennootschap onder firma (vof), waarin een bakkerij werd gedreven. Betrokkene had de opdracht om de jaarrekening van de vof samen te stellen, de financiële administratie te voeren en de periodieke aangiftes omzetbelasting te verzorgen. Ook verzorgde betrokkene de aangiften IB van de vennoten en verleende hij op verzoek adviesdiensten.

3.4. De vader van klaagsters is op 6 november 2019 overleden. Klaagsters zijn zijn erfgenamen.

3.5. Door het overlijden van de vader is de overeenkomst van vennootschap op grond van artikel 12 lid 1 sub b van de vof-akte geëindigd. De ooms hebben gebruik gemaakt van het voortzettingsrecht zoals bepaald in artikel 14 lid 1 van de vof-akte. De ooms hebben betrokkene daarna de opdracht gegeven om de jaarrekening 2019 van de vof samen te stellen.

3.6. Betrokkene heeft de aangifte IB 2019 voor de vader opgesteld en ingediend bij de Belastingdienst op grond waarvan een bedrag van € 49.101 door klaagsters moet worden voldaan.

3.7. Op het verzoek van klaagsters van 15 juni 2020 heeft betrokkene de (concept) jaarrekening 2019 van de vof aan klaagsters toegestuurd.

3.8. Betrokkene heeft een (concept) onderhandse overeenkomst van verdeling tussen klaagsters en de ooms opgemaakt. In deze overeenkomst is het aandeel van de vader in het vennootschapsvermogen vastgesteld op € 81.999.

3.9. Tussen klaagsters en de ooms is een discussie ontstaan over de waarde van het aandeel van de vader.

3.10. Op 15 januari 2021 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klaagsters en betrokkene. Klaagsters werden daarbij bijgestaan door twee adviseurs. Tijdens dit gesprek hebben klaagsters naar voren gebracht dat de door betrokkene voorgestelde uitwerking van de verdeling niet goed zou zijn. Ook is aan betrokkene een aantal vragen gesteld en is verzocht om (inzage in) stukken.

3.11. Betrokkene heeft bij brief van 27 januari 2021 aan klaagsters bericht dat hij in verband met het fundamentele beginsel van objectiviteit geen werkzaamheden meer voor hen of hun overleden vader zou verrichten. Ten aanzien van de vragen van klaagsters heeft betrokkene laten weten dat hij deze aan de hand van de ter beschikking staande gegevens zal beantwoorden voor zover zijn kennis reikt en met toestemming van de ooms. Betrokkene heeft zijn werkzaamheden voor de vof en de ooms voortgezet.

3.12. De advocaat van klaagsters heeft op 23 maart 2021 een brief naar betrokkene gestuurd. In deze brief heeft zij zich namens klaagsters op het standpunt gesteld dat betrokkene zonder toestemming van klaagsters de jaarrekening over 2019 van de vof heeft opgesteld en de aangifte IB 2019 van vader heeft ingediend. Ook zouden de in de jaarrekening 2019 opgenomen cijfers niet kunnen kloppen. De advocaat heeft betrokkene namens klaagsters aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade en zij heeft betrokkene in dat verband gevraagd om toezending van een aantal stukken. In de brief staat daarover:

“(…) Om tot vaststelling van de omvang van de schade te kunnen komen, verzoek ik u, en om formele redenen sommeer ik u, binnen 5 werkdagen na heden de volgende administratieve

documenten van de v.o.f. aan te reiken:

  • alle facturen over het jaar 2019; en
  • een transactieoverzicht van 01-01-2019 t/m 31-12-2019 van alle bankrekeningen van de v.o.f.; en
  • een overzicht van alle transacties in 2020 die betrekking hebben op 2019: en
  • een overzicht van het volledige personeelsbestand inclusief de data van in- en uitdiensttreding; en
  • alle BTW-aangiften van 2019; en
  • een berekening ten aanzien van de ingediende aangifte inkomstenbelasting 2019; en
  • het huurcontract ten aanzien van de woning; en
  • de overeenkomst ten aanzien van het "postpunt".

Los van de documentatie van de v.o.f. houdt u thans eveneens de administratie van de

eenmanszaken en mijn cliënten achter. Ondanks de verschillende verzoeken daartoe weigert

u deze documentatie te verstrekken. (…) Al met al heeft u geen enkele grond de documentatie achter te houden, waardoor ik u hierbij verzoek, naast voornoemde documentatie van de v.o.f . binnen 5 werkdagen na heden aan cliënten te verstrekken. (…)”

3.13. Op 30 maart 2021 heeft de advocaat van de ooms aan de advocaat van klaagsters laten weten dat zij inzage kan krijgen in alle onderliggende documenten die hebben geleid tot de jaarrekening. Daarbij is aangegeven dat meer tijd nodig is dan de gestelde termijn van vijf dagen.

3.14. Op 8 april 2021 heeft de advocaat van klaagsters aan betrokkene laten weten dat zij bezig is met het opstellen van een kortgedingdagvaarding, omdat zij geen reactie op haar brief van 23 maart 2021 heeft ontvangen.

3.15. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van betrokkene heeft op 9 april 2021 gereageerd en heeft de aansprakelijkheid afgewezen. Met betrekking tot de gevraagde documenten is onder meer aangegeven dat niet duidelijk is op grond waarvan deze worden gevorderd en dat betrokkene de opgevraagde stukken niet over kan leggen, omdat hij alleen beschikt over de stukken die hij zelf heeft opgesteld.

3.16. Op 16 april 2021 hebben klaagsters een kortgedingdagvaarding aan betrokkene laten betekenen, waarin zij volledige inzage dan wel afgifte vorderen van de gehele administratie van de vof, de privéadministratie van de vader en de eenmanszaken van klaagsters. Dit kort geding is uiteindelijk ingetrokken.

3.17. Tussen klaagsters en de ooms is een civiele procedure aanhanging over de waardering van het aandeel van de vader in de vof. Onderdeel van de discussie tussen partijen is de vraag of de post goodwill in de waarde van de vof moet worden meegenomen. Betrokkene heeft in verband met deze vraag informatie over andere klanten van het accountantskantoor verstrekt aan de advocaat van de ooms. Betrokkene heeft de verstrekte stukken niet geanonimiseerd. De advocaat van de ooms heeft deze stukken vervolgens gedeeltelijk geanonimiseerd in de civiele procedure ingebracht.

4. De klacht

4.1. Betrokkene heeft volgens klaagsters gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4.2. Klaagsters verwijten betrokkene het volgende:

a. betrokkene heeft geen maatregelen genomen om de bedreiging van zijn objectiviteit weg te nemen;

b. betrokkene heeft de stukken waar klaagsters om hebben gevraagd niet (tijdig) afgegeven;

c. betrokkene heeft zonder toestemming van klaagsters een onjuiste jaarrekening 2019 van de vof samengesteld en een onjuiste aangifte IB 2019 van vader ingediend;

d. betrokkene heeft zonder toestemming vertrouwelijke stukken van klanten aan derden verstrekt.

5. De beoordeling

5.1. Klaagsters hebben ter zitting verklaard dat de klacht alleen is gericht tegen betrokkene en dat zij niet hebben bedoeld om daarnaast een klacht in te dienen tegen het accountantskantoor. Gelet hierop ligt alleen de klacht tegen betrokkene ter beoordeling voor.

5.2. De Accountantskamer toetst het handelen of nalaten van betrokkene aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS). In dit geval is Standaard 4410 van toepassing.

5.3. Voorop wordt gesteld dat het in beginsel aan een klager is om feiten en omstandigheden te stellen die tot het oordeel kunnen leiden dat een accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In geval van (gemotiveerde) betwisting is het aan een klager om deze feiten en omstandigheden aannemelijk te maken.

Klachtonderdeel a: geen maatregelen getroffen in verband met bedreiging objectiviteit

5.4. Klaagsters hebben – samengevat – aangevoerd dat sprake was van een bedreiging van de objectiviteit van betrokkene en dat betrokkene heeft verzuimd om in verband daarmee toereikende maatregelen te treffen. Zij hebben er daarbij op gewezen dat een accountant ook bij een dreigend belangenconflict maatregelen moet treffen om zich aan de fundamentele beginselen te houden. Volgens klaagsters had betrokkene de dienstverlening aan klaagsters en aan de vof moeten staken. Hij had zich niet mogen mengen in de twistpunten tussen klaagsters en de ooms. Voor zover betrokkene nog wel voor de vof mocht optreden, menen klaagsters dat betrokkene heeft nagelaten schriftelijk vast te leggen welke afweging hij daarbij heeft gemaakt.

5.5. Betrokkene heeft – samengevat – naar voren gebracht dat er direct na het overlijden van vader nog geen sprake was van een conflict tussen klaagsters en de ooms. Pas eind 2020 werd duidelijk dat klaagsters en de ooms het niet eens waren over de vaststelling van de waarde van de vof en vaders aandeel daarin. Op dat moment was het echter nog niet gezegd dat het niet zou lukken om tot een oplossing te komen. Dat werd betrokkene pas duidelijk tijdens het gesprek op 15 januari 2021. Betrokkene heeft daarna overleg gevoerd met de compliance-officer en heeft een passende maatregel getroffen door op 27 januari 2021 afscheid te nemen van klaagsters als klanten. Betrokkene heeft er verder op gewezen dat klaagsters er ten onrechte van uitgaan dat zij nog participeren in de voortgezette vof.

5.6. De Accountantskamer overweegt dat, anders dan betrokkene kennelijk meent, een bedreiging van de objectiviteit niet pas aan de orde is als sprake is van een onoplosbaar conflict. Van een accountant wordt immers verwacht dat hij voortdurend omstandigheden identificeert en beoordeelt die een bedreiging kunnen zijn voor het zich houden aan een fundamenteel beginsel. Het gaat dus niet alleen om een daadwerkelijke bedreiging, maar ook om een mogelijke bedreiging. Wanneer de accountant constateert dat sprake is van een (mogelijke) bedreiging moet de accountant, als dit mogelijk is, een toereikende maatregel nemen.[1]

5.7. Naar het oordeel van de Accountantskamer ontstond op het moment van overlijden van de vader al een situatie waarin sprake was van tegengestelde belangen tussen klaagsters als erfgenamen van de vader en de ooms als voortzettende vennoten. Door deze tegengestelde belangen zou er voor betrokkene een belangenconflict kunnen ontstaan en daarmee een mogelijke situatie van niet-naleving van het fundamentele beginsel van objectiviteit. Daarom had betrokkene de situatie al op dat moment moeten evalueren en zo nodig een toereikende maatregel moeten treffen om deze (mogelijke) bedreiging van zijn objectiviteit weg te nemen. Deze maatregel had toen bijvoorbeeld kunnen bestaan uit het voeren en vastleggen van een gesprek met klaagsters en de ooms. Daarbij had hij aan partijen uitleg kunnen geven over zijn rol en kenbaar kunnen maken dat hij zich mogelijk uit de opdracht zou moeten terugtrekken vanwege tegenstrijdige belangen of dat een partij een andere adviseur zou moeten inschakelen. Betrokkene heeft echter niet onderkend dat op dat moment al sprake was van een (mogelijke) bedreiging van zijn objectiviteit. Hij heeft niet ingezien dat de belangen van klaagsters en de ooms tegenstrijdig waren. Omdat betrokkene deze (mogelijke) bedreiging van zijn objectiviteit ten onrechte niet heeft onderkend, heeft hij niet op tijd een toereikende maatregel getroffen om deze bedreiging weg te nemen. Hoewel betrokkene op 27 januari 2021 afscheid heeft genomen van klaagsters in verband met het ontstane conflict met de ooms, is dat gelet op het voorgaande te laat geweest.

Geconludeerd wordt dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit. Het klachtonderdeel is daarom gegrond.

Klachtonderdeel b: het niet afgeven van stukken

5.8. Klaagsters hebben in dit verband – samengevat – naar voren gebracht dat betrokkene de door hen gevraagde stukken van de vof en hun eenmanszaken niet heeft willen verstrekken. Pas onder dreiging van een kort geding hebben klaagsters de administraties van hun eenmanszaken ontvangen. Doordat dit drie maanden na beëindiging van de dienstverlening plaatsvond, zijn klaagsters in de knoei gekomen met de aangiften over het eerste kwartaal 2021 en hebben zij maanden geen inzicht gehad in hun administraties. De administratie van de vof hebben zij nog steeds niet ontvangen, waardoor klaagsters de waarde van het aandeel in de vof van de vader niet kunnen bepalen en zij de aangiften niet kunnen indienen of corrigeren. Volgens klaagsters had betrokkene geen grond om de stukken achter te houden, omdat alle rekeningen waren betaald.

5.9. Betrokkene heeft bestreden dat hij stukken heeft achtergehouden. Volgens betrokkene beschikte hij niet over de administraties van de vof en de eenmanszaken, omdat deze na verwerking zijn teruggegeven aan de opdrachtgevers. De stukken waar hij wel over beschikte, maar waar klaagsters niet om hebben gevraagd, heeft betrokkene aan de opvolgend accountant van klaagsters verstrekt. Verder heeft betrokkene aangevoerd dat hij zonder toestemming van de ooms geen (delen van de) administratie van de vof aan klaagsters mag verstrekken.

5.10. De Accountantskamer overweegt dat betrokkene het standpunt van klaagsters gemotiveerd heeft bestreden. Daarom lag het op de weg van klaagsters om hun stellingen verder te onderbouwen. Klaagsters hebben dit niet gedaan. Zij hebben enkel herhaald dat betrokkene pas onder druk van het kort geding de administraties van klaagsters heeft teruggeven. Nu klaagsters hun stellingen niet verder hebben onderbouwd, zijn de feiten die zij aan dit klachtonderdeel ten grondslag hebben gelegd onvoldoende aannemelijk geworden. Daardoor kan de Accountantskamer niet beoordelen of betrokkene stukken in zijn bezit had en die heeft achtergehouden en op grond daarvan al dan niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel c: het zonder toestemming opstellen/indienen van een (onjuiste) jaarrekening 2019 en aangifte IB 2019

5.11. Klaagsters hebben – samengevat – naar voren gebracht dat betrokkene de jaarrekening 2019 van de vof zonder afstemming met klaagsters heeft opgemaakt. Klaagsters hebben de jaarrekening niet op juistheid kunnen controleren, terwijl de daarin opgenomen waarden gevolgen hebben voor de afrekening tussen klaagsters en de ooms en de hoogte van de te betalen erfbelasting. Volgens klaagsters heeft betrokkene de kant van de ooms gekozen en is de jaarrekening onjuist opgemaakt, omdat deze niet is opgemaakt per 31 december 2019. Daarnaast hebben klaagsters aangevoerd dat betrokkene de aangifte IB ten behoeve van de vader zonder hun toestemming heeft ingediend bij de Belastingdienst.

5.12. Betrokkene heeft – samengevat – gesteld dat hij geen toestemming van klaagsters nodig had om de jaarrekening 2019 van de vof samen te stellen. De vof is voortgezet door de ooms en van hen heeft hij een nieuwe samenstellingsopdracht gekregen. Volgens betrokkene is geen sprake van een onjuiste jaarrekening, omdat deze wel degelijk is samengesteld per 31 december 2019. Ook hebben klaagsters de gelegenheid gehad om te reageren op de conceptjaarrekening, omdat betrokkene deze conceptjaarrekening op hun verzoek aan klaagsters heeft toegestuurd. Klaagsters hebben vervolgens geen commentaar gegeven. Verder heeft betrokkene aangevoerd dat hij de aangifte IB van de vader wel heeft voorgelegd aan klaagsters, maar dat hij van klaagsters te horen kreeg dat zij er nog niet aan toe waren om die te bekijken. Omdat de termijn voor indiening van de aangifte dreigde te verstrijken, heeft betrokkene de aangifte toch ingediend om te voorkomen dat klaagsters rente zouden moeten betalen. Volgens betrokkene heeft hij daarmee in het belang van klaagsters gehandeld.

5.13. Voor zover klaagsters menen dat zij als erfgenamen van de vader participeren in de vof, overweegt de Accountantskamer dat dit niet het geval is. Op grond van de vof-akte is de overeenkomst van vennootschap door het overlijden van vader geëindigd. De ooms hebben gebruik gemaakt van hun voortzettingsrecht en hebben de vof voortgezet. Klaagsters zijn geen vennoot in de vof, maar hebben als erfgenamen recht hebben op uitbetaling in geld van de waarde van het aandeel van vader in de vof. In de vof-akte is bepaald dat de verdeling moet plaatsvinden aan het einde van het boekjaar waarin de uitoefening van het voortzettingsrecht heeft plaatsgevonden (in dit geval 31 december 2019). Omdat betrokkene van de (voortgezette) vof een nieuwe samenstellingsopdracht had gekregen, mocht betrokkene op grond van deze opdracht de jaarrekening 2019 van de vof samenstellen. Toestemming van klaagsters was daarvoor niet nodig.

5.14. Dat de jaarrekening 2019 onjuist zou zijn samengesteld en betrokkene daarbij de kant van de ooms zou hebben gekozen, hebben klaagsters onvoldoende aannemelijk gemaakt. De jaarrekening is immers overeenkomstig de vof-akte per einde boekjaar samengesteld, waarbij bij de vaststelling van de waarde van het aandeel van de vader de winst is vastgesteld tot datum van zijn overlijden. Klaagsters hebben niet onderbouwd waarom dit onjuist zou zijn.

5.15. Gelet op het voorgaande is het klachtonderdeel in zoverre ongegrond.

5.16. Verder wordt overwogen dat betrokkene op verzoek van klaagsters de conceptjaarrekening 2019 aan hen heeft toegezonden. Klaagsters hebben als erfgenamen van hun vader recht op en belang bij deze toezending. Deze jaarrekening heeft immers betrekking op de periode dat hun vader nog vennoot was. Daarnaast is de jaarrekening van belang voor de aangifte erfbelasting en voor de in de vof-akte genoemde verdeling die klaagsters met de ooms moeten maken per einde boekjaar. Betrokkene had naar het oordeel van de Accountantskamer in dit geval vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid niet kunnen volstaan met alleen het toezenden van deze conceptjaarrekening. Hij had gezien de bijzondere situatie tekst en uitleg moeten geven aan klaagsters over de waarderingsgrondslagen en hoe daarmee is omgegaan in de jaarrekening. In dit geval had betrokkene bijvoorbeeld moeten uitleggen dat op grond van de vof-akte (artikel 15 lid 1 sub a) de waarde van het aandeel van de niet-voortzettende vennoot berekend moet worden, waarbij alle bedrijfsmiddelen op bedrijfswaarde moeten worden gewaardeerd. Die waarde kan een andere zijn dan de boekwaarde en het lag op de weg van betrokkene om toe te lichten hoe hij met dat vereiste uit de vof-akte is omgegaan. Nu betrokkene deze uitleg niet heeft gegeven, heeft hij gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

5.17. Met betrekking tot het indienen van de aangifte IB van de vader wordt overwogen dat betrokkene heeft erkend dat hij deze zonder toestemming van klaagsters heeft ingediend bij de Belastingdienst. Dit had betrokkene – ondanks zijn goede bedoelingen – niet mogen doen. Uit de door betrokkene aangevoerde omstandigheden volgt namelijk niet dat sprake was van een situatie waarin deze toestemming achterwege kon blijven. Betrokkene had klaagsters in dit geval moeten waarschuwen dat zij rente zouden verbeuren als de aangifte niet op tijd zou worden ingediend en hij had deze waarschuwing moeten vastleggen. Omdat betrokkene de aangifte IB van de vader zonder toestemming van klaagsters heeft ingediend, moet worden geconcludeerd dat betrokkene ook hiermee heeft gehandeld in strijd met het fundamente beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.

5.18. Het klachtonderdeel is in zoverre gegrond.

Klachtonderdeel d: verstrekken van vertrouwelijke stukken aan derden

5.19. Klaagsters hebben – samengevat – naar voren gebracht dat betrokkene vertrouwelijke stukken van andere klanten (bakkerijen) van zijn accountantskantoor heeft gedeeld met de advocaat van de ooms zonder dat deze klanten daarvoor toestemming hebben gegeven en zonder deze dossierstukken te anonimiseren.

5.20. Betrokkene heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de Accountantskamer. Betrokkene heeft naar voren gebracht dat de stukken aan de advocaat van de ooms zijn verstrekt in het kader van de discussie over de vraag of er sprake is van goodwill. Betrokkene heeft voorbeelden van bedrijven aan de advocaat verstrekt met het verzoek deze gegevens vertrouwelijk te behandelen. De advocaat heeft de stukken vervolgens ingebracht in de civiele procedure, waarbij de advocaat de stukken slechts gedeeltelijk heeft geanonimiseerd. Betrokkene rekent het zichzelf aan dat hij de stukken niet zelf heeft geanonimiseerd.

5.21. De Accountantskamer overweegt dat een accountant die de beschikking krijgt over gegevens of inlichtingen waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, verplicht is tot geheimhouding van die gegevens of inlichtingen.[2] Op deze verplichting bestaan een vijftal in artikel 16 VGBA genoemde uitzonderingen, waaronder de situatie waarin de klant schriftelijk toestemming heeft gegeven voor het verstrekken van de gegevens of inlichtingen[3].

5.22. Betrokkene heeft erkend dat hij zonder toestemming vertrouwelijke stukken van andere klanten van het accountantskantoor heeft gedeeld met de advocaat van de ooms. Dit is in strijd met het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid. Dat de advocaat na het verstrekken van deze stukken zou hebben besloten om deze gedeeltelijk geanonimiseerd in te brengen in de civiele procedure, maakt dat niet anders. Een accountant is immers tot geheimhouding verplicht, tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie. Omdat de betrokken klanten geen toestemming hebben gegeven voor het verstrekken van deze stukken en ook de overige vier uitzonderingen in dit geval niet van toepassing zijn, was het betrokkene niet toegestaan om deze vertrouwelijke informatie van klanten te delen. Het klachtonderdeel is gegrond.

5.23. De klacht zal wat betreft de klachtonderdelen a, c (deels) en d gegrond worden verklaard. De klacht zal voor het overige ongegrond worden verklaard.

6. De maatregel

6.1. Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers voor de duur van twee weken is passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van objectiviteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid en vertrouwelijkheid. Daarnaast is meegewogen dat betrokkene gedurende een lange periode niet heeft onderkend dat zijn objectiviteit (mogelijk) werd bedreigd en dat hij zorgvuldig met de belangen van de betrokken partijen had moeten omgaan. Pas na één jaar en twee maanden heeft hij aanleiding gezien om een maatregel te

treffen. Ook is daarbij betrokken dat het bestendige jurisprudentie van de Accountantskamer is dat een accountant met klanten met tegengestelde belangen zich bewust moet zijn van een dreigend belangenconflict en dat hij in verband daarmee toereikende maatregelen moet treffen om deze (mogelijke) bedreiging van zijn objectiviteit weg te nemen. Verwacht mag worden dat betrokkene op de hoogte is van deze jurisprudentie. Tot slot is meegewogen dat betrokkene op de zitting, behoudens ten aanzien van de vertrouwelijkheid, weinig inzicht in zijn eigen handelen heeft getoond.

7. De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart klachtonderdelen a, c (deels) en d gegrond, zoals hiervoor is overwogen;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • legt aan betrokkene op de maatregel als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder d. Wtra, te weten die van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers voor de duur van twee weken, welke maatregelingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd en eindigt na ommekomst van de vermelde termijn;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagsters betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagsters vergoedt.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. I. Tubben en mr. S.P. Pompe (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en A.M. Janssen AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2023.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

[1] Artikel 21 lid 1 VGBA

[2] Artikel 16 aanhef VGBA

[3] Artikel 16 onder d VGBA