ECLI:NL:TACAKN:2023:16 Accountantskamer Zwolle 22/531 Wtra AK 22/532 Wtra AK 22/533 Wtra AK 22/534 Wtra AK 22/535 Wtra AK 22/1374 Wtra AK 22/1375 Wtra AK 22/1376 Wtra AK 22/1377 Wtra AK 22/1378 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2023:16
Datum uitspraak: 03-03-2023
Datum publicatie: 03-03-2023
Zaaknummer(s):
  • 22/531 Wtra AK
  • 22/532 Wtra AK
  • 22/533 Wtra AK
  • 22/534 Wtra AK
  • 22/535 Wtra AK
  • 22/1374 Wtra AK
  • 22/1375 Wtra AK
  • 22/1376 Wtra AK
  • 22/1377 Wtra AK
  • 22/1378 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klager was vennoot van een vof met twee vennoten. Hij is van mening dat zijn medevennoot, die de administratie van de vof voerde, fraude heeft gepleegd en zichzelf ten nadele van klager heeft bevoordeeld. Volgens klager hadden de accountants, die de jaarrekeningen van de vof hebben samengesteld, dat moeten zien. De accountants hebben hem over de fraude niet behoorlijk te woord gestaan en zijn vragen over hun declaraties niet naar behoren beantwoord. Zij hebben in de ontstane wrijving tussen de vennoten geen bedreiging gezien. Wie de vof mocht vertegenwoordigen hebben zij niet vastgesteld. Aan de ex-vennoot zijn ten onrechte de LOR 2015, met een valse handtekening van klager, en de LOR 2016, bestaande uit twee A4’tjes die niet bij elkaar horen, afgegeven. De klachten zijn ongegrond. De klachten zijn niet of onvoldoende toegelicht en onderbouwd en missen een grondslag in de feiten. Klager heeft de door hem overgelegde stukken niet toegelicht. Betrokkenen hebben de klachten gemotiveerd tegengesproken.  

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 3 maart 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 23 maart 2022 ontvangen vijf klachten met nummers  22/531, 22/532, 22/533, 22/534 en 22/535 Wtra AK en in de op 15 augustus 2022 ontvangen vijf klachten met nummers 22/1374, 22/1375, 22/1376, 22/1377 en 22/1378 Wtra AK van

X

wonende te [plaats1]

K L A G E R

t e g e n

drs. Y1

Y2

Y3

Y4

allen kantoorhoudende te [plaats2]

Y5

kantoorhoudende te [plaats3]

allen accountant-administratieconsulent

B E T R O K K E N E N

verder ook te noemen [Y1], [Y2], [Y3], [Y4] en [Y5]

advocaten: mr. drs. J.F. Garvelink en mr. D.C. Theunis.

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • de klaagschriften met bijlagen
  • de e-mail van klager van 24 maart 2022
  • de verweerschriften met bijlagen
  • de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.        De klachten zijn gezamenlijk behandeld op de openbare zitting van 20 januari 2023. Klager is verschenen. Betrokkenen zijn ook verschenen, bijgestaan door mrs. Garvelink en Theunis.  

1.3.        De Accountantskamer doet vanwege de samenhang tussen de beide klachten in één beslissing uitspraak.

2.            De samenvatting

2.1.        Klager was vennoot van een vof met twee vennoten. Hij is van mening dat zijn medevennoot, die de administratie van de vof voerde, fraude heeft gepleegd en zichzelf ten nadele van klager heeft bevoordeeld. Volgens klager hadden de accountants, die de jaarrekeningen van de vof hebben samengesteld, dat moeten zien. De accountants hebben hem over de fraude niet behoorlijk te woord gestaan en zijn vragen over hun declaraties niet naar behoren beantwoord. Zij hebben in de ontstane wrijving tussen de vennoten geen bedreiging gezien. Wie de vof mocht vertegenwoordigen hebben zij niet vastgesteld. Aan de ex-vennoot zijn ten onrechte de LOR 2015, met een valse handtekening van klager, en de LOR 2016, bestaande uit twee A4’tjes die niet bij elkaar horen, afgegeven. 

2.2.        De klachten zijn ongegrond. De klachten zijn niet of onvoldoende toegelicht en onderbouwd en missen een grondslag in de feiten. Klager heeft de door hem overgelegde stukken niet toegelicht. Betrokkenen hebben de klachten gemotiveerd tegengesproken.  

3.            De feiten

3.1.        Betrokkenen zijn allen ingeschreven in het accountantsregister van de NBA, [Y1] vanaf [datum, [Y2] vanaf [datum], [Y3] vanaf [datum], [Y4] vanaf [datum en [Y5] vanaf [datum]. Zij zijn of waren verbonden aan het accountantskantoor [accountantskantoor1] (hierna: [accountantskantoor1]).

3.2.        De vennootschappen [BV1] (hierna: [BV1]), vertegenwoordigd door de vader van klager, en [BV2] (hierna: [BV2]), vertegenwoordigd door [A] (hierna: [A]), hebben in 1996 de vennootschap onder firma [vof1] (hierna: de vof) opgericht. Na het terugtreden van zijn vader in 2002 heeft klager diens (feitelijke) positie in de vof overgenomen.  

3.3.        Tot het vermogen van de vof behoorde het pand aan de [adres] te [plaats1]. De taken waren tussen beide vennoten zo verdeeld dat [BV2] (feitelijk [A]) de administratie van de vof verzorgde en [BV1] (feitelijk klager) zich met de exploitatie van (onder meer) dit pand bezighield.

3.4.        Op 3 mei 2010 is [A] als bestuurder van [BV2] teruggetreden en zijn zoon heeft hem opgevolgd. [A] is wel (enig) aandeelhouder van [BV2] gebleven, ook na het overlijden van zijn zoon in december 2015 en de benoeming van diens echtgenote tot opvolgend bestuurder van [BV2]. Vanaf 1 juni 2022 is [A] weer bestuurder van [BV2]. [A] heeft ook in de periode dat hij geen bestuurder van [BV2] was de administratie van de vof gevoerd en hij heeft namens de vof de contacten met [accountantskantoor1] onderhouden.

3.5.        Tussen klager en [A] zijn in de loop van 2018/2019 wrijvingen ontstaan die hebben geleid tot het einde van de vof. [BV1] is in een procedure met [BV2] over de verdeling van het vennootschapelijk vermogen verwikkeld.

3.6.        In opdracht van [BV1] heeft een bureau in 2020 een onderzoek ingesteld naar de administratie van de vof, met name 18 facturen van [BV2] aan de vof in de periode 2016-2018. Dat onderzoek heeft geleid tot een rapport van 29 mei 2020.

3.7.        De jaarrekeningen van de vof werden in opdracht van de vof samengesteld door een accountant verbonden aan (de rechtsvoorganger van) [accountantskantoor1]. De jaarrekeningen 2011 tot en met 2013 zijn samengesteld door [Y1], de jaarrekeningen 2014 tot en met 2016 door [Y3] en de jaarrekening 2017 door [Y4]. De opdracht tot het samenstellen van de jaarrekening 2018 is in oktober 2019 beëindigd. Deze jaarrekening is daarom niet door een accountant verbonden aan [accountantskantoor1] samengesteld.

4.            De klachten

4.1.        Volgens klager hebben betrokkenen tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. In zijn eerste klaagschrift van 23 maart 2022 heeft klager na ‘2.1Verwijtbaar handelen individuele accountants’ zijn verwijten geformuleerd. Ook heeft klager in dat klaagschrift verwijten opgenomen aan het adres van [accountantskantoor1] na ‘2.2Verwijtbaar handelen [accountantskantoor1]’. Aangezien een klacht zich alleen tegen accountants kan richten en niet tegen een accountantskantoor, beperkt de Accountantskamer de klacht tot wat klager onder 2.1 heeft aangevoerd. Dat is op 23 maart 2022 door de Accountantskamer aan klager bericht.

4.2.        Klager heeft ter zitting verklaard dat op bladzijde 14 van het eerste verweerschrift de onderdelen van zijn klacht correct zijn samengevat. Die samenvatting luidt als volgt:

a.            [Y5] en [Y3] zijn niet bereidwillig geweest om klager op behoorlijke wijze te behandelen of te woord te staan;

b.            [Y1], [Y3] en [Y4] zouden hebben moeten vaststellen dat facturen niet op naam van de vof staan en dat er in totaliteit bezien zeer omvangrijke overboekingen in rekening-courant waren tussen de vof en [BV2];

c.            [Y4] had de eind 2018 ontstane onmin tussen de vennoten als bedreiging moeten zien en maatregelen moeten nemen;

d.            [Y3], [Y4] en [Y2] hadden zich ervan moeten vergewissen wie namens de vof bevoegd was opdrachten aan [accountantskantoor1] te verstrekken.

4.3.        In zijn tweede klaagschrift van 15 augustus 2022 heeft klager de volgende klachtonderdelen geformuleerd:

a.            [Y3] heeft in strijd met de voor hem geldende vertrouwelijkheid een kopie van de LOR 2015 en van de LOR 2016 aan [A] verstrekt. Beide documenten zijn niet authentiek;

b.            Betrokkenen hebben klager niet geïnformeerd over de mutaties in de rekening-courantverhouding tussen de vof en [BV2]. 

5.            De beoordeling

5.1.        De Accountantskamer zal hierna voor de leesbaarheid soms de namen [X] en [A] gebruiken ook als daarmee respectievelijk [BV1] en [BV2] is bedoeld. Vanwege de diverse, in de klachten betrokken accountants en de in de stukken ook genoemde namen van andere medewerkers van [accountantskantoor1] zal, waar dat voor de leesbaarheid van de beslissing beter uitkomt, de naam van het accountantskantoor ([accountantskantoor1]) worden gebruikt ook als daarmee de naam of namen van de betrokken accountant(s) en/of van een medewerker van [accountantskantoor1] wordt bedoeld. Waar nodig in verband met het specifieke klachtonderdeel zal de naam van de betrokken accountant of van een medewerker van [accountantskantoor1] worden genoemd.

5.2.        Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de Nadere voorschriftsen controle- en overige Standaarden (NV COS).

5.3.        Klager heeft in zijn eerste klaagschrift de klachtonderdelen niet met feiten en omstandigheden onderbouwd en toegelicht. Hij heeft bij dit klaagschrift een aantal stukken gevoegd zonder die stukken toe te lichten. Wat in die stukken voor de beoordeling van de klachtonderdelen van belang is, is daardoor onduidelijk. Op de zitting heeft klager volstaan met een korte uiteenzetting. Hij is daarbij niet ingegaan op het verweerschrift en heeft hoofdzakelijk gesteld dat er door [BV2] ([A]) ‘grootscheepse fraude is gepleegd’ door bedragen aan de vof te factureren wegens uitgevoerde werkzaamheden en dat [accountantskantoor1] wist althans moet hebben geweten dat [BV2] geen personeel in dienst had.

5.4.        Betrokkenen hebben in hun verweerschrift in de eerste klacht tegen de procesvoering door klager bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is gegrond al leidt dat, zoals verderop zal blijken, niet tot niet-ontvankelijkheid van de eerste klacht zoals betrokkenen hebben betoogd. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven, dat in hoger beroep beslissingen van de Accountantskamer toetst, heeft in een beslissing van 25 april 2016[1] het volgende overwogen: ‘Naar het oordeel van het College heeft de accountantskamer terecht geoordeeld dat het niet aan de tuchtrechter is om zelfstandig in ingebrachte stukken op zoek te gaan naar wat wel en niet dienstig zou kunnen zijn voor de klacht. Het is in een tuchtprocedure immers aan de klager om een klacht(onderdeel) voldoende te concretiseren en in het klaagschrift gespecificeerd te onderbouwen. Tot uitgangspunt dient daarbij dat het enkel overleggen en verwijzen naar producties in het algemeen niet voldoende is om een klacht(onderdeel) te onderbouwen. Een klacht(onderdeel) dient te worden gemotiveerd, op zodanige wijze dat degene tegen wie de klacht is ingediend zich daartegen gericht kan verweren. Als ter onderbouwing van de klacht wordt verwezen naar producties dient dit op zodanige wijze te gebeuren dat voor de wederpartij en de tuchtrechter duidelijk is welke feiten en stellingen aan deze producties worden ontleend ter staving van de klacht.

5.5.        Betrokkenen hebben in de onderhavige zaak, ondanks de gebrekkige procesvoering door klager, ook inhoudelijk verweer gevoerd waarbij zij hun visie op de klachtonderdelen in het eerste klaagschrift uiteen hebben gezet. Daarbij hebben zij ter onderbouwing van die visie stukken overgelegd waarbij wel is aangegeven om welke reden(en) die stukken van belang zijn. Uit hun verweer volgt dat betrokkenen, ondanks de gebrekkige procesvoering, hebben begrepen waarop de verwijten van klager betrekking hebben. Betrokkenen zijn naar het oordeel van de Accountantskamer, anders dan zij stellen, door de gebrekkige procesvoering dan ook niet op een onaanvaardvare wijze in hun verdedigingsbelang geschaad. De eerste klacht is daarom niet reeds ongegrond omdat betrokkenen niet in staat waren zich behoorlijk te verweren. Dat waren zij wel. Wel zal de gebrekkige toelichting op en onderbouwing van de eerste klacht van betekenis zijn bij de inhoudelijke beoordeling ervan.  

De Accountantskamer zal hierna de klachtonderdelen achtereenvolgens bespreken.

Klachtonderdeel a (eerste klaagschrift): [Y5] en [Y3] zijn niet bereidwillig geweest om klager op behoorlijke wijze te behandelen of te woord te staan.

5.6.        Klager heeft in zijn klaagschrift een tekst uit een brief, een aansprakelijkstelling, van zijn advocaat geciteerd. Volgens dit citaat gaat het ‘om het handelen van [Y5] en [Y3] naar aanleiding van de gemotiveerde verzoeken van cliënt (klager, toevoeging Ack) om inzage te krijgen in de administratie van de vof en de door [accountantskantoor1] verrichte werkzaamheden, althans het uitblijven van de verzochte (en toegezegde) informatie alsmede het uitblijven van gedetailleerde informatie omtrent verrichte werkzaamheden en declaraties’ en: ‘het komt er op neer dat er nagenoeg geen gehoor of bereidwilligheid was om cliënt op behoorlijke wijze te behandelen of te woord te staan.

5.7.        Het standpunt van klager komt hierop neer. Klager verdenkt [A] ervan dat hij geld aan de vof heeft onttrokken door middel van valse inkoopfacturen. [accountantskantoor1] had dat moeten opmerken en heeft dat niet gedaan. Klager verdenkt [accountantskantoor1] ervan te veel voor het samenstellen van de jaarrekeningen te hebben gedeclareerd. Volgens klager was [accountantskantoor1] niet bereid met hem over een en ander fatsoenlijk van gedachten te wisselen.

5.8.        De Accountantskamer overweegt het volgende. Uit het (gedocumenteerde) verweer van [accountantskantoor1] volgt dat klager per e-mail van 29 april 2019 aan [B], werkzaam bij [accountantskantoor1] als cliëntadviseur, heeft geschreven dat hij een bespreking wenste over de volgens hem ‘grootscheepse fraude’ gepleegd door [A] en de volgens hem hoge, in rekening gebrachte kosten voor het samenstellen van de jaarrekening 2017 (€ 3.550). Door [B] is daarop geantwoord dat hij graag eerst de correspondentie van klager met [A] en met zijn juridisch adviseur wilde ontvangen. Klager heeft dit geweigerd en is dit blijven weigeren. Van de kant van [accountantskantoor1] is uiteindelijk toch ingestemd met een gesprek met klager zonder dat hij eerst de gevraagde documentie aan [accountantskantoor1] ter beschikking had gesteld. Dat gesprek heeft op 4 juni 2019 met [Y2] en [Y5] plaatsgevonden. Daarna is de correspondentie voortgezet. Klager drong daarin aan op beantwoording van vragen die door hem op 4 juni 2019 waren gesteld. Bij brief van 30 september 2019 heeft [Y3] aan klager geschreven dat zonder onderbouwing van zijn stellingen (inzake, kort gezegd, fraude en diefstal door [A]), zijn klachten over [accountantskantoor1] inzake haar verwerking van ‘niet correcte administratieve stukken’, niet kunnen worden onderzocht. In de brief van [Y3] aan klager van 11 oktober 2019 is dit standpunt herhaald. Nadat klager als klokkenluider een klacht bij [accountantskantoor1] had ingediend, heeft [C] (regiodirecteur van [accountantskantoor1]) klager op 12 november 2019 verzocht naar een nog te plannen bespreking de door hem verzamelde stukken (kostenrekeningen en facturen) mee te nemen. De bespreking met [C] en [Y3] heeft op 2 december 2019 plaatsgevonden, gevolgd door een bespreking met alleen [C] op 29 januari 2020. Klager heeft ter zitting op een vraag geantwoord dat hij zijn stukken, hoewel hij ze had verzameld en tijdens besprekingen met [accountantskantoor1] bij zich had, niet aan [accountantskantoor1] ter beschikking heeft gesteld.

5.9.        De Accountantskamer is van oordeel dat uit het verweer en de daarbij overgelegde correspondentie niet volgt dat klager niet naar behoren te woord is gestaan. Er is met klager meerdere keren gesproken ondanks dat klager zijn stukken inzake de beweerdelijke malversaties niet wilde afgeven. Dat de besprekingen niet tot het door klager gewenste resultaat hebben geleid betekent niet dat hij door [accountantskantoor1] niet behoorlijk te woord is gestaan.

5.10.      Wat betreft de vragen van klager over de kosten van het samenstellen van de jaarrekening 2017 overweegt de Accountantskamer het volgende. Klager heeft een e-mail van 16 augustus 2021 van hem aan ‘[D]’ overgelegd met als onderwerp ‘declaratiefraude’. Die e-mail gaat over de kosten van het samenstellen van de jaarrekening 2017. Daarvoor is volgens de e-mail een bedrag van € 2.100 geoffreerd, maar € 3.550 gedeclareerd. In de e-mail staat onder meer: ‘Bij het opvragen van het declaratievoorstel en de factuurspecificaties is men al ruim gealarmeerd, althans Dhr. [B].’ Volgens klager heeft [accountantskantoor1] over de declararties geen openheid van zaken willen geven, maar de Accountantskamer leidt uit de bijlagen bij deze e-mail af dat klager daarvóór een gespecificeerd ‘Declaratievoorstel’ van [accountantskantoor1] met betrekking tot ‘Opdracht 1117 Jaarcijfers 2017’ heeft ontvangen. Dat sluit aan op de zinsnede in de e-mail dat klager het declararievoorstel en de factuurspecificaties had opgevraagd, waardoor [B] (werkzaam bij [accountantskantoor1]) gealarmeerd zou zijn. Het declaratievoorstel bevat een specificatie van werkzaamheden en bestede tijd. In dit licht bezien heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat [accountantskantoor1] niet bereid is geweest hem over de declaraties behoorlijk te woord te staan, nog daargelaten dat hij zijn verwijt niet heeft toegelicht. De verklaring van [Y3] ter zitting dat hij vragen van klager over declaraties met hem heeft besproken, is in het licht van deze e-mail en de bijlagen bezien, niet onaannemelijk.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b (eerste klaagschrift): [Y1], [Y3] en [Y4] zouden hebben moeten vaststellen dat facturen niet op naam van de vof staan en dat er in totaliteit bezien zeer omvangrijke overboekingen in rekening-courant waren tussen de vof en [BV2].

Klachtonderdeel b (tweede klaagschrift): betrokkenen hebben klager niet geïnformeerd over de mutaties in de rekening-courantverhouding tussen de vof en [BV2].    

5.11.      De Accountantskamer neemt de klachtonderdelen inzake de overboekingen/mutaties in rekening-courant samen, omdat klager ter zitting op een vraag heeft geantwoord dat die over hetzelfde gaan.

5.12.      Volgens klager zijn er in de periode 2009 tot en met 2017 facturen in de administratie van de vof geboekt die niet op naam van de vof staan. [accountantskantoor1] had dat volgens klager moeten zien. Om welke facturen het gaat heeft klager niet toegelicht. De bewuste facturen zijn ook niet overgelegd. Betrokkenen kunnen zich hiertegen dan ook niet goed verweren. Betrokkenen hebben erop gewezen dat volgens het rapport van het onderzoeksbureau 18 facuren van [BV2] aan de vof in de periode 2016-2018 zijn onderzocht, maar die facturen (in totaal € 18.135) zijn aan de vof gericht zodat het klachtonderdeel daarover niet kan gaan.

5.13.      Het verwijt in het (eerste) klaagschrift van 23 maart 2022 dat ‘er (in totaliteit) bezien zeer omvangrijke overboekingen in rekening-courant tussen de vof en [BV2]’ hebben plaatsgevonden is ook niet nader toegelicht en onderbouwd. Betrokkenen voeren als verweer aan dat het hun niet duidelijk is welke zeer omvangrijke overboekingen klager bedoelt. In het rapport van Het onderzoeksbureau waarnaar betrokkenen hebben verwezen, worden overboekingen door de vof aan de schoondochter van [A] besproken in de periode 2010-2019 van in totaal € 8.180. De Accountantskamer is met betrokkenen van oordeel dat dit geen zeer omvangrijke overboekingen zijn. Dit klachtonderdeel in het eerste klaagschrift is ongegrond.

5.14.      Klager heeft in zijn tweede klaagschrift van 15 augustus 2022 wat betreft de mutaties in de rekening-courant van [BV2] twee voorbeelden gegeven en aangevoerd dat ‘alle jaren eenzelfde beeld geven (2007 t/m 2017)’.

5.15.      Het eerste voorbeeld betreft het boekjaar 2007 in welk jaar volgens de grootboekkaart

[BV2]’ drie opnames en een storting van telkens € 25.000 hebben plaatsgevonden. De Accountantskamer is van oordeel de klacht op dit onderdeel is verjaard, omdat de verweten gedraging ruimschoots voor 1 januari 2013 zou hebben plaatsgevonden. De jaarrekening 2007 was, naar mag worden aangenomen, toen immers al lang samengesteld. Op grond van de overgangswetgeving (artikel 51 van de Wet tuchtrechtspraak accountants, Wtra) geldt dat de Accountantskamer een klacht niet in behandeling neemt als op 1 januari 2019 de oude klachttermijn van zes jaar al was verstreken. Daarvan is sprake. Klager is daarom in zoverre niet-ontvankelijk.

5.16.      Het tweede voorbeeld betreft het boekjaar 2015. De jaarrekening 2015 zal, naar mag worden aangenomen, in 2016 zijn samengesteld. De klacht is ten opzichte van [Y3] die de jaarrekening 2015 heeft samengesteld, niet verjaard. Ook in 2015 zijn meerdere stortingen en opnames geboekt. De Accountantskamer is van oordeel dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat de stortingen (in totaal € 31.500,00) en opnames (in totaal € 33.107,57) die uit de grootboekkaart ‘[BV2]’ blijken, een aangelegenheid was die op grond van professionele oordeelsvorming belangrijk genoeg was om door [Y3]  onder de aandacht van (ook) klager te brengen (Standaard 4410.27). Het enkele feit dat stortingen en opnames door [BV2] tot ongeveer hetzelfde totaalbedrag hebben plaatsgevonden was, zonder nadere toelichting, geen bijzonderheid. Die nadere toelichting ontbreekt.

5.17.      De Accountantskamer stelt vast dat het klachtonderdeel ten aanzien van andere jaren dan de jaren 2007 en 2015 niet is onderbouwd en toegelicht.

5.18.      De slotsom is dat de klachten van 23 maart 2022 op dit onderdeel ongegrond zijn en dat de klachten van 15 augustus 2022 op dit onderdeel, voor zover die betrekking hebben op het boekjaar 2007, niet-ontvankelijk zijn en voor het overige ongegrond, nog daargelaten het beroep op verjaring dat ten aanzien van [Y1] is gedaan, welke beroep de Accountantskamer bij deze stand van zaken laat rusten. 

Klachtonderdeel c (eerste klaagschrift): [Y4] had de eind 2018 ontstane onmin tussen de vennoten als bedreiging moeten zien en maatregelen moeten nemen.

5.19.      De Accountantskamer overweegt het volgende. [Y4] heeft op 27 juli 2018 bij de jaarrekening 2017 een samenstellingsverklaring afgegeven. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat [Y4] toen bekend was met de onmin tussen de beide vennoten, terwijl evenmin aannemelijk is dat die onmin toen al bestond. In zijn klaagschrift heeft klager immers geschreven dat hij medio 2018 zijn onderzoek naar ongeregeldheden in de administratie is gestart en dat hij eind 2018 [A] met de resultaten ervan heeft geconfronteerd. De correspondentie van klager met [accountantskantoor1] erover begint in de loop van 2019.

Dit klachtonderdeel is ongegrond, omdat het geen grondslag in de feiten vindt.

Klachtonderdeel d (eerste klaagschrift): [Y3], [Y4] en [Y2] hadden zich ervan moeten vergewissen wie namens [vof1] bevoegd was [accountantskantoor1] opdrachten te verstrekken.

5.20.      De Accountantskamer overweegt het volgende. Betrokkenen hebben onweersproken aangevoerd dat zij zich er wel van hebben vergewist dat beide vennoten de vof konden vertegenwoordigen. De Accountantskamer stelt met betrokkenen vast dat beide vennoten op grond van artikel 5 van de vennootschapsakte zelfstandig bevoegd zijn. De samenstellingsopdrachten zijn volgens betrokkenen telkens door beide vennoten ondertekend en ook die stelling heeft klager niet bestreden. Betrokkenen hebben in dit verband de opdrachtbevestiging voor het samenstellen van de jaarrekening 2017 overgelegd. Daarop staan de handtekeningen van klager en [A]. Dat geldt ook voor de LOR 2017. Ook die is door beiden ondertekend en klager heeft de geldigheid van zijn handtekening op beide stukken niet betwist zoals hij dat wel heeft gedaan ten aanzien van zijn handtekening op de LOR 2015 (zie klachtonderdeel a hierna).

Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag en is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel a (tweede klaagschrift): [Y3] heeft in strijd met de voor hem geldende vertrouwelijkheid een kopie van de LOR 2015 en van de LOR 2016 aan [A] verstrekt. Beide stukken zijn niet authentiek.

5.21.      Klager voert aan dat [Y3] aan hem op verzoek van [A] op 12 juli 2022 de LOR 2015 en de LOR 2016 met betrekking tot de vof heeft toegestuurd, terwijl de relatie tussen [BV2] en [accountantskantoor1] toen al was verbroken en de vof geen cliënt van [accountantskantoor1] meer was. De Accountantskamer begrijpt dat volgens klager hiermee de vertrouwelijkheid is geschonden. Daarnaast betwist klager de echtheid van zijn handtekening op de LOR 2015. De LOR 2016 bestaat uit twee A’4tjes, maar die horen volgens klager niet bij elkaar. Volgens klager is sprake van valsheid in geschrift.

5.22.      De Accountantskamer overweegt het volgende. Vanaf 1 juni 2022 is [A] weer bestuurder van [BV2]. [Y3] heeft naar aanleiding van een verzoek van [A], gevolgd door een verzoek van de advocaat van [BV2], de LOR 2015 en de LOR 2016 aan [A] (en tevens aan diens advocaat en klager) toegestuurd. Aangezien [BV2] in de jaren waarop de LOR 2015 en de LOR 2016 betrekking hebben vennoot van de vof was en [A] vanaf 1 juni 2022 (weer) de bestuurder van [BV2] is, is van schending van vertrouwelijkheid geen sprake.

5.23.      Volgens klager tonen de LOR 2015 en de LOR 2016 aan, dat sprake is geweest van ‘list en bedrog’ gepleegd door [A] en [accountantskantoor1]. Wat betreft de handtekening op de LOR 2015 die volgens klager niet door hem is gezet, overweegt de Accountantskamer het volgende. Betrokkenen stellen dat de handtekening van klager weliswaar afwijkt van zijn gebruikelijke handtekening, maar dat daaruit nog niet volgt dat die niet door hem is gezet. Dat verweer treft doel. Daar komt bij dat klager niet heeft gesteld, laat staan aannemelijk  gemaakt, dat één van de betrokkenen zijn handtekening heeft vervalst of had moeten vaststellen dat die door een derde ([A]?) was vervalst.

5.24.      Wat betreft de LOR 2016 heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat beide A4’tjes ‘heel duidelijk’ niet bij elkaar horen en door [Y3] ten onrechte als één, echt document zijn gepresenteerd. Zo loopt de nummering van de alinea’s op beide pagina’s door en is op beide pagina’s hetzelfde lettertype gebruikt. Het enkele feit dat de positie van de kantlijnen op beide bladzijden niet exact gelijk is, is onvoldoende voor een ander oordeel.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.25.      De vijf klachten in het eerste klaagschrift zijn ongegrond. Klager is ten aanzien van klachtonderdeel b in het tweede klaagschrift deels niet-ontvankelijk. Voor het overige zijn de vijf klachten in het tweede klaagschrift ongegrond.

De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klachten in het klaagschrift van 23 maart 2022 ongegrond;
  • verklaart de klachten in het klaagschrift van 15 augustus 2022 deels niet-ontvankelijk (als vermeld in 5.18) en voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. A.M. van Amsterdam en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en Th.A. Verkade RA en B.J.G. van den Bragt RA AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2023.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.

[1] CBb 25 april 2016, ECLI:NL:CBB:2016:117, r.o. 12.4