ECLI:NL:TNORSHE:2022:31 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2022/5 en 6

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2022:31
Datum uitspraak: 19-09-2022
Datum publicatie: 22-09-2022
Zaaknummer(s): SHE/2022/5 en 6
Onderwerp:
  • Ondernemingsrecht, subonderwerp: BV/NV
  • Overig, subonderwerp: Wwft toezicht BFT
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Poortwachtersfunctie notaris en kandidaat-notaris bij aandelenoverdrachten in 2017, 2018 en 2019. BFT heeft klachten ingediend n.a.v. mededelingen van de Belastingdienst: beroep op niet-ontvankelijkheid verworpen. Klachten over schending onderzoeksplicht, overtreding verplichting tot (verscherpt) cliëntenonderzoek, schending plicht tot dienstweigering en overtreding meldingsplicht gegrond. In 2019 is een akte van aandelenoverdracht gepasseerd voor een koopsom van € 1,00, terwijl zulke overdrachten voor een symbolisch bedrag van € 1,00 al vanaf 2014 met zoveel woorden werden genoemd als praktijkvoorbeeld van een ongebruikelijke transactie. Bovendien had de betrokken onderneming een negatief eigen vermogen, was sprake van spoed bij het passeren van de akte, kwamen de aandelen met terugwerkende kracht voor rekening en risico van een Bulgaarse koper, die werd bijgestaan door een tolk omdat hij de Nederlandse taal (waarin de akte was opgesteld) niet beheerste, terwijl voorafgaand aan het passeren van de akte niet deze koper maar een derde als bestuurder stond ingeschreven bij het Handelsregister. Dat zelfs die transactie geen aanleiding heeft gevormd om “de alarmbellen te doen afgaan”, nader onderzoek te verrichten, dienst op te schorten/te weigeren en melding te maken van een voorgenomen ongebruikelijke transactie bevestigt de kamer in haar oordeel dat de notarissen – niettegenstaande het feit dat zij nog geen twee weken daarvoor hun werkzaamheden ten behoeve van twee tussenpersonen hadden beëindigd omdat naar hun zeggen notariskantoren in verband met verscherpte regelgeving meer inhoudelijk moesten rechercheren en zij in verband met die werkzaamheden al een melding hadden gedaan bij FIU-Nederland – zich destijds onvoldoende bewust waren van de (zorgvuldigheids)eisen die op grond van de Wna en de Wwft aan hen werden gesteld. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Klachtnummers  : SHE/2022/5 en SHE/2022/6

Datum uitspraak : 19 september 2022

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klachten van:

Bureau Financieel Toezicht (hierna: het BFT)

gevestigd in Utrecht

tegen

notaris de heer mr. [naam] (hierna: de notaris, klacht SHE/2022/5)
gevestigd in [vestigingsplaats]

en

kandidaat-notaris de heer mr. [naam] (hierna: de kandidaat-notaris, klacht SHE/2022/6)
werkzaam in [vestigingsplaats notaris
gemachtigde voor beiden: de heer mr. G. van Atten, advocaat in Heemstede

1.         De procedure

1.1.      Het BFT heeft bij brief van 23 november 2021 klachten geformuleerd tegen de notaris en de kandidaat-notaris. Dit klaagschrift (met bijlagen) is op 24 november 2021 ontvangen door de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer Den Haag).  

1.2.      Bij beslissing van 11 januari 2022 heeft de president van het gerechtshof Amsterdam de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) belast met de behandeling van deze klachten.

1.3.      De gemachtigde van de notaris en de kandidaat-notaris heeft bij e-mail van 26 maart 2022 een gezamenlijk verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

1.4.      De klachten zijn gecombineerd mondeling behandeld op de openbare zitting van de kamer van 13 juni 2022. Namens het BFT zijn verschenen de heer mr. R. Wisse, mevrouw mr. M.K.C. Waanders en de heer G.L. Mooij RA. De notaris en de kandidaat-notaris, bijgestaan door hun gemachtigde, zijn eveneens bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest. Partijen hebben hun standpunt over en weer toegelicht, mede aan de hand van pleitaantekeningen die zij aan de kamer hebben overhandigd.

2.         De feiten

De klachten gaan over de wijze waarop de notaris en de kandidaat-notaris (die hierna omwille van de leesbaarheid samen ook worden aangeduid als “de notarissen”) invulling hebben gegeven aan hun functie van poortwachter bij het passeren van vijf akten van levering van aandelen in de periode van januari 2017 tot en met februari 2019. De kamer acht de volgende feiten van belang voor de beoordeling.

2.1.      De notaris heeft op 30 januari 2017 een akte gepasseerd tot levering van aandelen voor een koopsom van € 2.000,00 (hierna: dossier 1). Bij deze transactie waren onder meer de heren [Y] (hierna ook: [Y], geboren in […]) en [X] (hierna ook: [X], geboren in […]) betrokken als respectievelijk tussenpersoon en koper.

2.2.      De Belastingdienst heeft op 8 mei 2017 een mededeling gedaan aan het BFT als bedoeld in artikel 111c Wet op het notarisambt (hierna: Wna).  

2.3.      De kandidaat-notaris heeft op 15 juni 2018 als waarnemer van de notaris een akte gepasseerd tot levering van aandelen aan [Y] voor een koopsom van € 1.000,00 (hierna: dossier 2). De samenstellingsverklaring en de overdrachtsbalans waren opgesteld door [X].

2.4.      Op 2 november 2018 heeft de kandidaat-notaris als waarnemer van de notaris een akte gepasseerd tot levering van aandelen aan een besloten vennootschap die werd vertegenwoordigd door  [X] voor een koopsom van € 1.500,00 (hierna: dossier 3). [Y] was bij deze transactie betrokken als adviseur.

2.5.      De notaris heeft op 13 december 2018 een akte gepasseerd tot levering van aandelen voor een koopsom van € 100,00 (hierna dossier 4).

2.6.      De Belastingdienst heeft op 21 januari 2019 een mededeling gedaan aan het BFT als bedoeld in artikel 111c Wna.

2.7.      Naast de genoemde akten in de dossiers 1, 2 en 3 heeft de kandidaat-notaris op 2 november 2018 (tweemaal), 29 januari 2019, 4 februari 2019 en 5 februari 2019 als waarnemer van de notaris akten gepasseerd waarbij [Y] en/of [X] betrokken waren. Na het passeren van laatstgenoemde akte hebben de notarissen gezien dat [X], die op dat moment 75 jaar was, voor het notariskantoor in een opvallende auto werd opgehaald door een naar hun zeggen “dubieuze” partij. Dat heeft voor hen aanleiding gevormd om een verscherpt cliëntenonderzoek in te stellen naar [X] en [Y].

2.8.      Bij e-mail van 12 februari 2019 heeft een medewerkster van de notarissen [X] en [Y] als volgt bericht:

“Notariskantoren moeten meer inhoudelijk rechercheren in verband met verscherpte regelgeving.

In dat kader zagen wij op internet dat u beiden in verband bent gebracht met katvangactiviteiten, derhalve spijt het ons u te moeten mededelen dat wij gezien bovenstaande geen werkzaamheden meer voor u kunnen verrichten.

Inzake de aandelenoverdracht in […] B.V. waarvoor ik vanmorgen een offerte naar de heer [Y] heb gemaild, zullen door ons kantoor dus geen werkzaamheden worden verricht.”

2.9.      De notarissen hebben op 15 en 28 februari 2019 bij de Financial Intelligence Unit Nederland (hierna: FIU-Nederland) drie meldingen gedaan van ongebruikelijke transacties in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) waarbij [Y] en/of [X] rechtstreeks betrokken was/waren. Deze meldingen gingen niet over de dossiers 1, 2 en 3, maar over drie van de hiervoor onder 2.7. genoemde akten.

2.10.    De kandidaat-notaris heeft op 21 februari 2019 als waarnemer van de notaris een akte gepasseerd tot levering van aandelen voor een koopsom van € 1,00 (hierna: dossier 5). In verband met deze aandelenoverdracht hebben de notarissen op 27 februari 2019 bij FIU-Nederland een melding gedaan van een ongebruikelijke transactie.

2.11.    Op 12 augustus 2019 heeft het BFT van de Belastingdienst opnieuw een mededeling ontvangen als bedoeld in artikel 111c Wna.

2.12.    Naar aanleiding van de genoemde drie mededelingen van de Belastingdienst heeft het BFT de notarissen op 26 september 2019 bericht dat het op basis van zijn toezichthoudende taak als omschreven in artikel 110 lid 1 Wna een onderzoek zou instellen naar hun handelwijze.

2.13.    De notarissen hebben tijdens dit onderzoek bij FIU-Nederland melding gemaakt van ongebruikelijke transacties in de dossiers 1, 2, 3 en 4.

2.14.    Het BFT heeft het onderzoek afgesloten op 8 september 2020 en heeft de conceptrapportages op die datum aan de notarissen gestuurd. Zij hebben daar samen op gereageerd bij brief van 8 oktober 2020.

2.15.    Bij brieven van 17 december 2020 heeft het BFT de definitieve onderzoeksrapportages (hierna: de rapporten) aan de notarissen gestuurd.

2.16.    Op 13 juli 2021 heeft het BFT een “opbouwend informeel gesprek” gehad met de notarissen.

2.17.    Zoals vermeld, zijn deze klachten vervolgens op 24 november 2021 binnengekomen bij de kamer Den Haag.   

3.         De klacht

3.1.      In de kern verwijt het BFT de notarissen dat zij bij het passeren van de genoemde akten van aandelenoverdracht onvoldoende invulling hebben gegeven aan hun functie van poortwachter in de zin van de Wna en de Wwft, omdat in de onderzochte vijf dossiers (gecombineerde) risico-indicatoren van toepassing waren die concrete signalen vormden dat bij deze aandelentransacties een hoger risico op witwassen aanwezig was. Deze transacties en de door het BFT genoemde risico-indicatoren worden hierna per dossier – overeenkomstig de nummering in de rapporten – kort weergegeven:

Dossier 1: akte van 30 januari 2017 (gepasseerd door de notaris) tot levering door [A] B.V., vertegenwoordigd door de heer [B], van 18.000 aandelen in [C] B.V. aan [X] voor een koopsom van € 2.000,00. Het dossier is gestart met een e-mail van [Y] van 13 december 2016, waarin hij de koopsom van de aandelen vermeldt en meedeelt dat [X] aandeelhouder wordt en hijzelf bestuurder. Het BFT noemt onder meer de volgende risico-indicatoren:
 
“- de koper heeft een hoge leeftijd (73 jaar);
 - koper woont in [woonplaats] (Noord-Brabant), terwijl [C] BV. gevestigd is en kantoor houdt in [woonplaats]
   (Zuid-Holland) ten tijde van de verkrijging. Het doel van de vennootschap is onder meer het detacheren van
   personeel. Het nieuwe adres van de vennootschap wordt het woonadres van koper;
  - het eerste (e-mail)contact inzake de transactie, waarbij onder andere de hoogte van de koopsom wordt
    vermeld, is met de heer [Y]. De rol van de heer [Y], de tussenpersoon, is onduidelijk;
  - geen rechtstreekse schriftelijke correspondentie met de verkoper, zoals het toezenden van de conceptakte, dit
    gaat via de tussenpersoon dan wel de koper;
  - de tussenpersoon dan wel de koper regelt alles en levert alle gegevens aan;
  - de tussenpersoon wordt bestuurder,
  - de koper maakt gebruik van het e-mailadres:[…]. Het doel van de vennootschap is het verlenen van
    personeelsdiensten, het bemiddelen in personeel en het detacheren van personeel;
  - de koopsom bedraagt € 2.000,--, terwijl de overdrachtsbalans een negatief eigen vermogen vermeldt van
    € 3.613,--;
  - de koopsom wordt onderling voldaan (buiten de notaris om);
  - er is/was sprake van spoed met betrekking tot het passeren van de akte;
  - de koper verzoekt een specifieke bepaling in de akte op te nemen betreffende het niet aanleveren van de
    administratie door de verkoper en het niet tijdig deponeren van een aantal jaarrekeningen. Uit het dossier
    blijkt niet dat hier verder onderzoek naar is verricht;
  - de verkoper zal naast zijn aandelen in [C] B.V. tevens aandelen in een andere vennootschap, […]Holding
    B.V., overdragen aan koper voor een gelijke koopsom ad € 2.000,--;
  - de reden voor de heer [X] voor de aankoop van de aandelen van de vennootschap blijkt niet uit het
    dossier;
  - een zoekopdracht van “[voornamen] [Y]” via Google laat zien dat de heer [Y] wordt genoemd als katvanger
    in een faillissementsverslag van [Q] B.V. uit 2012.”

Dossier 2: akte van 15 juni 2018 (gepasseerd door de kandidaat-notaris) tot levering door [D] Holding B.V. van 180 aandelen in [E] B.V. aan [Y] voor een koopsom van € 1.000,00. [Y] heeft op 8 juni 2018 opdracht verleend aan de notaris en de volmachten voor het passeren van de akte zijn op 15 juni 2018 ondertekend in [vestigingsplaats notaris]. Het BFT noemt onder meer de volgende risico-indicatoren:

“- de koper regelt alles en levert alle gegevens aan;
  - de koopsom bedraagt € 1.000,-- rekening houdende met de goodwill en fiscaal compensabel verlies;
  - de koopsom wordt onderling voldaan (buiten de notaris om);
  - de motieven en redenen van partijen voor de transactie zijn onbekend dan wel zijn niet bij de partijen
    nagegaan;
  - volgens de samenstellingsverklaring en balans d.d. 9 juni 2018 is deze opgesteld door drs. [voornamen] [X],
    fiscaal jurist;
  - de heer [voorletters] [X] en de heer [Y] waren reeds bij een eerdere aandelentransactie inzake een
    vennootschap met een soortgelijk doel betrokken;
  - een zoekopdracht van “[voornamen] [Y]” via Google laat zien dat de heer [Y] wordt genoemd als katvanger
    in een faillissementsverslag van [Q] B.V. uit 2012.”

Dossier 3: akte van 2 november 2018 (gepasseerd door de kandidaat-notaris) tot levering van één aandeel in [F] B.V., vertegenwoordigd door de heer [G], aan [H] Beheer B.V., vertegenwoordigd door [X], voor een koopsom van € 1.500,00. De opdracht is gestart met een e-mail van [X] van 9 september 2018. Het BFT noemt onder meer de volgende risico-indicatoren:

“- de heer [X] heeft een hoge leeftijd (75 jaar);
  - ten tijde van de transactie is koper, [H] Beheer B.V., gevestigd en houdt kantoor te [woonplaats] (Noord-
    Brabant), terwijl [F] B.V. gevestigd is en kantoor houdt te [woonplaats] (Zuid-Holland);
  - de heer [X] maakt gebruik van het e-mailadres:[…] Het doel van de vennootschap is onder andere het
    uitoefenen van een administratiekantoor;
  - de rol van de heer [Y], de tussenpersoon, is onduidelijk;
  - de (vertegenwoordiger van) koper danwel de tussenpersoon regelt alles en levert alle gegevens aan;
  - de laatste gedeponeerde jaarrekening betreft het boekjaar 2014 en is gedeponeerd op 8 februari 2016;
  - de verkoper is circa 18 maanden eerder eigenaar geworden bij akte gepasseerd te [woonplaats], waartoe de
    verkoper volmacht heeft verleend;
  - de balans d.d. 1 oktober 2018 is opgesteld door (een medewerker van) [Z] B.V. Dit betreft de vennootschap
    van de heer [X];
  - de koopsom wordt onderling voldaan (buiten de notaris om);
  - de heer [X] en de heer [Y] reeds bij eerdere aandelentransacties waren betrokken;
  - meerdere aandelenoverdrachten in een korte tijd;
  - een zoekopdracht van “[voornamen] [Y]” via Google laat zien dat de heer [Y] wordt genoemd als katvanger
    in een faillissementsverslag van [Q] B.V. uit 2012.”

Dossier 4: akte van 13 december 2018 (gepasseerd door de notaris) tot levering door de heer [I] van 40 aandelen in [J] B.V. aan de heer [K] voor een koopsom van € 100,00. Het BFT noemt onder meer de volgende risico-indicatoren:


“- de koper en verkoper zijn beiden woonachtig te [woonplaats] (Zuid-Holland). De vennootschap is gevestigd
    en houdt kantoor te [woonplaats] (Noord-Brabant);
  - voorafgaand aan de levering houdt de vennootschap kantoor te [adres]. Dit betreft een bedrijventerrein. Het
    adres van de vennootschap na de levering van de aandelen is het woonadres van koper;
  - de opdracht wordt verstrekt door een tussenpersoon, de heer [L], hij is verbonden aan [LL]. De
    tussenpersoon regelt alles en levert alle gegevens aan;
  - de koopsom bedraagt € 100,--;
  - blijkens de balans is er sprake van een negatief eigen vermogen van € 18.779,--;
  - de koopsom wordt onderling voldaan (buiten de notaris om);
  - blijkens het aandeelhoudersregister zijn de aandelen diverse malen overgedragen en verkreeg verkoper de
    aandelen op 16 december 2016 van een stichting welke kantoor hield te Almelo;
  - de reden voor de heer [K] voor de aankoop van de aandelen van de vennootschap is u onbekend dan
    wel heeft u niet bij de koper nagegaan;
  - sprake van spoed met betrekking tot het passeren van de akte.”

Dossier 5: akte van 21 februari 2019 (gepasseerd door de kandidaat-notaris) tot levering door [M] Holding B.V. van 100 aandelen in [N] B.V. aan de heer [O] voor een koopsom van € 1,00. De akte is ten behoeve van koper gepasseerd in aanwezigheid van een beëdigd vertaler in de Bulgaarse taal. Zoals vermeld hebben de notarissen op 27 februari 2019 in verband met dit dossier bij FIU-Nederland een melding gedaan van een ongebruikelijke transactie. Het BFT noemt onder meer de volgende risico-indicatoren:

“- de heer [P] vertegenwoordiger van de verkoper, regelt alles en levert alle gegevens aan;
  - de koopsom bedraagt € 1,—;
  - blijkens de balans is er sprake van een negatief eigen vermogen van € 12.953,--;
  - de aandelen zijn per 1 september 2018 voor rekening en risico van koper;
  - de verkoper is circa 18 maanden eerder eigenaar geworden. De vennootschap wordt circa 14 maanden na
    verkrijging door verkoper voor rekening en risico van koper gedreven;
  - sprake van spoed met betrekking tot het passeren van de akte;
  - de reden voor de heer [O] voor de aankoop van de aandelen van de vennootschap is onbekend dan wel is niet
    bij de koper nagegaan;
  - de heer [O] is voorafgaand aan het passeren van de akte/het in behandeling nemen van het dossier nog niet in
    de KvK ingeschreven als bestuurder; als bestuurder is ingeschreven een derde.”

De klachten tegen de notaris en de kandidaat-notaris zijn inhoudelijk identiek en bestaan uit de volgende vier klachtonderdelen, waarbij het BFT hen de volgende verwijten maakt:

1. Schending onderzoeksplicht ex artikel 17 Wna

De notarissen hebben in alle dossiers onvoldoende invulling gegeven aan hun onderzoeksplicht als omschreven in artikel 17 Wna juncto artikel 11 Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 (hierna: Vbg 2011), terwijl er meerdere indicatoren aanwezig waren die, in onderlinge samenhang beschouwd, aanleiding gaven om nader onderzoek te verrichten naar het motief van partijen om deze transacties aan te gaan, naar de vraag of misschien sprake was van een frauduleuze transactie en naar de vaststelling, hoogte en herkomst van de koopsommen. Daarbij hadden de notarissen de uitkomsten van hun onderzoek in de dossiers moeten vastleggen. Door dit na te laten hebben zij zichzelf in de positie gebracht dat geen goede afweging kon worden gemaakt om te beoordelen of zij dienst moesten verlenen of verplicht waren dienst te weigeren op grond van artikel 21 Wna juncto artikel 6 Vbg 2011 en artikel 5 Wwft.

2. Overtreding verplichting tot (verscherpt) cliëntenonderzoek ex artikel 3 juncto 8 Wwft

De notarissen hebben in alle dossiers feitelijk slechts een normaal cliëntenonderzoek ingesteld, terwijl er meerdere omstandigheden en signalen aanwezig waren die aanleiding vormden voor het instellen van een verscherpt cliëntenonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wwft.

3. Schending weigeringsplicht ex artikel 21 Wna

De notarissen hadden in alle dossiers aanleiding om hun dienst op te schorten en eerst nader onderzoek te doen en, als dat onderzoek daartoe aanleiding gaf, hun dienst te weigeren. Door de akten zonder nader onderzoek te passeren, hebben zij hun opschortingsplicht dan wel weigeringsplicht geschonden.

4. Overtreding meldingsplicht ex artikel 16 Wwft

Door de genoemde combinatie van subjectieve indicatoren en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, hadden de notarissen in de dossiers 1, 2, 3 en 4 onverwijld aan FIU-Nederland moeten melden dat sprake was van een ongebruikelijke transactie of in de dossiers moeten vastleggen wat de beweegredenen waren om niet te melden. De door de notaris achteraf in de dossiers 1, 2, 3 en 4 gedane meldingen aan FIU-Nederland kunnen niet worden aangemerkt als tijdig (onverwijld).

3.2.      De notarissen hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klachten. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, komt dit hierna aan de orde.

4.         De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.      Voordat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klachten kan toekomen, moet eerst worden beoordeeld of deze ontvankelijk zijn. Op grond van artikel 99 lid 21 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van een (kandidaat-)notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. Als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de (kandidaat-)notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Verder bepaalt dit wetsartikel dat de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.2.      Uit de wetsgeschiedenis bij deze bepaling blijkt dat de wetgever het stellen van een (verval)termijn vanuit een oogpunt van rechtszekerheid nuttig en nodig heeft geacht omdat een notaris niet tot in lengte van jaren moet kunnen worden achtervolgd met onderzoeken naar zijn handelen (Eerste Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 569, C, p. 3).

4.3.      Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam begint de wettelijke driejaarstermijn te lopen op de dag waarop de tot klacht gerechtigde daadwerkelijk bekend is met het verweten handelen of nalaten. Daarbij is niet vereist dat een klager dan ook bekend is met de juridische (of tuchtrechtelijke) beoordeling van dat handelen of nalaten.

4.4.      Het BFT heeft in de inleiding van het rapport over de notaris onder meer het volgende vermeld:

“Aanleiding van het onderzoek waren drie signalen die het BFT heeft ontvangen op 8 mei 2017, 21 januari 2019 en 12 augustus 2019 van de Belastingdienst op grond van artikel 111c Wna. Deze signalen betroffen uw handelswijze dan wel de handelswijze van [de kandidaat-notaris] ten aanzien van drie leveringen van aandelen. De akten waarin deze transacties zijn vastgelegd, behoren tot uw protocol.”

Onder 3.1. van dat rapport heeft het BFT onder meer vermeld:

“Het onderzoek van het BFT betreft onder meer de dossiers betrokken bij de signalen die aanleiding waren voor het onderzoek, zijnde de dossiers 1 tot en met 3.”

De kamer gaat er daarom van uit dat de mededelingen van de Belastingdienst betrekking hadden op de dossiers 1, 2 en 3, waarbij [Y] en/of [X] telkens betrokken waren.

Standpunt notarissen

4.5.      Volgens de notarissen zijn de klachten niet-ontvankelijk omdat het BFT al op 8 mei 2017 op de hoogte was van informatie van de Belastingdienst over de door de notaris gepasseerde akte(n) waarbij [Y] en/of [X] betrokken waren. Vanaf dat moment was het BFT dan ook bekend met het handelen en nalaten waarop deze klachten betrekking hebben, zodat de driejaarstermijn op 8 mei 2020 is geëindigd en de klachten dus na het verstrijken van die termijn zijn ingediend.
Ook als ervan zou worden uitgegaan dat de gevolgen van hun handelwijze pas later – na afronding van het onderzoek – bekend zijn geworden, zodat de nadere vervaltermijn van een jaar van toepassing is, zijn de klachten te laat ingediend. Het onderzoek is immers afgesloten op 8 september 2020 en de definitieve rapporten dateren van 17 december 2020, terwijl de klachten volgens de notarissen niet eerder dan op 20 december 2021 – dus na het verstrijken van de termijn van een jaar – zijn ingediend. Zij stellen bovendien dat de klachten niet-ontvankelijk zijn omdat het BFT sowieso niet binnen een redelijke termijn na ontvangst van de eerste serieuze aanwijzing voor klachtwaardig gedrag op 8 mei 2017 een onderzoek heeft ingesteld. Door niet eerder dan (bijna) 2,5 jaar later (op 26 september 2019) met zijn onderzoek te starten, heeft het BFT zijn recht om te klagen verwerkt. Zij stellen ook dat uit niets blijkt dat de mededelingen van de Belastingdienst uit 2019 meer inhouden dan een herhaling van het signaal dat al in 2017 aan het BFT was gegeven, zodat geen sprake is van een nieuw feit waarvoor een nieuwe vervaltermijn zou gaan lopen. Voor zover het BFT zich ten aanzien van de inhoud van de mededelingen van de Belastingdienst beroept op zijn geheimhoudingsplicht als omschreven in artikel 110 lid 8 Wna stellen de notarissen dat het BFT op grond van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM de inhoud van de mededelingen van de Belastingdienst moet openbaren zodat kan worden nagegaan of tijdig is geklaagd. Als het BFT daartoe niet bereid is, moeten de klachten (ook) om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard omdat dan niet kan worden vastgesteld dat tijdig is geklaagd, aldus nog steeds de notarissen.

Standpunt BFT

4.6.      Het BFT stelt dat het jaarlijks van diverse instanties vele risicosignalen ontvangt en dat het enkele signaal van de Belastingdienst uit mei 2017 destijds geen reden vormde voor een onderzoek naar de handelwijze van de notaris(sen). Daarbij wijst het BFT erop dat zo’n mededeling niets zegt over de handelwijze van een notaris omdat de Belastingdienst niet weet hoe een dossier is behandeld en in 2017 logischerwijs niet was te voorzien welke akten de notarissen nadien zouden passeren. Toen in januari 2019 en in augustus 2019 opnieuw signalen van de Belastingdienst werden ontvangen – die geen herhaling vormden van de eerste mededeling – ontstond wel aanleiding voor zo’n onderzoek, aldus het BFT. Verwijzend naar een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 30 november 2010 (ECLI:NL:GHAMS:2010:BO5772) en latere uitspraken van de (hoogste) notariële tuchtrechter stelt het BFT dat het vaste rechtspraak is dat de driejaarstermijn niet eerder gaat lopen dan op het moment dat het BFT zijn onderzoek start en dat aan het BFT een redelijke termijn wordt gegund om de signalen die hij ontvangt te verwerken en zo nodig een onderzoek te starten. Omdat pas de opgetelde risicosignalen in augustus 2019 aanleiding vormden voor het onderzoek dat vervolgens op 26 september 2019 is gestart, is volgens het BFT geen sprake van overschrijding van die redelijke termijn, terwijl evenmin sprake is van een onredelijk lang tijdsverloop tussen het moment van de  verweten handelwijze tot het moment van de indiening van de tuchtklachten als gevolg waarvan de notarissen in hun verdediging zouden zijn geschaad. In dat kader wijst het BFT erop dat de Archiefwet 1995 en de daarop gebaseerde KNB-selectielijsten notarissen verplichten dossiers zeven jaren te bewaren, terwijl informatie in verband met de Wwft minimaal vijf jaren moet worden bewaard en het verweten handelen binnen deze termijnen valt.

Oordeel kamer over ontvankelijkheid

4.7.      Vast staat dat het na de eerste mededeling van de Belastingdienst ruim 21 maanden heeft geduurd voordat het BFT op 21 januari 2019 een tweede mededeling ontving over de betrokkenheid van de notarissen bij (aandelen)transacties van [Y] en/of [X], gevolgd door een derde mededeling daarover op 12 augustus 2019. Mede gelet op de lange tijdsduur tussen de eerste en de tweede mededeling acht de kamer het verklaarbaar dat pas de volgende mededelingen van de Belastingdienst uit 2019 – die mogelijk konden duiden op een patroon van handelen/nalaten – voor het BFT aanleiding hebben gevormd voor het onderzoek naar de wijze waarop de notarissen invulling gaven aan hun functie van poortwachter. De kamer is van oordeel dat aan het BFT inderdaad een redelijke termijn moet worden gegund om de signalen die hij ontvangt te verwerken en zo nodig een onderzoek te starten. Nu dit onderzoek op 26 september 2019 (zes weken na ontvangst van de derde mededeling) is gestart, is de kamer van oordeel dat geen sprake is van overschrijding van de door de notarissen genoemde redelijke termijn om een onderzoek in te stellen en/of verwerking van het recht om te klagen. Daarbij is de kamer van oordeel dat de driejaarstermijn is gaan lopen bij de start van het onderzoek op 26 september 2019, zodat de klachten – die op 24 november 2021 zijn binnengekomen bij de kamer Den Haag – binnen de driejaarstermijn zijn ingediend. Gelet op het vorenstaande en gezien de wettelijke geheimhoudingsplicht van het BFT is de kamer van oordeel dat het feit dat het BFT de notarissen geen inzage heeft gegeven in de mededelingen van de Belastingdienst in de gegeven omstandigheden geen aanleiding vormt om de klachten niet-ontvankelijk te verklaren. Het beroep op artikel 6 EVRM wordt daarom verworpen. De nadere vervaltermijn van een jaar is hier overigens niet aan de orde. Deze gaat immers pas lopen indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas bekend zijn geworden nádat de vervaltermijn van drie jaren is verstreken.  Gelet op het vorenstaande is de kamer van oordeel dat dit niet het geval is. De klachten zijn dan ook ontvankelijk en worden hierna inhoudelijk beoordeeld.   

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.8.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen, waarop onder 4.10. nader wordt ingegaan. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.  

Rolverdeling notaris/kandidaat-notaris

4.9.      Het BFT heeft onweersproken gesteld dat de (ervaren) kandidaat-notaris de vijf onderzochte dossiers heeft behandeld en dat hij als waarnemer van de notaris de akten heeft gepasseerd in de dossiers 2, 3 en 5. Een kandidaat-notaris die als waarnemer van een notaris optreedt, is zelf tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor de door hem als waarnemer verrichte ambtshandelingen. De notaris heeft de akten in de dossiers 1 en 4 gepasseerd en is tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor  die ambtshandelingen. Ingevolge de artikelen 3 lid 2 en 14 Vbg 2011 is de notaris bovendien (eind)verantwoordelijk voor de notariële werkzaamheden die door zijn waarnemer worden verricht en dient hij ervoor te zorgen dat de inrichting en organisatie van zijn kantoor voldoen aan de eisen van een goede praktijkuitoefening, waaronder het vervullen van wettelijke verplichtingen en kantoorprocedures in verband met de naleving van de Wna en de Wwft. De kamer acht de notaris en de kandidaat-notaris daarom in gelijke mate tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor de wijze waarop de vijf dossiers zijn behandeld.

Poortwachter

4.10.    Bij de beoordeling van de handelwijze van de notarissen stelt de kamer voorop dat zij hun werkzaamheden met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten verrichten. Deze hoge mate van zorgvuldigheid, die onder meer is vastgelegd in artikel 17 Wna, is noodzakelijk in verband met de belangrijke functie van notarissen in het rechtsverkeer. Een notaris is in beginsel verplicht de hem bij of krachtens de wet of de door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten. Hij moet zijn dienst echter weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging of vermoeden de werkzaamheid die van hem wordt verlangd, leidt tot strijd met het recht of de openbare orde, wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben of wanneer hij andere gegronde redenen voor weigering heeft (artikel 21 lid 1 en 2 Wna). Bij gerede twijfel aan de goede bedoelingen van zijn cliënt moet een notaris zijn dienst weigeren of zich door nader onderzoek overtuigen van het geoorloofde karakter daarvan (Kamerstukken II 2009-2010, 32 250, nr. 3, p. 20). Uit artikel 17 Wna juncto artikel 11 lid 1 Vbg 2011 vloeit voort dat een notaris een onderzoeksplicht heeft om zijn functie naar behoren te kunnen vervullen. Deze onderzoeksplicht ziet bijvoorbeeld ook op de hoogte van de koopsom bij een transactie.

4.11.    Zorgvuldig onderzoek is onder meer vereist om te voorkomen dat een notaris een schakel wordt in de totstandkoming van transacties die verband houden met fraude, witwassen en financiering van terrorisme (hierna omwille van de leesbaarheid ook samen: witwassen), zoals nader uitgewerkt in de Wwft die per 1 augustus 2008 in werking is getreden. In verband met deze functie van poortwachter moet een notaris ingevolge artikel 3 Wwft een cliëntenonderzoek verrichten en moet hij alert zijn op de vraag of er aanleiding is om te veronderstellen dat een transactie verband zou kunnen houden met witwassen: de zogeheten subjectieve indicator (artikel 15 lid 1 Wwft juncto artikel 4 Uitvoeringsbesluit Wwft). Als een zakelijke relatie of transactie naar haar aard of in verband met de staat waar de cliënt woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft een hoger risico op witwassen met zich brengt, moet een notaris een verscherpt cliëntenonderzoek verrichten (artikel 8 Wwft). Direct nadat het ongebruikelijke karakter van een transactie bekend is geworden, moet een notaris een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie melden aan FIU-Nederland (artikel 16 Wwft). In de wetsgeschiedenis bij de Wwft (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33 238, nr. 3, p. 7) is opgenomen dat de redenen om niet tot melding van een ongebruikelijke transactie over te gaan (schriftelijk) moeten worden vastgelegd en voor de toezichthouder inzichtelijk moeten zijn, waarbij is vermeld dat ook uit hoofde van hun zorgplicht en dossiervorming van notarissen wordt verwacht dat uit het dossier blijkt waarom in een concreet twijfelgeval niet tot melding is overgegaan.

4.12.    Om notarissen behulpzaam te zijn bij het vervullen van hun functie van poortwachter heeft het BFT (voor zover van belang in deze zaak) op 15 juli 2014 een Specifieke leidraad naleving WWFT voor (kandidaat en toegevoegd) notarissen en overige instellingen genoemd in artikel 1 lid 1 letter a sub 12 en 13 WWFT vastgesteld (hierna: de Leidraad 2014). In die leidraad worden enkele specifieke, niet limitatieve, aandachtspunten en voorbeelden genoemd die in de praktijk van belang zijn voor de naleving van de Wwft en bij het in kaart brengen van cliënten of branches en/of type transacties die een hoger witwasrisico met zich mee kunnen brengen.

4.13.    Ook de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) heeft na de inwerkingtreding van de Wwft een Handleiding voor de toepassing van de Wwft opgesteld die in de loop van de jaren is geactualiseerd, onder meer per 1 januari 2014 en 1 april 2016. Daarin is onder meer de volgende aanbeveling opgenomen:

“Derhalve is het, ook als besloten wordt geen melding te doen, sterk aan te bevelen dat de notaris vastlegt welke stappen in het kader van het onderzoek zijn genomen, wat daarvan de resultaten zijn geweest en dat deze informatie gedurende vijf jaren wordt bewaard. Op deze manier kan achteraf worden beoordeeld of de notaris zijn zorgplicht ten aanzien van de meldingsplicht op de juiste wijze heeft ingevuld”.

Via NotarisNet heeft de KNB eind 2016, medio 2017 en in mei 2018 aandacht gevraagd voor fraude-indicatoren en trends bij fraude rond de oprichting van ondernemingen en aandelenoverdrachten. In die berichten is onder meer bij herhaling gewezen op het belang van onderzoek naar tussenpersonen en in het bericht uit mei 2018 heeft de KNB nogmaals de aanbeveling gedaan om goed aantekening te houden van alle ondernomen acties.

4.14.    In verband met de wijziging van de Wwft per 25 juli 2018 heeft het BFT de Leidraad uit 2014 geactualiseerd en op 24 oktober 2018 de Specifieke leidraad naleving Wwft voor notarissen, kandidaat notarissen en toegevoegd notarissen en alle overige instellingen genoemd in artikel 1a lid 4 letter d Wwft vastgesteld (hierna: de Leidraad 2018). Die Leidraad bevat als bijlage 1 voorbeelden van subjectieve indicatoren voor het herkennen van ongebruikelijke transacties. De daarin genoemde aandachtsgebieden en voorbeelden zijn volgens de toelichting niet limitatief en vormen geen checklist, maar zijn bedoeld om de aandacht te richten. De hiervoor geciteerde aanbeveling van de KNB over dossiervorming is, met verwijzing naar de hiervoor onder 4.11. genoemde wetsgeschiedenis, ook met zoveel woorden opgenomen in deze bijlage.

4.15.    Het BFT en de notarissen zijn het erover eens dat het voor het notariaat niet altijd eenvoudig is om de functie van poortwachter naar behoren te vervullen. In dat verband hebben de notarissen gesteld dat zij bij het uitoefenen van deze functie in feite enkel beschikken over het spreekwoordelijke klappertjespistool. Daarbij hebben zij ook hun onvrede geuit over het feit dat signalen over witwassen die door het BFT, FIU-Nederland, de Belastingdienst en de KNB worden ontvangen niet (mogen) worden gedeeld met het notariaat. Daardoor kunnen cliënten zoals [Y] en [X] zich eenvoudig tot een volgende notaris wenden als een eerder betrokken notaris in verband met een vermoeden van witwassen dienst weigert en een melding doet van een ongebruikelijke transactie, zoals ook bij [Y] en [X] is gebeurd. Als de notarissen dat destijds hadden geweten, hadden zij direct extra alert kunnen zijn op signalen van witwassen, aldus de notarissen. Voor zover zij hebben gesteld dat het BFT, door hen niet over deze signalen te informeren, “willens en wetens” informatie heeft achtergehouden waarmee zij nu om de oren worden geslagen, overweegt de kamer dat dit – wat daar ook van zij – geen aanleiding vormt om niet of anders over hun handelen of nalaten in de onderzochte dossiers te oordelen. Ook als in aanmerking wordt genomen dat notarissen over een beperkt instrumentarium beschikken om hun functie van poortwachter te vervullen, is het immers aan de kamer om te beoordelen of de betrokken notarissen in de gegeven omstandigheden naar behoren en aantoonbaar gebruik hebben gemaakt van de instrumenten die wel voorhanden zijn.

Verweer notarissen

4.16.    Samengevat zijn de notarissen van mening dat zij in de onderzochte dossiers destijds wel degelijk voldoende onderzoek hebben verricht en dat er op basis van de toen beschikbare informatie voor hen geen aanleiding bestond om het passeren van de akten op te schorten of te weigeren, althans dat het invoelbaar is dat zij daarvoor geen aanleiding hebben gezien. Evenmin bestond ten aanzien van de dossiers 1 tot en met 4 aanleiding (onverwijld) bij FIU-Nederland melding te doen van een ongebruikelijke transactie, aldus de notarissen, die erop wijzen dat zij na het passeren van de akte in dossier 5 daarvan wel onverwijld zo’n melding hebben gedaan. Daarbij benadrukken zij dat zij al in februari 2019 – dus ruim voordat het BFT had aangekondigd een onderzoek in te stellen – drie meldingen hadden gedaan van ongebruikelijke transacties waarbij [Y] en/of [X] betrokken waren en dat zij hun dienstverlening aan hen in die maand ook hebben beëindigd. Verder stellen de notarissen dat zij altijd al extra zorgvuldig zijn geweest bij aandelenoverdrachten, onder meer door altijd een door partijen ondertekende overnamebalans in het dossier te voegen, door extra garanties in de akte op te nemen over het verschaffen van informatie door de verkoper aan de koper en door altijd de integrale tekst van de akte op te nemen in volmachten. Daarbij wijzen zij erop dat zij allebei zeer ervaren zijn en dat de notaris tevens fiscalist en tot voor kort (plaatsvervangend) notarieel lid was van een kamer voor het notariaat. Uit het feit dat zij met hun kennis en ervaring niet hebben onderkend dat zij transacties hebben verricht die volgens het BFT moeten worden aangemerkt als ongebruikelijk, volgt volgens de notarissen dat die transacties niet van dien aard waren dat deze vraagtekens opriepen en dat er destijds – anders dan nu – geen aanleiding leek te bestaan om ongebruikelijke transacties te vermoeden. Bezien vanuit de wetenschap dat [Y] en [X] onder valse voorwendselen handelden, vallen er volgens de notarissen ontegenzeggelijk diverse indicatoren op, maar zonder die wetenschap waren [Y] en [X] keurige heren die enkele malen betrokken waren bij bescheiden aandelentransacties en die hun ondernemingen gevestigd hadden in ieder een eigen regio, waarbij het notariskantoor er mooi tussenin lag. Zij wijzen erop dat zij naast de aandelentransacties ten behoeve van [Y] en/of [X] in de dossiers 1, 2 en 3 ook nog enkele andere aandelentransacties voor hen hebben verricht waarbij dezelfde indicatoren van toepassing waren, maar dat het BFT die transacties niet aan de klachten ten grondslag heeft gelegd. Volgens de notarissen kan daaruit op zijn minst worden geconcludeerd dat het passeren van akten voor [Y] en [X] niet zonder meer aanleiding geeft om nader onderzoek te verrichten, verscherpt cliëntenonderzoek te doen, ministerie te weigeren of meldingen te doen bij FIU-Nederland.

Oordeel kamer over klachten

4.17.    Gelet op de nauwe onderlinge samenhang tussen de klachtonderdelen zal de kamer deze hierna gezamenlijk beoordelen. Bij die beoordeling is in de kern de vraag aan de orde of de notarissen bij de onderzochte aandelenoverdrachten voldoende invulling hebben gegeven aan hun functie van poortwachter. Zij hebben zelf gesteld dat zij op dat gebied over veel kennis en ervaring beschikken: de kandidaat-notaris, die sinds eind september 2010 als zodanig werkzaam is, voert al jarenlang de ondernemingsrechtpraktijk van het kantoor van de notaris, die sinds 1998 het ambt uitoefent. De notaris heeft zoals vermeld onder meer naar voren gebracht dat hij jarenlang als (plaatsvervangend) notarieel lid deel heeft uitgemaakt van een kamer voor het notariaat. Dat was ook het geval ten tijde van de behandeling van de onderzochte dossiers. Daarom is de kamer van oordeel dat van de notarissen mocht worden verwacht dat zij er ten tijde van de behandeling van de onderzochte dossiers mee bekend waren dat aandelenoverdrachten in verband met de mogelijkheid van (faillissements)fraude en witwassen naar hun aard een subjectieve risico-indicator vormden als bedoeld in de Wwft en dat er voor het notariaat handleidingen en leidraden beschikbaar waren in verband met de uitvoering van die wet.  

4.18.    In de Leidraad 2014 worden aandelenoverdrachten overigens met zoveel woorden genoemd als praktijkvoorbeeld van een situatie met een mogelijk verhoogd risico. Daarin is ook vermeld dat een notaris extra oplettend moet zijn als een ander dan de koper (een deel van) de koopsom betaalt, dat hij onderzoek moet doen naar de herkomst van de gelden en vast moet stellen dat de koopsom is voldaan. Als praktijkvoorbeeld van een ongebruikelijke transactie wordt in de Leidraad 2014 onder meer de overdracht van aandelen voor een symbolisch bedrag van € 1,00 genoemd en wordt gewezen op aandelentransacties waarbij de waarde van de aandelen moeilijk bepaalbaar is. In de genoemde bijlage 1 bij de Leidraad 2018 wordt onder (veel) meer ook vermeld dat een notaris bijvoorbeeld alert moet zijn als de koopprijs tussen koper en verkoper onderling wordt betaald/verrekend (buiten de notaris om) zonder dat hiervoor een plausibele verklaring kan worden gegeven (Indicator I-13). “Indien één van deze situaties zich voordoet, leidt dat niet automatisch tot de verplichting tot melding van een ongebruikelijke transactie, wel tot het doen van nader onderzoek”, zo wordt vermeld in die bijlage.

4.19.    Vast staat dat betaling van de koopsom in de dossiers 1 tot en met 4 (dossier 5 betrof een koopsom van € 1,00) buiten de notarissen om is verlopen. In het kader van het onderzoek heeft het BFT de notarissen diverse vragen gesteld over de dossiers, die zij bij brief van 31 januari 2020 hebben beantwoord en zij hebben bij brief van 8 oktober 2020 gereageerd op de conceptrapporten. Hierna geeft de kamer een weergave van hun reactie op een aantal van de vragen en bevindingen van het BFT, zoals vermeld in beide brieven.

4.20.    De vraag welk onderzoek de notarissen hebben ingesteld naar de betaling van de koopsom en wat hun bevindingen waren, hebben zij met betrekking tot de dossiers 1, 2 en 3 telkens als volgt beantwoord:

“In de akte is kwijting opgenomen, dus notarieel is betaling vaststaand, partijen hebben dit ook zelf expliciet verklaard.”

In verband met de koopsom van € 100,00 in dossier 4 luidt hun reactie als volgt:

“De koopsom is €100,- dus een bagatel, de stelling van de BFT dat er geen betaalbewijs is aangetroffen is apert onjuist, partijen hebben immers in de akte expliciet verklaard dat de koopsom is betaald en daarvoor kwijting verleend.”

Vragen over de hoogte van de koopsom hebben zij in alle dossiers telkens als volgt beantwoord:

“De balans zegt niets over de koopsom. Partijen hebben dit aantoonbaar expliciet zo gewild en zijn door de notaris expliciet gewezen op de gevolgen van de rechtshandelingen in de akte (zie akte, garanties en door partijen ondertekende balans), balanswaarde is overigens praktisch nooit een goede indicatie voor de (werkelijke) waarde van een onderneming, een ondertekende balans is wel een bewijs van de expliciete wil van partijen. Niet de balans zelf maar de ondertekening daarvan door partijen als expliciet geuite wil is hier relevant.”

4.21.    Om mogelijke risico’s met betrekking tot het type cliënten te onderkennen, is in de Leidraad 2014 onder meer aandacht gevraagd voor cliënten waarbij sprake is van (eenmalige) complexe spoedeisende dienstverlening zonder aanwijsbare reden, cliënten waarvan de bedrijfsactiviteiten onduidelijk zijn of waarbij gebruik wordt gemaakt van tussenpersonen waarvan de rol onduidelijk is. Zoals hiervoor is vermeld, heeft ook de KNB vanaf 2016 bij herhaling gewezen op het belang van onderzoek naar tussenpersonen en in bijlage 1 bij de Leidraad 2018 wordt het gebruik van een tussenpersoon zonder dat daarvoor een aannemelijke verklaring bestaat opnieuw als subjectieve risico-indicator vermeld, evenals transacties die niet passen in de normale beroeps- of bedrijfsuitoefening van de cliënt terwijl daarvoor geen acceptabele verklaring kan worden gegeven en/of die niet  aansluiten bij het sociaal economisch profiel of de leeftijd van een natuurlijke persoon of het economisch profiel van de onderneming. Het BFT heeft de notarissen gevraagd welke vragen zij hebben gesteld in verband met de achtergrond van de verkopers en de kopers, over hun motieven om de transactie aan te gaan, of er een zakelijke relatie tussen hen bestond en zo ja welke. De reactie van de notarissen luidt in alle dossiers telkens als volgt:

“2. De verkoper wenste zijn aandelen over te dragen omdat hij wilde stoppen met zijn onderneming, waarvan tevens blijkt uit de ondertekening van de akte. Daarnaast zijn de volgende gegevens opgevraagd:
a. check registers […]
b. overnamebalans […]
c
. statuten […]
d
. aandeelhoudersregister […]
3. De koper wenste de aandelen over te nemen waarvan tevens blijkt uit de ondertekening van de akte. De gegevens die voor de transactie zijn opgevraagd staan onder punt 2 genoemd. Er was voor ons geen aanleiding om aanvullende vragen te stellen.
4. Bij ons is niet bekend of er tussen partijen een zakelijke relatie bestond;”

4.22.    Omdat in de dossiers geen koopovereenkomsten aanwezig waren, heeft het BFT de notarissen gevraagd welke vragen zij daarover hebben gesteld en van wie zij antwoord hebben gekregen. Het antwoord van de notarissen luidt in alle dossiers telkens als volgt:

“5. Er is gevraagd om een overnamebalans zie […], een aparte koopovereenkomst is niet vereist, het is gebruikelijk om de koopovereenkomst in de akte van levering op te nemen;”

4.23.    Op vragen van het BFT over de leeftijd van [X] (70 +) hebben de notarissen – met een verwijzing naar de hoge leeftijd van Warren Buffet en Donald Trump – gesteld dat [X] kwiek was, er altijd verzorgd uit zag, dat hij altijd keurig gekleed in driedelig pak op kantoor verscheen en dat hij altijd in was voor een (algemeen) praatje, waarbij hij wel eens heeft gesproken over de ontwikkeling van een machine voor het inscannen en digitaal verwerken van gegevens die op papier zijn ingevuld. Op basis van hun indruk hebben zij geconcludeerd dat [X] geen persoon was waarop een verscherpt cliëntenonderzoek diende te worden toegepast. Ten aanzien van dossier 3 hebben zij onder meer gesteld dat [X] een uitgebreide motivering heeft gegeven voor de reden van de levering van de aandelen en dat de betrokken partijen een duidelijke toelichting hebben gegeven op de transactie. Over de inhoud van die motivering en toelichting hebben de notarissen zich niet uitgelaten. Ten aanzien van dossier 4 hebben zij gesteld dat “de precieze beweegredenen van de koper en verkoper […] niet anders [waren] dan die van zovelen”. Concrete informatie daarover ontbreekt.

4.24.    Naar aanleiding van vragen over de rol van [Y] in dossier 1 en 3 hebben zij geantwoord:

“De rol van [Y] is duidelijk. Uit het dossier blijkt dat [Y] optrad als adviseur van koper en verkoper (immers heeft hij de zaak namens die partijen behartigd).”

4.25.    Bij de mondelinge behandeling hebben de notarissen desgevraagd verklaard dat zij bij de beantwoording van de vragen – waarvan hiervoor enkel een deel is weergegeven – uit hun herinnering hebben geput omdat de dossiers (inderdaad) geen aantekeningen bevatten van hun bevindingen in verband met de vraag of zij al dan niet hun dienst moesten opschorten/weigeren en/of een verscherpt cliëntenonderzoek moesten verrichten en/of een melding van een ongebruikelijke transactie moesten doen. De notaris heeft in dat kader verklaard dat hij van de school is dat uit zijn akte blijkt dat hij geen reden had om dienst te weigeren en dat hij het nooit zo had begrepen dat hij moest aantonen waarom hij zijn dienst niet had geweigerd. De gemachtigde van de notarissen heeft in dat kader verklaard dat in de onderzochte dossiers geen aanleiding was voor twijfel, zodat er ook geen aanleiding was om verdere aantekeningen te maken.

4.26.    Hoewel de kamer zich realiseert dat het met wetenschap achteraf makkelijk(er) is om een juiste afweging te maken, is de kamer van oordeel dat de door het BFT per dossier genoemde risico-indicatoren (zoals weergegeven onder 3.1.) – die in onderling verband moeten worden bezien – in de gegeven omstandigheden voor de notarissen op zijn minst aanleiding hadden moeten vormen voor gerede twijfel aan de goede bedoelingen van hun cliënten en/of de bij de transacties betrokken tussenpersonen en daar nader onderzoek naar te doen. Door hun bevindingen en hun afweging om hun dienst (toch) te verlenen en geen melding te maken van een ongebruikelijke transactie niet vast te leggen in de dossiers, hebben zij zichzelf in de positie gebracht dat moeilijk(er) kan worden beoordeeld of zij desalniettemin voldoende invulling hebben gegeven aan hun functie van poortwachter. Dit behoort voor risico van de notarissen te komen.

4.27.    Gelet op de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling is de kamer van oordeel dat de notarissen desgevraagd al met al weinig concrete informatie hebben verstrekt over de afwegingen die zij voorafgaand aan het passeren van de akten hebben gemaakt. De informatie die zij wel hebben verstrekt, overtuigt de kamer er bovendien niet van dat zij zich destijds voldoende bewust waren van de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwft, die toen overigens al (bijna) tien jaar van toepassing was. De notarissen hebben weliswaar gesteld dat zij altijd al extra zorgvuldig waren bij de behandeling van aandelenoverdrachten, dat zij destijds voldoende onderzoek hebben verricht en dat er voor hen geen aanleiding was voor gerede twijfel aan de goede bedoelingen van hun cliënten, maar in verband met de hiervoor weergegeven aandachtspunten bij aandelenoverdrachten zijn deze stellingen naar het oordeel van de kamer moeilijk te verenigen met het feit dat de kandidaat-notaris op 21 februari 2019 in dossier 5 nog een akte van aandelenoverdracht heeft gepasseerd voor een koopsom van (nota bene) € 1,00. Zoals hiervoor is vermeld, werden zulke overdrachten voor een symbolisch bedrag van € 1,00 al vanaf 2014 met zoveel woorden genoemd als praktijkvoorbeeld van een ongebruikelijke transactie en heeft de KNB daar voorafgaand aan het passeren van die akte in berichten op NotarisNet nogmaals aandacht voor gevraagd. Bovendien was in dossier 5 sprake van een negatief eigen vermogen van € 12.953,00 en van spoed bij het passeren van de akte: het eerste contact dateerde van 13 februari 2019. Daar komt bij dat de aandelen met terugwerkende kracht (per 1 september 2018) voor rekening en risico kwamen van een Bulgaarse koper, die werd bijgestaan door een tolk omdat hij de Nederlandse taal (waarin de akte was opgesteld) niet beheerste, terwijl voorafgaand aan het passeren van de akte niet deze koper maar een derde als bestuurder stond ingeschreven bij het Handelsregister. Dat zelfs die transactie geen aanleiding heeft gevormd om “de alarmbellen te doen afgaan”, nader onderzoek te verrichten, dienst op te schorten/te weigeren en melding te maken van een vóórgenomen ongebruikelijke transactie bevestigt de kamer in haar oordeel dat de notarissen – niettegenstaande het feit dat zij nog geen twee weken daarvoor hun werkzaamheden ten behoeve van [Y] en [X] hadden beëindigd omdat naar hun zeggen notariskantoren in verband met verscherpte regelgeving meer inhoudelijk moesten rechercheren en zij in verband met die werkzaamheden al een melding hadden gedaan bij FIU-Nederland – zich destijds onvoldoende bewust waren van de (zorgvuldigheids) eisen die op grond van de Wna en de Wwft aan hen werden gesteld. Zoals vermeld, is ná het passeren van de akte van 21 februari 2019 op 27 februari 2019 wel alsnog melding gemaakt van een ongebruikelijke transactie in dossier 5.

4.28.    Vervolgens hebben de notarissen op 28 februari 2019 ook nog (een) andere aandelentransactie(s) met betrekking tot [Y] en/of [X] bij FIU-Nederland gemeld, maar zij hebben destijds geen melding gemaakt van de transacties in de dossiers 1, 2 en 3. Bij de mondelinge behandeling heeft de kamer het BFT gevraagd waarom met betrekking tot de verrichte transacties ten behoeve van [Y] en/of [X] enkel de dossiers 1, 2 en 3 aan de klacht ten grondslag waren gelegd. Het BFT heeft verklaard dat de overige transacties niet zijn meegenomen in de klachten omdat de notarissen voorafgaand aan het onderzoek daarvan zelf al melding hadden gedaan bij FIU-Nederland. Daarvan uitgaande volgt de kamer de notarissen niet in hun redenering dat, nu in de aandelentransacties voor [Y] en/of [X] die zij in februari 2019 hadden gemeld dezelfde indicatoren van toepassing waren als in de dossiers 1, 2 en 3 terwijl het BFT de overige dossiers niet in de klachten heeft meegenomen, op zijn minst kan worden geconcludeerd dat het passeren van akten voor [Y] en/of [X] niet zonder meer aanleiding geeft om nader onderzoek te verrichten, verscherpt cliëntenonderzoek te doen, ministerie te weigeren of meldingen te doen bij FIU-Nederland.

4.29.    Daar komt bij dat bijvoorbeeld in dossier 1 een medewerkster van het kantoor bij de toezending van een op verzoek van [X] en/of [Y] gewijzigde conceptakte bij e-mail van 26 januari 2017 aan [Y] (en in cc aan [X]) als volgt heeft bericht:

“Wilt u s.v.p. de conceptakten ook naar de verkopende partij mailen? Van de heer [naam vertegenwoordiger van verkoper] heb ik geen e-mail adres.

Het is van belang dat voor het passeren van de akten de koopsom door koper rechtstreeks is voldaan aan verkoper, een en ander zoals opgenomen in de akten van aandelenoverdracht.”

De kamer begrijpt daaruit dat het kantoor niet over contactgegevens van de verkopende partij beschikte en dat, zoals het BFT heeft gesteld, [Y] als tussenpersoon en/of [X] als koper alles regelde(n), alle gegevens aanleverde(n) en op verzoek van de notarissen zelfs de concepten doorstuurde(n) aan de verkopende partij, terwijl het kennelijk gebruikelijk was om de koopsom buiten de notaris om te voldoen, zoals dat ook in de dossiers 2 tot en met 4 het geval was. Daardoor konden de notarissen niet nagaan of de koopsom door anderen dan de koper werd voldaan. Naar aanleiding van de reactie van de notarissen dat de koopsom van € 100,00 in dossier 4 een bagatel betrof, overweegt de kamer dat het bij zo’n geringe koopsom niet gaat om het voorkomen van het witwassen van dat bedrag, maar dat een notaris erop bedacht moet zijn dat een gering (financieel) belang juist onderdeel kan vormen van het proces van fraude/witwassen.

4.30.    Nu in de onderzochte dossiers telkens meerdere risico-indicatoren aanwezig waren, die in de genoemde Leidraden overigens niet limitatief zijn opgesomd, is de kamer van oordeel dat er voor de notarissen wel degelijk aanleiding was om in alle dossiers een verscherpt cliëntenonderzoek te verrichten en nader onderzoek te doen naar onder meer de motieven voor de transacties en de achtergrond van partijen om te kunnen beoordelen of deze aansloten bij het sociaal economisch profiel en/of de leeftijd van de betrokken personen, naar de vaststelling van de hoogte van de koopsom – al was het maar omdat in meerdere dossiers sprake was van een (aanzienlijk) negatief eigen vermogen of niet geverifieerde goodwill – en naar de positie van de tussenpersonen. Daarnaast is ook niet gesteld of gebleken dat de notarissen hebben onderzocht of de koopsom waarvoor in de akte kwijting werd verleend daadwerkelijk was voldaan, door wie deze was betaald en of de stukken waarvoor in de akte in dossier 1 een garantie was verleend ook daadwerkelijk aan de verkoper waren verstrekt. Daarbij had het op de weg van de notarissen gelegen om in afwachting van de uitkomst van het te verrichten onderzoek hun dienst op te schorten en, als de onderzoeksbevindingen daarvoor aanleiding gaven, hun dienst te weigeren en melding te maken van een ongebruikelijke transactie of in de dossiers vast te leggen wat hun afweging was om hun dienst te verlenen en niet zo’n melding te doen. De kamer acht het tuchtrechtelijk verwijtbaar dat zij dit alles hebben nagelaten en dat zij in de dossiers 1 tot en met 4 destijds geen melding hebben gedaan van een ongebruikelijke transactie, althans dat zij hebben verzuimd om hun beweegredenen om niet tot melding over te gaan vast te leggen in die dossiers. Zodoende hebben zij zich naar het oordeel van de kamer teveel opgesteld als verlengstuk van cliëntwensen en onvoldoende actief invulling gegeven aan de taak die zij uit hoofde van hun ambt dienen te vervullen en die er in dit soort zaken in bestaat zo nodig ook daadwerkelijk als poortwachter op te treden. Dat zij na de aanvang van het onderzoek in de dossiers 1 tot en met 4 alsnog een melding van een ongebruikelijke transactie hebben gedaan, maakt dat niet anders. Daarom zal de kamer de klachten gegrond verklaren.

Maatregel

4.31.    Als een klacht gegrond wordt verklaard, kan de kamer – afhankelijk van de aard en de ernst van de klacht – een tuchtmaatregel opleggen. Bij de beoordeling van de vraag of daarvoor aanleiding bestaat, stelt de kamer voorop dat een (kandidaat-)notaris de op hem rustende wettelijke verplichtingen te allen tijde moet nakomen. De gegronde klachten zien op – uit de Wna en de Wwft voortvloeiende – kernwaarden in het notariaat zoals zorgvuldigheid en deskundigheid en de kamer rekent het de notarissen ernstig aan dat zij niet naar behoren hebben voldaan aan hun plicht tot het vervullen van de functie van poortwachter en hun daarmee samenhangende onderzoeksplicht en plicht tot dienstweigering. Een juiste uitvoering van aandelentransacties is, mede gelet op de risico’s van faillissementsfraude en andere benadeling van schuldeisers, van wezenlijk belang.

4.32.    Door in februari 2019 – ruimschoots voordat het BFT zijn onderzoek had aangekondigd – hun  (verdere) dienst aan [Y] en [X] te weigeren en melding te maken van een aantal ongebruikelijke transacties die zij voor hen hadden verricht, hebben zij er echter blijk van gegeven dat zij zich in die periode beter bewust zijn geworden van de op hen rustende verplichtingen en van de risico’s die verbonden kunnen zijn aan dit soort aandelenoverdrachten. Zo hebben de notarissen in mei 2019 een externe Wwft-opleiding gevolgd en hebben zij diverse maatregelen getroffen ter verbetering van de naleving van de verplichtingen uit de Wwft. In hun brief aan het BFT van 8 oktober 2020 hebben zij uitgebreid toegelicht waaruit die maatregelen bestaan en zij hebben erop gewezen dat de KNB in het ‘Rapport collegiale toetsing’ van hun kantoor van 15 oktober 2020 onder meer heeft geconcludeerd dat het kantoor “kwaliteit (en daarmee het invullen van de poortwachtersfunctie en het signaleren van zaken die bijzondere aandacht behoeven) hoog in het vaandel [heeft] staan.” Nu de notaris en de kandidaat-notaris bovendien allebei een blanco tuchtrechtelijk verleden hebben, is de kamer van oordeel dat in de gegeven omstandigheden kan worden volstaan met een zakelijke terechtwijzing in de vorm van het opleggen van een waarschuwing aan de notaris en de kandidaat-notaris. Het tijdsverloop tussen de gedragingen en de indiening van de klachten leidt niet tot een ander oordeel.

Proceskosten

4.33.    Omdat beide klachten gegrond worden verklaard en aan de notaris en de kandidaat-notaris een maatregel wordt opgelegd, ziet de kamer – gelet op het bepaalde bij 103b lid 1 onder b Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021 – aanleiding om hen te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaken door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op een bedrag van € 2.000,00 per zaak. Gelet op het gewicht van de zaken ziet de kamer geen aanleiding om af te wijken van dat bedrag. Omdat de klachten (vrijwel) gelijkluidend zijn, de notaris en de kandidaat-notaris daartegen gezamenlijk verweer hebben gevoerd en de kamer beide klachten gecombineerd heeft behandeld, acht de kamer het echter passend om de kosten van de behandeling vast te stellen op een totaalbedrag van € 2.000,00 en de notaris en de kandidaat-notaris hoofdelijk te veroordelen om dat bedrag aan de kamer te vergoeden. Zij moeten deze kosten na het onherroepelijk worden van deze beslissing voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in artikel 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notarissen zullen worden meegedeeld.

5.          De beslissing

De kamer:

5.1.      verklaart de klachten SHE/2022/5 en SHE/2022/6 gegrond;

5.2.      legt aan de notaris de tuchtmaatregel van een waarschuwing op;

5.3.      legt aan de kandidaat-notaris de tuchtmaatregel van een waarschuwing op;

5.4.      veroordeelt de notaris en de kandidaat-notaris hoofdelijk tot betaling aan de kamer van een
            bedrag van € 2.000,00 in verband met de genoemde kosten van de behandeling van beide
            klachten en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die
            hiervoor onder 4.33. is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. M.A. Rosenbrand-Biesheuvel, notarieel lid, mr. E.J.W.M. van Egeraat, plaatsvervangend notarieel lid, en mr. G.A.M. van Lith, belastinginspecteur.

Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2022 door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.