ECLI:NL:TACAKN:2023:11 Accountantskamer Zwolle 22/928 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2023:11
Datum uitspraak: 24-02-2023
Datum publicatie: 24-02-2023
Zaaknummer(s): 22/928 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie: Klacht gedeeltelijk gegrond, tijdelijke doorhaling voor de duur van één maand. Klager en betrokkene waren partners bij hetzelfde accountantskantoor. Klager is per 1 januari 2021 vertrokken naar een ander accountantskantoor en heeft zijn klantenportefeuille meegenomen. Betrokkene heeft vanaf januari 2021 uitkeringen op grond van de NOW en TVL aangevraagd voor zijn accountantskantoor. Klager verwijt betrokkene dat hij deze uitkeringen ten onrechte heeft aangevraagd en dat hij bij de waardering van de aandelen van klager een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven door deze uitkeringen niet in zijn prognose over 2021 op te nemen. De Accountantskamer overweegt dat klager gemotiveerd en met stukken onderbouwd heeft gesteld dat betrokkene ten onrechte NOW-uitkeringen heeft aangevraagd, waardoor het op de weg van betrokkene lag om daartegen gemotiveerd verweer te voeren. Betrokkene heeft dat niet gedaan. Hij heeft alleen ontkend dat hij deze uitkeringen ten onrechte heeft aangevraagd, maar heeft niet willen uitleggen waar deze aanvraag op is gebaseerd. De Accountantskamer komt daarom tot de conclusie dat in deze tuchtprocedure aangenomen moet worden dat betrokkene NOW-uitkeringen heeft aangevraagd zonder dat aan de voorwaarden van de NOW is voldaan. De klacht is in zoverre gegrond. Voor het overige is de klacht ongegrond, omdat klager met betrekking tot de aangevraagde TVL-uitkering onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat deze ten onrechte is aangevraagd. Daarnaast kan het standpunt van betrokkene dat de NOW- en TVL-uitkeringen niet in de prognose over 2021 hoefden te worden opgenomen worden beschouwd als een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt.

ACCOUNTANTSKAMER

UITSPRAAK van 24 februari 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 2 juni 2022 ontvangen klacht met nummer 22/928 Wtra AK van

X AA RB

wonende te [plaats1]

K L A G E R

t e g e n

DRS. Y

registeraccountant

kantoorhoudende te [plaats1]

B E T R O K K E N E

1.             De procedure

1.1.        De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

  • het klaagschrift met bijlagen
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de op de zitting door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.        De klacht is behandeld op de openbare zitting van 9 december 2022. Klager en betrokkene zijn verschenen.

2.             De uitspraak samengevat

Waarover gaat deze zaak?

2.1.        Klager en betrokkene waren tot 1 januari 2021 partners bij hetzelfde accountantskantoor. Klager is per 1 januari 2021 vertrokken naar een ander accountantskantoor en heeft zijn klantenportefeuille meegenomen. Betrokkene heeft vanaf januari 2021 uitkeringen op grond van de NOW en TVL aangevraagd voor zijn accountantskantoor. Volgens klager is dat onterecht, omdat het omzetverlies in 2021 uitsluitend door zijn vertrek en het meenemen van zijn klanten komt. Daarnaast heeft betrokkene in het kader van de waardering van de aandelen van klager een prognose over 2021 opgesteld waarin hij de ontvangen NOW- en TVL-uitkeringen niet heeft opgenomen. Volgens klager heeft betrokkene daarmee een verkeerde voorstelling van zaken gegeven.  

De beslissing van de Accountantskamer

2.2.        De klacht is gedeeltelijk gegrond. Betrokkene krijgt de maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van één maand opgelegd. Omdat klager gemotiveerd en met stukken onderbouwd heeft gesteld dat betrokkene ten onrechte NOW-uitkeringen heeft aangevraagd, lag het op de weg van betrokkene om daartegen gemotiveerd verweer te voeren. Betrokkene heeft dat niet gedaan. Hij heeft alleen ontkend dat hij deze uitkeringen ten onrechte heeft aangevraagd, maar heeft niet willen uitleggen waar deze aanvraag op is gebaseerd. De Accountantskamer komt daarom tot de conclusie dat in deze tuchtprocedure aangenomen moet worden dat betrokkene NOW-uitkeringen heeft aangevraagd zonder dat aan de voorwaarden van de NOW is voldaan. De klacht is in zoverre gegrond. Voor het overige is de klacht ongegrond, omdat klager met betrekking tot de aangevraagde TVL-uitkering onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat deze ten onrechte is aangevraagd. Daarnaast kan het standpunt van betrokkene dat de NOW- en TVL-uitkeringen niet in de prognose over 2021 hoefden te worden opgenomen worden beschouwd als een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt.

3.             De feiten

3.1.        Betrokkene is sinds 1997 ingeschreven in het accountantsregister van de NBA.

3.2.        Klager is van 1999 tot 1 januari 2021 als accountant en partner verbonden geweest aan het accountantskantoor van betrokkene, [accountantskantoor1] te [plaats1] (hierna: het accountantskantoor). Klager had een aandelenbelang van 20% in het accountantskantoor.

3.3.        Vanwege een verschil van inzicht hebben klager en betrokkene onderhandeld over de beëindiging van hun samenwerking per 1 januari 2021. Op 21 januari 2021 hebben zij daartoe een vaststellingsovereenkomst gesloten. Klager heeft tegen betaling van € 800.000 alle voor hem geldende bedingen afgekocht en klager mocht zijn klantenportefeuille meenemen naar zijn nieuwe kantoor.

3.4.        Klager heeft ongeveer 150 klanten van het accountantskantoor meegenomen. Ook zijn drie medewerkers van het accountantskantoor meegegaan naar het nieuwe kantoor van klager.

3.5.        Betrokkene heeft voor zijn accountantskantoor vanaf 1 januari 2021 een beroep gedaan op de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). Het accountantskantoor heeft voor de vierde, vijfde en zesde aanvraagperiode in totaal € 135.737 aan voorschotten uitgekeerd gekregen.

3.6.        Het accountantskantoor heeft daarnaast op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) over het 1e kwartaal 2021 een bedrag van € 42.194,87 ontvangen.

3.7.        Omdat klager en betrokkene het niet eens konden worden over de waardering van het aandelenbelang van klager, hebben zij in mei 2021 een waarderingsdeskundige aangewezen die een bindend oordeel zou geven. De waarderingsdeskundige heeft de opdracht gekregen om een waardering op te stellen volgens de Discounted Cashflow methode (DCF).

3.8.        In artikel 6 van de opdrachtbevestiging staat het volgende:

“Conform de Overeenkomst is waarderingsmoment ofwel peildatum van de waardering 1 januari 2021. Ter verduidelijking, de waardering gaat alsdan uit van de situatie en verwachtingen zoals deze bestonden op dat moment. Ontwikkelingen na deze datum worden niet meegenomen in de waarde vaststelling.”

3.9.        Partijen hebben op 29 juni 2021 een prognose aan de waarderingsdeskundige aangeleverd. In de door betrokkene aangeleverde prognose waren de ontvangen NOW- en TVL-uitkeringen niet opgenomen. De waarderingsdeskundige heeft besloten dat deze wel in de prognose moeten worden opgenomen, waarna betrokkene die informatie aan de waarderingsdeskundige heeft verstrekt.

4.             De klacht

4.1.        Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4.2.        Klager verwijt betrokkene het volgende:

a. betrokkene heeft in strijd met de doelstelling een beroep gedaan op coronasteunmaatregelen;

b. betrokkene heeft een onjuiste voorstelling van zaken gegeven bij de waardering van de aandelen van klager.

5.             De beoordeling

5.1.        Voorop gesteld moet worden dat het hier gaat om een accountant die voor zijn eigen accountantskantoor NOW- en TVL-uitkeringen heeft aangevraagd. Hoewel betrokkene deze aanvragen niet op basis van een opdracht, maar als ondernemer ten behoeve van zijn eigen onderneming heeft ingediend, is wel sprake van een professionele dienst. In artikel 1 van de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) is namelijk bepaald dat onder een professionele dienst wordt verstaan: werkzaamheden waarvoor vakbekwaamheid als accountant wordt of kan worden aangewend. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene bij het indienen van zijn aanvragen voor NOW- en TVL-uitkeringen deze vakbekwaamheid heeft toegepast of had kunnen toepassen. Het handelen of nalaten van betrokkene kan daarom worden getoetst aan de VGBA.

5.2.        Betrokkene heeft naar voren gebracht dat de klacht van klager uitsluitend is ingegeven door zijn ontevredenheid over de gevolgen van de beëindiging van de samenwerking. Daarbij heeft betrokkene erop gewezen dat de klacht tegenstrijdig is. Aan de ene kant vindt klager dat betrokkene geen aanspraak had mogen maken op NOW- en TVL-uitkeringen, maar aan de andere kant meent klager dat de ontvangen uitkeringen wel moet worden meegenomen in de waardering van de aandelen.

5.3.        De Accountantskamer overweegt dat de omstandigheid dat klager bij deze tuchtprocedure (mogelijk) ook een eigen belang heeft dat niet samenvalt met de doelstelling van de tuchtrechtspraak, op zichzelf nog niet betekent dat sprake is van misbruik van tuchtrecht. Er bestaat dan ook geen grond om de klacht niet-ontvankelijk te verklaren. Daarmee komt de Accountantskamer toe aan de inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen.

5.4.        Het is in beginsel aan klager om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat een accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdeel a: ten onrechte een beroep doen op coronasteunmaatregelen

5.5.        Klager heeft gesteld dat bij het accountantskantoor geen sprake is geweest van een omzetverlies dat het gevolg is van buitengewone omstandigheden die niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, zoals voor toekenning NOW vereist is. Het omzetverlies is volgens klager uitsluitend te wijten aan het vertrek van klager en het meenemen van zijn klantenportefeuille (en de daarbij behorende omzet), waarvoor klager betrokkene al heeft gecompenseerd. Daarbij heeft klager erop gewezen dat het accountantskantoor in 2020 een omzet had van ongeveer € 2.200.000 en dat de omzet in 2021 volgens de prognose van betrokkene ongeveer € 1.500.000 zou bedragen. Dit omzetverschil van € 700.000 is volgens klager volledig te verklaren door het vertrek van genoemde klanten. Ook heeft klager er in dit verband op gewezen dat het accountantskantoor in 2020 niet of nauwelijks last heeft gehad van de coronamaatregelen, zodat er volgens hem ook in 2021 bij het uitvoeren van opdrachten nauwelijks hinder moet zijn ondervonden. Met betrekking tot het beroep op de TVL heeft klager aangevoerd dat deze regeling is bedoeld als tegemoetkoming in de vaste lasten voor ondernemers die getroffen zijn door de coronamaatregelen. Klager heeft gesteld dat het hem niet bekend is hoe het accountantskantoor daardoor zou zijn gedupeerd.

5.6.        Betrokkene heeft betwist dat zijn accountantskantoor ten onrechte NOW- en TVL-uitkeringen heeft aangevraagd. Volgens betrokkene is het niet aan de Accountantskamer, maar aan het UWV en de RVO om te bepalen of deze uitkeringen terecht zijn aangevraagd. Ook heeft hij aangevoerd dat voor het omzetverlies dat samenhangt met het vertrek van klager geen NOW-uitkering is aangevraagd en dat na overleg met het UWV een deel van de aanvragen is ingetrokken en een deel is toegekend. Meer informatie wil betrokkene niet verstrekken over de aangevraagde NOW- en TVL-uitkeringen, omdat dit concurrentiegevoelige en vertrouwelijke informatie is, die hij niet met klager wil delen. Daarbij heeft betrokkene erop gewezen dat er tussen hem en klager een civiele procedure aanhangig is met betrekking tot de tussen hen gesloten vaststellingsovereenkomst. Volgens betrokkene zal de door hem prijsgegeven informatie door klager worden gebruikt in de civiele procedure.

5.7.        De Accountantskamer overweegt in de eerste plaats dat het niet aan haar is om te beoordelen of het accountantskantoor van betrokkene in aanmerking komt voor NOW- en/of TVL-uitkeringen. Het is aan het UWV en de RVO om dat vast te stellen. De Accountantskamer kan echter wel beoordelen of betrokkene bij het aanvragen van de NOW- en TVL-uitkeringen heeft gehandeld in overeenstemming met de VGBA.

5.8.        Bij de beoordeling van de vraag of betrokkene overeenkomstig de VGBA heeft gehandeld moet acht worden geslagen op de specifieke rol die voor accountants is weggelegd in verband met hun poortwachtersfunctie en de frauderisico’met betrekking tot coronaregelingen. Op de website van de NBA staat hierover vermeld:

“In deze periode rekent de maatschappij er op dat accountants, misschien meer dan ooit, blijven zorgen voor betrouwbare informatie. Het economisch verkeer en de solidariteit onderling is erbij gebaat dat beschikbare regelingen eerlijk worden gebruikt op basis van betrouwbare informatie. Het is de taak van alle accountants om hieraan bij te dragen, zowel in de rol van externe accountant, interne accountant, overheidsaccountant en accountant in business.

(…)

Blijf de professioneel-kritische accountant

Belangrijk is dat de accountant rolvast blijft vanuit de kernwaarden die voor de beroepsuitoefening zo belangrijk zijn: integriteit en vakbekwaamheid. Dat vraagt veel van accountants, ieder in de eigen beroepsuitoefening. Dit betekent op de juiste manier omgaan met frauderisico’s en misbruik van of overtreding van regels detecteren.

Zowel voor organisaties als de accountant geldt dat het handelen altijd eerlijk, ethisch en uitlegbaar moet zijn. Zo niet dan wordt van de accountant een professioneel-kritische instelling verwacht om daarop door te pakken.

5.9.        De Accountantskamer overweegt dat klager met betrekking tot de aanvragen voor uitkeringen op basis van de NOW gemotiveerd heeft gesteld dat betrokkene deze aanvragen ten onrechte heeft ingediend. Klager heeft immers verwezen naar de omzetcijfers over 2020, de overname van de klantenportefeuille door klager en de door betrokkene medio 2021 opgestelde prognose voor 2021. Ook heeft hij gesteld dat de impact van de coronamaatregelen op de omzet over 2020 (toen klager nog bij het kantoor was betrokken en zicht had op de cijfers) zeer beperkt was, wat door betrokkene op de zitting niet is weersproken. Omdat hij inmiddels vertrokken was en van betrokkene geen inzicht kreeg in de cijfers over 2021, kan klager zijn klacht niet nader onderbouwen dan zoals door hem is gedaan. Nu klager een begin van onderbouwing heeft gegeven (zoveel als van hem onder de gegeven omstandigheden verwacht mocht worden) ligt het vervolgens op de weg van betrokkene om het standpunt van klager gemotiveerd te weerspreken. Betrokkene heeft dat niet gedaan. Hij heeft wel betwist dat hij ten onrechte NOW-uitkeringen heeft aangevaagd, maar een onderbouwing van zijn standpunt heeft hij – hoewel daartoe ter zitting nadrukkelijk uitgenodigd - niet gegeven. Betrokkene heeft op de zitting alleen een aantal scenario’s geschetst waarin een beroep op NOW-uitkeringen gerechtvaardigd zou kunnen zijn, maar hij heeft niet verklaard of en welke van deze scenario’s op zijn accountantskantoor van toepassing zijn. Dat betrokkene deze informatie niet met klager wil delen, omdat deze informatie tegen hem zou kunnen worden gebruikt in de civiele procedure, kan de Accountantskamer niet volgen. Uit de verklaringen van partijen op de zitting volgt immers dat deze civiele procedure betrekking heeft op het verbeuren van boetes in verband met het niet nakomen van de vaststellingsovereenkomst door betrokkene. Gelet op de onderbouwde stellingen van klager mocht van betrokkene, die over alle benodigde informatie met betrekking tot de aanvraagde NOW-uitkeringen beschikt en de bewering van klager dus eenvoudig met feiten kan weerleggen, meer openheid van zaken worden verwacht. Dit klemt te meer omdat betrokkene op de zitting is gewezen op de mogelijke consequenties van zijn proceshouding en hem bovendien de mogelijkheid is voorgehouden dat de voorzitter op grond van artikel 29a Wtra kan bepalen dat de gegeven inlichtingen uitsluitend ter kennisneming van partijen staan en niet door hen aan anderen mogen worden verstrekt. Ondanks deze toezegging, waardoor het klager niet zou zijn toegestaan om de verstrekte informatie te gebruiken in enige civiele procedure, heeft betrokkene volhard in zijn weigering om inhoudelijk verweer te voeren.

5.10.      Nu betrokkene het gemotiveerde en onderbouwde standpunt van klager niet gemotiveerd heeft weersproken, moet het er in deze tuchtprocedure voor worden gehouden dat betrokkene niet voldeed aan de in de NOW gestelde voorwaarden en hij dus ten onrechte NOW-uitkeringen heeft aangevraagd. Dat betrokkene heeft verklaard dat hij een deel van de aanvragen op een later moment alsnog heeft ingetrokken, leidt niet tot een ander oordeel. Betrokkene heeft immers geweigerd om de omvang van de ingetrokken aanvragen prijs te geven. Hij heeft in dit verband enkel verklaard dat het meer is dan € 10.

5.11.      Op grond van het vorenstaande moet in deze tuchtprocedure ervan worden uitgegaan dat betrokkene bij het aanvragen van de NOW-uitkering in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit heeft gehandeld. Ook heeft betrokkene met dit handelen het accountantsberoep in diskrediet gebracht, wat in strijd is met het fundamentele beginsel van professionaliteit, artikel 4 VGBA. Voor accountants is immers een specifieke rol weggelegd met betrekking tot de coronasteunmaatregelen, waarbij van de accountant juist wordt verwacht dat hij bijdraagt aan een eerlijk gebruik van de beschikbare regelingen. Bij gebrek aan een deugdelijk verweer moet worden aangenomen dat betrokkene in weerwil daarvan en ten behoeve van zijn eigen onderneming ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op NOW-uitkeringen. Het klachtonderdeel is in zoverre gegrond.

5.12.      Met betrekking tot de aanvraag van betrokkene voor een TVL-uitkering wordt het volgende overwogen. Klager heeft zijn stelling dat betrokkene deze uitkering ten onrechte heeft aangevraagd onvoldoende onderbouwd. Hij heeft in dit verband alleen naar voren gebracht dat het hem niet bekend is hoe het accountantskantoor zou zijn gedupeerd door de coronamaatregelen. Dit is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat deze aanvraag ten onrechte is ingediend en dat betrokkene in verband daarmee een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het klachtonderdeel is in zoverre ongegrond.

Klachtonderdeel b: onjuiste voorstelling van zaken bij waardering aandelenbelang

5.13.      Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft klager naar voren gebracht dat betrokkene in het kader van de waardering van de aandelen een prognose van de omzet over 2021 heeft moeten opstellen. In de prognose van betrokkene van 29 juni 2021 heeft betrokkene de ontvangen NOW- en TVL-uitkeringen niet opgenomen, wat volgens klager leidt tot een te lage waardering van de aandelen. De waarderingsdeskundige heeft hierover kritische vragen aan betrokkene gesteld, waarop betrokkene via zijn advocaat verschillende redenaties heeft bedacht op grond waarvan de uitkeringen buiten de prognose konden of moesten worden gehouden. Uiteindelijk heeft de waarderingsdeskundige besloten dat de ontvangen uitkeringen wel in de prognose moesten worden opgenomen. Door de uitkeringen buiten de prognose te houden heeft betrokkene volgens klager een onjuiste voorstelling van zaken gegeven, wat kan worden aangemerkt als niet-integer handelen.

5.14.      Betrokkene heeft aangevoerd dat hij in zijn prognose is uitgegaan van peildatum 1 januari 2021. Dit was volgens betrokkene uitdrukkelijk de bedoeling, waarbij hij heeft verwezen naar de afspraken in de opdrachtbevestiging. Omdat er op 1 januari 2021 nog geen aanvragen voor NOW- en TVL-uitkeringen waren ingediend, moesten deze volgens betrokkene ook niet meegenomen worden in de prognose. Uiteindelijk heeft de waarderingsdeskundige besloten dat de uitkeringen wel in de prognose moesten worden opgenomen, maar dat betekent volgens betrokkene niet dat hij heeft geprobeerd een onjuiste voorstelling van zaken te geven. De discussie over het al dan niet opnemen van de uitkeringen in de prognose moet volgens betrokkene worden gezien in het licht van de onderhandelingen tussen klager en betrokkene in het kader van de beëindiging van hun samenwerking.

5.15.      Volgens vaste jurisprudentie van de Accountantskamer is het een accountant toegestaan in een zakelijk conflict een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt aan zijn wederpartij, en ook aan derden, kenbaar te maken, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat een accountant zich met het oog op de fundamentele beginselen anders had moeten opstellen, kan onder meer sprake zijn als de accountant bewust een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen of indien de accountant in sterke mate verweten kan worden dat hij een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen.

5.16.      De Accountantskamer is van oordeel dat het standpunt van betrokkene kan worden beschouwd als een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt. Daarbij is in aanmerking genomen dat in artikel 6 van de opdrachtovereenkomst staat vermeld dat moet worden uitgegaan van de peildatum 1 januari 2021 en dat ontwikkelingen na deze datum niet worden meegenomen in de waardevaststelling. Dat in dit geval sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden, heeft klager niet aannemelijk gemaakt. Het feit dat de waarderingsdeskundige uiteindelijk heeft geoordeeld dat de NOW- en TVL-uitkeringen wel moeten worden meegenomen in de waardevaststelling, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat betrokkene bewust een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen. Klachtonderdeel b is ongegrond.

5.17.      De klacht zal wat betreft klachtonderdeel a gedeeltelijk gegrond worden verklaard en zal voor het overige ongegrond worden verklaard.  

6.             De maatregel

6.1.        Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van één maand is passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit. Aangenomen moet worden dat betrokkene ten onrechte en daarmee op een niet-integere wijze uitkeringen op grond van de NOW heeft aangevraagd en dat hij daarmee het accountantsberoep in diskrediet heeft gebracht. Ook zijn meegewogen het maatschappelijk belang bij een eerlijk gebruik van de coronasteunmaatregelen en de specifieke rol die de accountant daarbij heeft. Verder valt het betrokkene aan te rekenen dat hij geen enkele openheid van zaken heeft willen geven – ook niet nadat hij is gewezen op de mogelijkheid van een verzoek ex artikel 29a Wtra.

7.             De beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart klachtonderdeel a deels gegrond, zoals hiervoor overwogen;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • legt aan betrokkene op de maatregel als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder d. Wtra, te weten die van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers voor de duur van één maand, welke maatregelingaat op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd en eindigt na ommekomst van de vermelde termijn;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NBA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;
  • verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. A.M. van Amsterdam en mr. J.N. Bartels (rechterlijke leden) en D.J. ter Harmsel AA  en E.M. van der Velden AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. E.N.M. van de Beld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2023.

_________                                                                                                                       __________

secretaris                                                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.