ECLI:NL:TNORSHE:2022:30 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2022/4

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2022:30
Datum uitspraak: 19-09-2022
Datum publicatie: 22-09-2022
Zaaknummer(s): SHE/2022/4
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Niet tijdige afgifte van het legaat van een geldsom aan klager. De notaris, die door erflaatster als executeur was benoemd, heeft het legaat pas bijna een jaar na het overlijden van erflaatster uitgekeerd, terwijl erflaatster had bepaald dat dit binnen 6 maanden moest gebeuren. Hoewel er door omstandigheden die buiten de invloedssfeer van een executeur liggen vertraging kan ontstaan bij de afgifte van een legaat, is de kamer van oordeel dat de vertraging in deze zaak in belangrijke mate samenhangt met het handelen/nalaten van de notaris, waarbij de kamer mede in aanmerking neemt dat zij klager in het ongewisse heeft gelaten over de stand van zaken. Daardoor heeft de notaris het vertrouwen van klager in het notariaat geschonden. Klacht gedeeltelijk gegrond, waarschuwing met openbaarheid van de opgelegde maatregel en proceskostenveroordeling.

Klachtnummer   : SHE/2022/4

Datum uitspraak : 19 september 2022  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

de heer [naam] (hierna: klager)

wonende in [woonplaats], België

tegen

notaris mevrouw mr. [naam] (hierna: de notaris)

gevestigd in [vestigingsplaats]

1.         De procedure


1.1.      Klager heeft bij e-mail van 14 januari 2022 bij de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) een klacht (met bijlage) tegen de notaris ingediend.   

1.2.      De notaris heeft bij e-mail van 18 februari 2022 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

1.3.      De kamer heeft klager en de notaris bij brief van 4 maart 2022 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klacht op 18 juli 2022.

1.4.      Op 13 juni 2022 heeft de kamer van de notaris een e-mail met twee bijlagen (brieven) ontvangen. In de ene brief heeft zij de kamer meegedeeld dat zij in verband met privéomstandigheden niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kan zijn en dat zij zich realiseert dat deze behandeling niet meer kan worden verplaatst. In de andere brief heeft zij in aanvulling op haar verweerschrift nog enkele opmerkingen gemaakt. Zij heeft de kamer gevraagd daar rekening mee te houden.     

1.5.      Bij e-mail van 15 juni 2022 heeft de kamer de e-mail (met bijlagen) van de notaris van 13 juni 2022 doorgestuurd aan klager en namens de voorzitter van de zittingscombinatie aan klager en de notaris bericht dat de klacht inderdaad op de eerder aangekondigde datum mondeling zal worden behandeld. Daarbij is meegedeeld dat klager dan in de gelegenheid zal worden gesteld om ook op de aanvullende opmerkingen van de notaris te reageren.

1.6.      De kamer heeft de notaris bij e-mail van 30 juni 2022 om nadere informatie gevraagd.

1.7.      Klager heeft bij e-mail van 30 juni 2022 enkele stukken in het geding gebracht.

1.8.      De notaris heeft bij e-mail van 6 juli 2022 gereageerd op de vragen die de kamer aan haar had gesteld en zij heeft daarbij enkele stukken in het geding gebracht.  

1.9.      De klacht is mondeling behandeld op de openbare zitting van de kamer van 18 juli 2022. Klager is bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en heeft zijn standpunt toegelicht. De notaris is, zoals aangekondigd, niet verschenen. De kamer heeft de uitspraak bepaald op 17 oktober 2022.

1.10.    Bij brieven van 5 september 2022 heeft de kamer partijen bericht dat de uitspraakdatum nader is bepaald op 19 september 2022.

2.         De feiten

De klacht gaat over de handelwijze van de notaris bij de afgifte van een legaat. De kamer acht de volgende feiten van belang voor de beoordeling van de klacht.

2.1.      Op [datum] april 2021 is een zus van klager (mevrouw [naam], hierna ook: erflaatster) overleden. Zij had bij testament van 14 februari 2019 over haar nalatenschap beschikt en daarbij onder meer ten gunste van zes familieleden (onder wie klager), samen en voor gelijke delen, het volgende bepaald:

“Ik legateer, af te geven binnen zes maanden na mijn overlijden, met bijberekening van rente, het saldo van alle ten tijde van mijn overlijden op mijn naam gestelde beleggingsrekeningen bij de bank: BNP Paribas/Fortis, thans gevestigd aan de Stationstraat 43 te 2910 Essen (België)”. 

2.2.      De notaris is op 25 mei 2021 op de hoogte gesteld van het overlijden van erflaatster en zij is in haar hoedanigheid van executeur betrokken bij de afwikkeling van deze nalatenschap.

2.3.      Bij brief van 18 augustus 2021 heeft de notaris BNP Paribas Personal Finance B.V. in Rotterdam, met de vermelding dat het betreft de nalatenschap van “de heer [naam erflaatster]”, als volgt bericht:

“Bij mij is in behandeling de nalatenschap van mevrouw [naam erflaatster], overleden op [datum] april 2021, waarbij ik tot executeur ben benoemd; een kopie van het testament en een uittreksel uit het Centraal Testamentenregister is bijgevoegd.

Graag ontvang ik van u:

- een opgave van uw producten;
een opgave van de saldi per 1 januari 2021;
een opgave van de saldi per 30 april 2021;
bankafschriften van alle producten per overlijdensdatum.”

2.4.      De notaris heeft op 17 september 2021 een e-mail verzonden naar het mailadres admin.ccb@bnpparibasfortis.com met als bijlage een brief van die datum, gericht aan BNP Paribas Fortis (hierna ook: de bank). De inhoud van die brief is identiek aan de hiervoor geciteerde brief van 18 augustus 2021.

2.5.      Klager heeft op 28 september 2021 telefonisch contact opgenomen met het notariskantoor, waarbij hij een medewerkster van de notaris (hierna: de medewerkster) heeft gevraagd om afgifte van een uittreksel uit het testament van erflaatster met betrekking tot het legaat. Nadat klager de medewerkster bij e-mail van 30 september 2021 aan dit verzoek had herinnerd, heeft zij het gevraagde uittreksel diezelfde dag per e-mail aan klager gestuurd.  

2.6.      Bij e-mail van 1 november 2021 heeft klager (de medewerkster van) de notaris bericht dat de termijn voor uitkering van het legaat inmiddels was verstreken met het verzoek het aan hem toekomende bedrag over te schrijven naar zijn rekeningnummer.

2.7.      Klager heeft op 4 november 2021 contact opgenomen met de in het testament vermelde vestiging van de bank in Essen (België) en meegedeeld dat erflaatster was overleden. Hij heeft bij de bank schriftelijk aangifte gedaan van dit overlijden.

2.8.      De notaris heeft op 4 november 2021 (11:18 uur) een e-mail verzonden naar het mailadres
essen@bnpparibasfortis.com. Daarin heeft zij verwezen naar de inhoud van de bijlagen bij die e-mail, waaronder een kopie van de onder 2.4. genoemde brief van 17 september 2021.

2.9.      Bij e-mail van 4 november 2021 (11:21 uur) heeft de medewerkster klager naar aanleiding van
zijn e-mail van 1 november 2021 als volgt bericht:

“De gelden zijn nog niet vrijgegeven door de bank.

Zodra dit afgerond is zullen de gelden worden overgemaakt.”

2.10.    Bij e-mail van 4 november 2021 (13:15 uur) heeft klager de notaris als volgt bericht:

“Door uw laksheid betreffende de uitvoering van de nalatenschap van mijn zus, heb ik zelf bij BNP Paribas aangifte gedaan van het overlijden van mijn zus [naam erflaatster]. Niet tegenstaande dat de bank herhaaldelijk per mail aanvullende gegevens had opgevraagd bij [voornaam medewerkster] is daar nooit antwoord op gegeven. Dit had u al lang moeten doen, geen aangifte doen van een overlijden is strafbaar in België, de rekening was zelfs nog niet geblokkeerd. Nu pas gaat de bank actie ondernemen wat al veel eerder had gekund.

Het getuigt van respectloos omgaan met de laatste wil van een overledene.

Ik ga er vanuit dat u nu eindelijk alles in het werk gaat stellen om deze nalatenschap zo snel mogelijk af te handelen.”

2.11.    Bij brief van 10 november 2021 heeft de bank de notaris als volgt bericht:

“Ik verwijs naar uw brief van 17/09/2021.

Na ontvangst van het origineel of een eensluidend verklaard afschrift van het attest van erfopvolging en het akkoord van één van de erfgenamen, zal ik u de gevraagde inlichtingen overmaken.”

Bij afzonderlijke brief van dezelfde datum heeft de bank de notaris ook het volgende meegedeeld:

“Ik verwijs naar het ontvangen attest van erfopvolging.

Is het de bedoeling dat alle tegoeden van wijlen Mevrouw [naam erflaatster] worden overgemaakt naar jullie kantoorrekening ? Dan hadden we graag een volmacht ontvangen van alle erfgenamen ten uwe gunste.”

2.12.    Op 27 december 2021 heeft de medewerkster van de notaris om 10:51 uur een e-mail verzonden naar het mailadres admin.ccb@bnpparibasfortis.com en om 10:53 uur naar het mailadres essen@bnpparibasfortis.com. In beide mailberichten is verwezen naar de daarbij gevoegde bijlage “Verzoek BNP Paribas”. Het gaat om (identieke) brieven aan de bank, gedateerd 23 december 2021, waarin – met de vermelding dat het betreft de nalatenschap van “de heer [naam erflaatster]” – het volgende is meegedeeld:

“Zoals reeds bij u bekend is bij mij in behandeling de afwikkeling van de nalatenschap van mevrouw [naam erflaatster], overleden op [datum] april 2021.

Vriendelijk verzoek ik u alle bij u bekende bankrekeningen op te heffen en het saldo over te maken op mijn derdengeldenrekening […] onder vermelding van […].

Tevens verwijs ik graag naar mijn schrijven d.d. 17 september jl., waarin ik de navolgende stukken heb opgevraagd, maar tot op heden niet heb ontvangen:

- een opgave van uw producten;
- een opgave van de saldi per 1 januari 2021;
een opgave van de saldi per 30 april 2021;
bankafschriften van alle producten per overlijdensdatum.”

Eén exemplaar van deze brief is namens de notaris ondertekend en het andere exemplaar is door de notaris en door de heer [naam] (een erfgenaam van erflaatster) ondertekend.

2.13.    Bij e-mail van 27 december 2021 (16:07 uur) heeft de bank de notaris gevraagd de volledige naam, het adres en de geboortedatum van erflaatster door te geven. Bij daaropvolgende e-mail van 16:10 uur heeft de medewerkster van de notaris die informatie aan de bank verstrekt.

2.14.    Bij e-mail van 3 januari 2022 heeft de bank in Essen klager onder meer als volgt bericht:

  • “Er zat een antwoord van de dienst nalatenschappen in onze mailbox met de stand van zaken die ik hen gevraagd had; ze hadden blijkbaar half november de vraag naar de notaris gestuurd of de gelden eventueel naar de derdenrekening van de notaris gestort mochten worden voor verdere verdeling en indien ja, dat ze dan de volmachten nodig hadden van de erfgenamen.
  • Op 27/12 (dus bijna anderhalve maand na de vraag van onze dienst nalatenschappen) heeft de notaris een brief doorgemaild naar onze klantendienst in Brussel (terwijl ze ook ons mailadres hebben) die dan gelukkig doorgestuurd werd naar ons. In deze brief vermeld de notaris wel dat de gelden naar haar derdenrekening gestort mogen worden maar over de volmachten wordt er niet echt gesproken…

Ik heb het document uiteraard meteen doorgestuurd naar de dienst nalatenschappen in de hoop dat we (uit)eindelijk toch eens stappen voorwaarts kunnen gaan zetten.”

2.15.    Klager heeft de notaris bij e-mail van 3 januari 2022 het volgende bericht:

“Wederom moet ik vaststellen dat u in gebreke blijft bij de afhandeling van de erfenis en de legaten van mijn zus overleden op 30 april 2021.

Blijkbaar zijn nu nog steeds niet alle gevraagde documenten aan de instanties in België overhandigd, en kabbelt de hele zaak het nieuwe jaar in.

Het respectloos gedrag tegenover mijn zus, die u in alle vertrouwen als uitvoerder van haar laatste wil heeft aangesteld blijft maar beschaamd worden.

Is het onbekwaamheid, of laksheid, daar twijfel ik nog over.

Dat u een klacht mijnerzijds kunt verwachten daarover ben ik zeker.”

2.16.    Zoals vermeld, heeft klager deze klacht op 14 januari 2022 bij de kamer ingediend.

2.17.    Op 28 januari 2022 heeft een andere notaris een verklaring van erfrecht opgesteld en deze aan de bank gestuurd.  

2.18.    De bank in Essen heeft de notaris bij e-mail van 4 februari 2022 meegedeeld dat op die dag van de dienst nalatenschappen de machtiging tot vereffening van de nalatenschap werd ontvangen en dat inmiddels opdracht was gegeven tot (samengevat) uitbetaling van de bankproducten, waaronder een effecten- en beleggersrekening. Ten aanzien van de verzekeringsproducten Easy Fund Plan en Free Invest Plan heeft de bank vermeld dat deze lopen via verzekeringsmaatschappij AG Insurance en dat de bank de benodigde documenten diezelfde dag aan AG Insurance zal sturen zodat ook die tegoeden kunnen worden uitbetaald.

2.19.    Bij e-mail van 11 februari 2022 heeft AG Insurance aan de notaris opgave gedaan van de waarde van de verzekeringsproducten (Easy Fund Plan en Free Invest Plan) op de datum van het overlijden van erflaatster. In die e-mail is onder meer vermeld:

“Wat vragen wij nu van u?

Om bovenstaande contracten te kunnen uitbetalen hebben we de volgende documenten/informatie nodig:

  • Een verklaring van erfrecht
  • De bevestiging dat beide contracten (indien 6 begunstigden met naam aangeduid erfgenaam zijn) op de studierekening mogen gestort worden, met uw ontslag van verantwoordelijkheid”

2.20.    De notaris heeft zich in een bijlage bij een e-mail aan de bank van 25 februari 2022 beklaagd over de afwikkeling van deze nalatenschap. De notaris heeft deze bijlage niet in het geding gebracht.  

2.21.    Bij e-mail (met bijlagen) van 1 maart 2022 heeft de bank aan de notaris opgave gedaan van de producten die erflaatster bij de bank had lopen, van de saldi per 1 januari 2021 en per 30 april 2021 en zijn bankafschriften van alle producten per overlijdensdatum verstrekt.

2.22.    Bij e-mail van 10 maart 2022 heeft de medewerkster AG Insurance bericht nogmaals een afschrift van de verklaring van erfrecht toe te sturen met het verzoek de gelden van het Easy Fund Plan en het Free Invest Plan met spoed over te maken naar de derdengeldenrekening.

2.23.    Bij e-mail van 11 maart 2022 heeft de medewerkster de bank gevraagd alsnog en met spoed alle bankafschriften van alle producten vanaf het moment van overlijden van erflaatster toe te sturen. De bank heeft de gevraagde afschriften diezelfde dag per e-mail aan de medewerkster verzonden.

2.24.    Bij e-mail van 16 maart 2022 heeft AG Insurance de medewerkster gevraagd nog bepaalde gegevens van vier begunstigden (onder wie klager) – die niet zijn opgenomen in de verklaring van erfrecht – door te geven, alsmede een bankattest met de bancaire identiteitsgegevens van de derdengeldenrekening. 

2.25.    De notaris heeft klager bij e-mail van 16 maart 2022 als volgt bericht:

“Ik begrijp dat u met mij geen telefonisch contact wenst ondanks het feit dat de communicatie zoals deze tot op heden met u is gevoerd niet afdoende blijkt te zijn.

Met emails en telefonisch contact met mijn medewerkster uwerzijds is bij u niet goed overgekomen dat ik afhankelijk ben van het reageren van een bank en dat ook deze bank weer afhankelijk is van een andere organisatie.

Een telefonisch overleg zou mijns inziens veel zaken duidelijker maken.”

2.26.    In reactie daarop heeft klager de notaris bij e-mail van 22 maart 2022 als volgt bericht:

“Nogmaals telefonisch contact heeft geen enkele zin, dat er nu niet door Ag Insurance wordt uitbetaald ligt alleen aan uzelf.

Van de bank heb ik vernomen dat AG Insurance een verklaring van erfrecht nodig heeft dit is wettelijk bepaald i.v.m. eventuele achterstallige belastingen van de legatarissen. Weer weigert u een verklaring van erfrecht te geven zoals destijds bij BNP, die dan maar uiteindelijk zonder verklaring tot uitbetaling zijn overgegaan. Als u blijft weigeren een erfrecht verklaring naar AG Insurance te sturen zal er nooit door hun uitbetaald worden.“

2.27.    Onder verwijzing naar haar e-mail van 25 februari 2022, waarbij de notaris haar ongenoegen had geuit over de wijze waarop de bank deze nalatenschap heeft behandeld, heeft de notaris de bank bij e-mail van 13 april 2022 onder meer als volgt bericht:

“Daarbij merk ik op dat uw handelen in de afwikkeling van dit dossier ervoor heeft gezorgd dat de uitkeringen van de beleggers- en effectenrekening niet binnen zes maanden na overlijden zijn uitbetaald, waardoor de waarde van die beleggingen en effecten aanzienlijk zijn verlaagd; dit neem ik u kwalijk; de erfgenamen/

legatarissen zullen dit wellicht ook op mij willen verhalen.”

2.28.    Klager heeft zijn deel van het legaat eind april 2022 ontvangen.

3.         De klacht

3.1.      Samengevat verwijt klager de notaris dat zij als executeur van deze nalatenschap  tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld omdat zij:

1. het legaat niet binnen de in het testament bepaalde termijn van zes maanden heeft uitbetaald;

2. heeft verzuimd bij de bank aangifte te doen van het overlijden van erflaatster;

3. ondanks (herhaalde) verzoeken van de bank niet alle gevraagde gegevens aan de bank heeft verstrekt;

4. niet (tijdig) heeft gereageerd op e-mailberichten van de bank en van klager.

3.2.      De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, komt dit hierna aan de orde.

4.         De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.2.      De klacht heeft betrekking op de handelwijze van de notaris in haar hoedanigheid van executeur. Ook als een notaris optreedt in een andere hoedanigheid dan notaris kan hij/zij tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn voor zijn/haar handelen of nalaten. Voorwaarde daarvoor is dat dit handelen of nalaten voldoende verband houdt met de hoedanigheid van notaris in relatie tot het daarbij passende gedragsniveau, zonder dat het handelen uitsluitend aan een notaris is voorbehouden. De kamer is van oordeel dat de werkzaamheden van een executeur zo nauw verbonden zijn met de werkzaamheden die een notaris gewoonlijk verricht, dat de notaris zich tuchtrechtelijk moet verantwoorden voor haar handelwijze als executeur. In verband met hun onderlinge samenhang zal de kamer de klachtonderdelen 1, 3 en 4 gezamenlijk beoordelen, waarna klachtonderdeel 2 zal worden beoordeeld.  

Klachtonderdelen 1, 3 en 4

4.3.      Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen is in essentie de vraag aan de orde of de notaris als executeur van deze nalatenschap voldoende zorgvuldig en voortvarend heeft gehandeld bij de afgifte van het legaat en of zij in dat kader naar behoren heeft gecommuniceerd met de bank en met klager.

4.4.      De notaris heeft in haar verweerschrift van 18 februari 2022 en in de genoemde e-mail aan de bank van 13 april 2022 gesteld dat het legaat – zoals ook met zoveel woorden in het testament is vastgelegd – had moeten worden afgegeven binnen zes maanden na het overlijden van erflaatster. In haar brief aan de kamer van 13 juni 2022, waarbij de notaris in aanvulling op haar verweerschrift nog enkele opmerkingen heeft gemaakt met het verzoek aan de kamer daar rekening mee te houden, heeft zij echter gesteld dat de termijnstelling van uitkering inhoudt “dat de legataris het legaat na deze 6 maanden mag opeisen, niet dat het dan uitbetaald moet zijn”. Hoewel dat wel op haar weg had gelegen, heeft de notaris deze (gewijzigde) stelling niet onderbouwd. Voor zover zij daarbij het bepaalde bij artikel 4:125 lid 1 Burgerlijk Wetboek (“Eenlegaat van een geldsom wordt zes maanden na het overlijden van de erflater opeisbaar, tenzij hij anders heeft beschikt”) voor ogen heeft gehad, overweegt de kamer dat die bepaling er niet toe leidt dat klager het legaat pas na zes maanden mocht opeisen: erflaatster had immers anders in haar testament beschikt. Daarom wordt dit (aanvullende) verweer van de notaris verworpen en gaat de kamer er hierna van uit dat het de bedoeling van erflaatster was dat het legaat binnen zes maanden na haar overlijden zou worden afgegeven.

Tempo

4.5.      Vast staat dat de notaris op 25 mei 2021 in kennis is gesteld van het overlijden van erflaatster. Bij gebrek aan andersluidende gegevens, die niet zijn gesteld of gebleken, gaat de kamer ervan uit dat de notaris vervolgens niet eerder dan op 18 augustus 2021 bij BNP Paribas Personal Finance B.V. in Rotterdam melding heeft gemaakt van dit overlijden. In het testament was echter uitdrukkelijk bepaald dat het een legaat betrof van rekeningen bij BNP Paribas/Fortis in Essen (België). Waarom de notaris zich niet direct tot de bank in België heeft gewend, is niet duidelijk geworden terwijl evenmin duidelijk is geworden of de bank in Rotterdam op haar bericht heeft gereageerd. Vast staat wel dat de notaris hetzelfde bericht daarna op 17 september 2021 – ruim 3,5 maand nadat zij was geïnformeerd over het overlijden – alsnog heeft toegezonden aan een afdeling van de bank in België. Uit de e-mail van klager aan de notaris van 4 november 2021 (13:15 uur, hiervoor geciteerd onder 2.10) begrijpt de kamer dat de bank in België hem op die datum had meegedeeld dat inmiddels per e-mail herhaaldelijk gegevens waren opgevraagd bij (de medewerkster van) de notaris, maar dat de bank daarop geen reactie had ontvangen. Uit de e-mail van 4 november 2021 (11:18 uur) van de notaris aan de bank kan de kamer niet afleiden waarop zei toen reageerde. Bij gebrek aan andersluidende gegevens, die evenmin zijn gesteld of gebleken, gaat de kamer er daarom van uit dat de notaris tot 4 november 2021 niet had gereageerd op verzoeken van de bank en dat zij niet eerder dan bij e-mail van 27 december 2021 heeft gereageerd op de brief van de bank van 10 november 2021 waarbij aan haar was gevraagd om een afschrift van het attest van erfopvolging (hierna: de verklaring van erfrecht) en het akkoord van één van de erfgenamen om de gevraagde inlichtingen aan de notaris te verstrekken. Als bijlage bij de genoemde e-mailberichten van 27 december 2021 heeft de notaris de hiervoor onder 2.12. geciteerde brief van 23 december 2021 gevoegd, waarvan één exemplaar mede was ondertekend door een erfgenaam. De notaris heeft echter niet gereageerd op het verzoek van de bank om toezending van de verklaring van erfrecht. Opmerking verdient daarbij dat zij in verband met haar hoedanigheid van executeur niet bevoegd was om in deze nalatenschap zelf een verklaring van erfrecht af te geven. In reactie op vragen van de kamer heeft de notaris bij e-mail van 6 juli 2022 meegedeeld dat een andere notaris op 28 januari 2022 de verklaring van erfrecht heeft afgegeven en aan de bank heeft toegezonden.

4.6.      Gelet op het hiervoor omschreven tijdsverloop is de kamer van oordeel dat de notaris in de gegeven omstandigheden onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Zo had het naar het oordeel van de kamer op haar weg gelegen om de bank in België (veel) eerder te informeren over het overlijden van erflaatster en daar niet enkele maanden mee te wachten. Na ontvangst van de brief van de bank van 10 november 2021, waarbij de bank (onder meer) om afgifte van de verklaring van erfrecht had gevraagd, had het naar het oordeel van de kamer bovendien op de weg van de notaris gelegen om ervoor te zorgen dat op korte termijn zo’n verklaring aan de bank zou kunnen worden verstrekt. Daarbij neemt de kamer in aanmerking dat de termijn voor afgifte van het legaat inmiddels al was verstreken. Voor zover de notaris van mening is dat een verklaring van erfrecht niet vereist was omdat de inhoud van het door haar al eerder aan de bank verstrekte testament en de later door een erfgenaam voor akkoord ondertekende brief van 23 december 2021 voldoende was om haar verzoek om informatie over de saldi van de producten en de uitbetaling daarvan in te willigen, is de kamer van oordeel dat de notaris de bank dan over haar standpunt had moeten informeren. Niet is echter gesteld of gebleken dat zij dit heeft gedaan. Daarom is de kamer van oordeel dat de notaris in redelijkheid geen aanleiding had om te veronderstellen dat de bank de afgifte van de verklaring van erfrecht niet langer als voorwaarde verbond aan het verstrekken van informatie over de saldi van de rekeningen en de uitbetaling daarvan. Uit het feit dat de verklaring van erfrecht pas op 28 januari 2022 – twee weken na indiening van deze klacht bij de kamer en (bijna) negen maanden na het overlijden van erflaatster – is afgegeven terwijl niet is gesteld of gebleken dat de collega-notaris die deze verklaring heeft opgesteld daar een lange periode voor nodig heeft gehad, leidt de kamer af dat de notaris onnodig veel tijd heeft laten verstrijken voordat zij die collega-notaris heeft benaderd. Het verweer van de notaris dat aan haar geen verwijt kan worden gemaakt van de vertraagde afgifte van het legaat en dat de oorzaak daarvan is gelegen in het niet (tijdig) verstrekken van informatie en gelden door de bank, wordt dan ook verworpen. Daarbij wijst de kamer erop dat de bank de gelden na ontvangst van de verklaring van erfrecht binnen drie maanden heeft uitbetaald, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de legaten eerder hadden kunnen worden afgegeven als de notaris de bank in België eerder op de hoogte had gesteld van het overlijden en de verklaring van erfrecht eerder had verstrekt.

Communicatie

4.7.      In reactie op het verwijt van klager over de communicatie heeft de notaris betwist dat hij niet op de hoogte zou zijn gehouden van de stand van zaken. Klager is telefonisch en per e-mail steeds te “woord” gestaan, aldus de notaris.  

4.8.      Uit het door de medewerkster opgestelde overzicht van haar contacten met klager begrijpt de kamer dat hij op 28 september 2021 zelf telefonisch contact heeft opgenomen met het notariskantoor omdat hij een uittreksel uit het testament wilde ontvangen. In verband daarmee heeft hij de medewerkster aan de lijn gehad, die dit uittreksel op 30 september 2021 aan klager heeft gemaild. Op 4 november 2021 heeft de medewerkster de hiervoor onder 2.9. geciteerde e-mail aan klager gestuurd en volgens haar heeft klager tussen 4 november 2021 en 3 januari 2022 nogmaals telefonisch contact met haar opgenomen omdat het legaat nog niet was uitbetaald. Over dat contact heeft de medewerkster meegedeeld dat zij toen heeft aangegeven “dat we altijd streven om de legaten binnen de in het testament gestelde termijn af te geven maar dat dit niet altijd mogelijk is i.v.m. met de afgifte verklaring van erfrecht en de verwerkingstijd bij de banken.” Verder is er na 3 januari 2022 geen contact meer geweest tussen klager en de medewerkster en klager heeft bij de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat hij nooit contact heeft gehad met de notaris en dat hij op 16 maart 2022 enkel het hiervoor weergegeven mailbericht van haar heeft ontvangen. Gelet op het vorenstaande gaat de kamer er dan ook van uit dat niet is gereageerd op zijn mailberichten van 4 november 2021 en 3 januari 2022 en dat (de medewerkster van) de notaris klager noch mondeling, noch schriftelijk (al dan niet in cc) concreet heeft geïnformeerd over de stand van zaken en de oorzaak van de vertraagde afgifte van het legaat. Omdat de termijn voor afgifte inmiddels ruimschoots was verstreken, is de kamer van oordeel dat het op de weg van de notaris had gelegen om ervoor te zorgen dat klager wel concreet zou worden geïnformeerd over de stand van zaken. Door dit na te laten, heeft de notaris klager ten onrechte in het ongewisse gelaten. Dat zij twee maanden ná indiening van deze klacht een e-mail aan klager heeft gestuurd met de mededeling dat telefonisch contact veel duidelijk zou maken, maakt dat niet anders.

4.9.      Naar het oordeel van de kamer verdient ook de communicatie met de bank niet de schoonheidsprijs. Afgezien van het hiervoor omschreven tijdsverloop had de notaris bijvoorbeeld meer duidelijkheid kunnen geven in reactie op het verzoek van de bank van 10 november 2021 om volmachten van alle erfgenamen toe te sturen waaruit zou blijken dat zij het ermee eens waren dat de bank de saldi zou overboeken naar haar derdengeldenrekening. Bij e-mail van 30 juni 2022 heeft de kamer de notaris gevraagd of zij had gereageerd op dat verzoek van de bank en zo ja, of zij dan een kopie van haar reactie aan de kamer wilde toesturen. De notaris heeft de kamer vervolgens bij brief van 6 juli 2022 bericht dat zij de bank in reactie op die brief van 10 november 2021 bij e-mail van 27 november 2022 (bedoeld zal zijn 27 november 2021) had meegedeeld van mening te zijn dat zij daartoe gerechtigd is uit hoofde van het testament. Daargelaten dat zij die e-mail niet heeft overgelegd, constateert de kamer dat niet is komen vast te staan dat de bank de notaris daarna heeft bericht dat de gevraagde volmachten niet meer hoefden te worden verstrekt. Toen de notaris de bank bij brief van 23 december 2021 verzocht de saldi over te maken naar haar derdengeldenrekening heeft zij in het midden gelaten of, en zo ja wanneer, zij die volmachten (en overigens ook de verklaring van erfrecht) zou gaan verstrekken terwijl het met het oog op de inmiddels aanzienlijk vertraagde afgifte van de legaten beter was geweest als zij daarover wel duidelijkheid had gegeven.

4.10.    Gelet op het vorenstaande is de kamer van oordeel dat de notaris bij de afgifte van het legaat onvoldoende zorgvuldig en onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en gecommuniceerd. De kamer acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar en zal de klachtonderdelen 1, 3 en 4 daarom gegrond verklaren.

Klachtonderdeel 2       

4.11.    Voor zover klager de notaris verwijt dat zij heeft verzuimd om bij de bank aangifte te doen van het overlijden van erflaatster – dit klachtonderdeel ziet dus niet op het doen van aangifte erfbelasting, zoals de notaris lijkt te hebben begrepen – overweegt de kamer dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de notaris bij de bank wel schriftelijk melding heeft gemaakt van het overlijden van erflaatster. Nu niet is gesteld of gebleken dat de bank de notaris vervolgens heeft gevraagd om bij haar ook “aangifte” te doen van dat overlijden acht de kamer het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat zij dit niet heeft gedaan. Dat neemt niet weg dat het spijtig is dat klager zich genoodzaakt heeft gezien om op 4 november 2021 uiteindelijk zelf bij de bank aangifte te doen van het overlijden van zijn zus.

Maatregel

4.12.    Als een klacht (al dan niet gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard, kan de kamer – afhankelijk van onder meer de aard en de ernst van de klacht – aan de notaris een tuchtmaatregel opleggen. Uit het vorenstaande volgt dat het al met al bijna een jaar heeft geduurd voordat het legaat van zijn zus aan klager is afgegeven, terwijl zij had bepaald dat dit binnen zes maanden na haar overlijden moest gebeuren en zij er kennelijk vertrouwen in had dat de notaris haar nalatenschap als executeur naar behoren zou afwikkelen. Hoewel er door omstandigheden die buiten de invloedssfeer van een executeur liggen vertraging kan ontstaan bij de afgifte van een legaat, is de kamer van oordeel dat de vertraging in deze zaak in belangrijke mate samenhangt met het handelen/nalaten van de notaris, waarbij de kamer mede in aanmerking neemt dat zij klager in het ongewisse heeft gelaten over de stand van zaken. Daardoor heeft de notaris het vertrouwen van klager in het notariaat geschonden en dat rekent de kamer haar aan. De kamer neemt daarbij in aanmerking dat het verweer van de notaris op onderdelen weinig inzichtelijk is door het ontbreken van een voldoende duidelijke chronologische weergave van de feiten, zodat bij de kamer de indruk is gewekt dat de notaris onvoldoende overzicht heeft van de gang van zaken in deze zaak. Bij de beoordeling van de vraag of het passend en geboden is om een tuchtmaatregel op te leggen, kan de kamer er ook rekening mee houden of eerder zo’n maatregel is opgelegd. Voordat de notaris deze nalatenschap in 2021 in behandeling nam, heeft de kamer begin 2020 in verband met een andersoortige zaak aan de notaris de maatregel van een waarschuwing opgelegd en begin 2022 heeft de kamer opnieuw de maatregel van een waarschuwing aan haar opgelegd. In de gegeven omstandigheden acht de kamer het passend en geboden om nogmaals de maatregel van een waarschuwing aan de notaris op te leggen, waarbij de kamer aanleiding ziet tot openbaarheid van de opgelegde maatregel als bedoeld in artikel 103 lid 5 Wna.

Proceskosten

4.13.    Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard, moet de notaris op grond van het bepaalde bij artikel 99 lid 5 Wna het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem vergoeden.

4.14.    De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder a Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021, te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00. De notaris moet deze kosten en het genoemde griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klager vergoeden. Klager moet daarvoor tijdig een rekeningnummer doorgeven aan de notaris.

4.15.    Nu de klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard en aan de notaris een maatregel wordt opgelegd, ziet de kamer – gelet op het bepaalde bij 103b lid 1 onder b Wna en de genoemde Richtlijn – aanleiding om de notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op een bedrag van € 2.000,00. Gelet op het gewicht van de zaak hanteert de kamer wegingsfactor 1 en acht de kamer het passend de notaris te veroordelen om in verband met die kosten een bedrag van € 2.000,00 aan de kamer te vergoeden. De notaris moet deze kosten na het onherroepelijk worden van deze beslissing voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in artikel 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

5.         De beslissing

De kamer:

5.1.      verklaart de klachtonderdelen 1, 3 en 4 gegrond;

5.2.      legt aan de notaris de tuchtmaatregel van een waarschuwing op en besluit tot openbaarheid van de opgelegde
           maatregel;

5.3.      verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;

5.4.      veroordeelt de notaris tot betaling aan klager van een bedrag van:
            - € 50,00 in verband met het genoemde griffierecht,
            - € 50,00 in verband met de genoemde kosten van klager,
            en bepaalt dat het totaalbedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder
            4.14. is omschreven;

5.5.     veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 2.000,00 in verband met de genoemde
          kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de
          termijn die hiervoor onder 4.15. is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, rechterlijk lid, en mr. Y.M.R. van der Voort, plaatsvervangend notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2022 door mr. J.H.L.M. Snijders, (tevens)  plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.