ECLI:NL:TNORSHE:2022:29 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2022/10

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2022:29
Datum uitspraak: 19-09-2022
Datum publicatie: 22-09-2022
Zaaknummer(s): SHE/2022/10
Onderwerp: Overig, subonderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht gegrond met ontzegging van het waarnemerschap
Inhoudsindicatie: Het BFT verwijt mr. X (een voormalig toegevoegd notaris) dat hij op grote schaal onrechtmatige kadastrale inzages heeft gedaan en als gevolg daarvan de (financiële) belangen van een oud-werkgever en van derden heeft geschaad. Volgens het BFT heeft mr. X in strijd gehandeld met artikel 17 Wna en artikel 2 Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 en daarmee het vertrouwen in het notariaat en zijn eigen beroepsuitoefening geschaad.De kamer heeft de klacht gegrond verklaard. Een notaris, kandidaat-notaris of toegevoegd notaris mag de registers van het kadaster via een zakelijk portaal alleen raadplegen, indien dit noodzakelijk is voor de uitoefening van het notarisambt. Het feit dat mr. [X] op grote schaal ten onrechte de inloggegevens van oud-collega’s heeft gebruikt om het online zakelijk portaal van het kadaster te raadplegen voor niet-zakelijke doeleinden op kosten van een oud-werkgever, raakt in ernstige mate het vertrouwen dat de maatschappij in een notaris moet kunnen stellen. Daarbij neemt de kamer in aanmerking dat het gaat om langdurig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen (bijna zes jaar lang), waardoor mr. [X] niet alleen het aanzien van het ambt heeft geschaad, maar ook financiële schade heeft toegebracht aan zijn oud-werkgever én de privacy van derden heeft geschaad.In alle in de beslissing genoemde omstandigheden ziet de kamer aanleiding om niet de zwaarste maatregelen op te leggen (een ontzegging van de bevoegdheid om waar te nemen voor onbepaalde duur en een ontzegging van de bevoegdheid om als toegevoegd notaris op te treden voor onbepaalde duur), maar te volstaan met een ontzegging van de bevoegdheid om waar te nemen voor de duur van vijf jaar en een ontzegging van de bevoegdheid om als toegevoegd notaris op te treden voor de duur van vijf jaar.

Klachtnummer    : SHE/2022/10

Datum uitspraak : 19 september 2022

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van:


Bureau Financieel Toezicht (hierna: het BFT),

gevestigd in Utrecht,

gemachtigden: de heer mr. R. Wisse en mevrouw mr. J. Prins,

tegen

voormalig toegevoegd notaris de heer mr. [X] (hierna: mr. [X]),

voorheen werkzaam in [plaatsnaam],

gemachtigde: de heer mr. J.M. Wolfs, advocaat in Maastricht.

1.         De procedure

1.1.      Bij brief van 14 februari 2022 heeft het BFT een klacht geformuleerd tegen mr. [X]. Deze brief (met bijlagen) is op dezelfde datum per e-mail binnengekomen bij de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer).

1.2.      De gemachtigde van mr. [X] heeft bij e-mail van 10 maart 2022 een verweerschrift ingediend.

1.3.      De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 13 juni 2022, waarbij namens het BFT de heer mr. R. Wisse en mevrouw mr. J. Prins zijn verschenen. Ook mr. [X] en zijn gemachtigde waren daarbij aanwezig. Partijen hebben hun visie op de klacht over en weer toegelicht. De gemachtigde van mr. [X] heeft dat mede aan de hand van pleitnotities gedaan die hij aan de kamer heeft overhandigd.

2.         De feiten

De klacht gaat over door mr. [X] gedane kadastrale inzages. Voor de beoordeling van de klacht acht de kamer de volgende feiten van belang.

2.1.      Mr. [X] is van 1 augustus 2011 tot 30 juni 2015 als kandidaat-notaris in dienst geweest bij [A] Notarissen te [vestigingsplaats]. Zijn vertrek daar is niet prettig verlopen.

2.2.      Vervolgens heeft mr. [X] eerst als kandidaat-notaris en later als toegevoegd notaris gewerkt bij [B] Notarissen in [vestigingsplaats].

2.3.      Op 1 september 2020 is mr. [X] als kandidaat-notaris in dienst getreden bij [C] notarissen te [vestigingsplaats] en vanaf 9 september 2020 werkte hij daar als toegevoegd notaris. 

2.4.      Op 31 maart 2021 heeft de heer [Y], een oud-collega van mr. [X] (hierna: [Y]), namens [A] Notarissen aangifte gedaan van fraude tegen mr. [X]. In het door de politie opgemaakte proces-verbaal van aangifte staat onder meer het volgende vermeld:

“Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte.

Ik doe aangifte van fraude namens [A] Notarissen [naam vestigingsplaats] waarbij er onrechtmatig gebruik is gemaakt van de inloggegevens van personeelsleden [A] Notarissen [naam vestigingsplaats]. Met deze inloggegevens zijn bevragingen gedaan bij het Kadaster en de kosten voor deze bevragingen zijn door [A] Notarissen [naam vestigingsplaats] betaald.

Vanaf de periode september 2020 tot maart 2021, is er digitaal ingelogd geworden bij het Kadaster voor bevraging van gegevens. Bij het inloggen is er gebruik gemaakt van de gebruikerscode: [1] met bijbehorend wachtwoord en van de gebruikerscode: [2] met bijbehorend wachtwoord.

Inmiddels zijn deze wachtwoorden veranderd door de bevoegde personen.”   

2.5.      Op 13 mei 2021 heeft de politie mevrouw [Z], een oud-collega van mr. [X] (hierna: [Z]), als getuige verhoord. Zij heeft verklaard dat zij haar inloggegevens voor het kadaster (met gebruikersnaam [1]) niet heeft gedeeld met mr. [X] en dat zij hem ook geen toestemming heeft gegeven om gebruik te maken van haar inloggegevens. In het door de politie opgemaakte proces-verbaal van verhoor staat verder onder meer het volgende vermeld:

“V [verbalisant]: Ik heb begrepen dat jij van [X] een bericht hebt gekregen nadat jij je wachtwoord hebt gewijzigd.

A [Z]: Nee, geen persoonlijk bericht. Ik kreeg een melding dat [X] mijn Linkedin profiel had bekeken. Zodra iemand op je profiel kijkt, krijg je daar een melding van. Normaal gesproken kijkt er bijna nooit op mijn profiel. Ik vond dit wel heel erg toevallig omdat hij één uur nadat ik het wachtwoord veranderde op mijn profiel keek. Ik denk dat hij dit deed om te kijken of ik nog bij [A] Notarissen werkte.”   

2.6.      Op 24 juni 2021 heeft ook notaris mr. [A] (hierna: mr. [A]) aangifte gedaan van fraude jegens mr. [X], zijn oud-werknemer. In het door de politie opgemaakte proces-verbaal van deze aangifte staat onder meer het volgende vermeld:

“Ik begreep van mijn oud-medewerker [Y], dat de totale schade van de fraude, die van juni 2015 tot aan december 2019 duurde volgens [Y], 45.464.70 euro betrof. Tot december 2019 was ik financieel verantwoordelijk voor het notariskantoor [A] in [vestigingsplaats]. Ik heb begrepen dat ik de genoemde financiële kosten heb gedragen en daarmee ben ik slachtoffer van de fraude.

Ik heb ook het vermoeden dat de verdachte inzages heeft gedaan bij het basis registratie personen (BRP) om erachter te komen welke data hij moest bevragen in het kadaster. Die data heeft die nodig om deze mensen uit te vragen. Deze data is te bevragen via de beroepsorganisatie namelijk de koninklijke notariële beroepsorganisatie.

Ik wil benadrukken dat [X] vroeger een eigen persoonlijke login heeft gekregen bij het kadaster. Hij heeft dus nooit aanleiding gehad om het account van [Z] te gebruiken. Ik weet ook dat [Z] geen toestemming heeft gegeven aan [X] om haar account te gebruiken.”

2.7.      Op 15 juli 2021 heeft de politie mr. [X] voor het eerst verhoord.

2.8.      Bij e-mail van 17 juli 2021 heeft mr. [A] een artikel 25a Wna-melding gedaan bij het BFT. Op grond van artikel 110 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) heeft het BFT op dezelfde dag een onderzoek ingesteld naar mr. [X].

2.9.      Het BFT heeft de voorzitter van de kamer bij e-mail (met bijlagen) van 1 oktober 2021 voorgesteld om ten aanzien van mr. [X] - op dat moment werkzaam als toegevoegd notaris - een ordemaatregel te treffen in de zin van artikel 106 Wna.

2.10.    De (plaatsvervangend) voorzitter heeft mr. [X] op 11 oktober 2021 gehoord naar aanleiding van dat voorstel van het BFT. De heer mr. R. Wisse is namens het BFT bij dit verhoor aanwezig geweest.

Mr. [X] en mr. Wisse hebben hun visie op de ontstane situatie over en weer toegelicht.

2.11.    Bij beslissing van 21 oktober 2021 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter met ingang van maandag 25 oktober 2021 de toevoeging van mr. [X] opgeschort en hem met ingang van dezelfde datum de bevoegdheid om waar te nemen ontzegd.

2.12.    De beslissing van de voorzitter is overeenkomstig artikel 27 lid 1 Wna ter bekrachtiging voorgelegd aan de kamer.

2.13.    Bij beslissing van 9 november 2021 heeft de kamer de door de (plaatsvervangend) voorzitter bij beslissing van 21 oktober 2021 opgelegde ordemaatregelen bekrachtigd.

2.14.    Mr. [X] is per 1 december 2021 niet meer werkzaam als (toegevoegd) (kandidaat-)notaris.

2.15.    Het BFT heeft zijn onderzoeksbevindingen vastgelegd in een rapportage van 27 januari 2022. De klacht van het BFT tegen mr. [X] is gebaseerd op deze onderzoeksbevindingen.

2.16.    Ten tijde van de mondelinge behandeling was de stand van zaken met betrekking tot het politieonderzoek onduidelijk.

2.17.    Mr. [X] is inmiddels buiten het notariaat werkzaam.

3.         De klacht

3.1.      Het BFT verwijt mr. [X] dat hij op grote schaal onrechtmatige inzages heeft gedaan en als gevolg daarvan de (financiële) belangen van een oud-werkgever en van derden heeft geschaad. Hij heeft in strijd gehandeld met artikel 17 Wna en artikel 2 Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 en daarmee het vertrouwen in het notariaat en zijn eigen beroepsuitoefening geschaad.

3.2.      Mr. [X] heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.         De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. Ook als zij niet meer als (kandidaat-)notaris of toegevoegd notaris werkzaam zijn, blijven zij onder het notariële tuchtrecht vallen voor hun handelwijze gedurende de tijd dat zij nog wel als notaris werkzaam waren. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

De klacht

Standpunt BFT

4.2.      Uit het onderzoek volgt dat mr. [X] na zijn dienstverband bij [A] Notarissen gedurende de periode juli 2015 tot en met maart 2021 onbevoegd gebruik is blijven maken van de zakelijke accounts van twee van zijn oud-collega’s, [Y] en [Z]. Gebleken is dat mr. [X], buiten hun medeweten om, grote hoeveelheden kadastrale informatie heeft opgevraagd, welke informatie niet in verband kan worden gebracht met notariële werkzaamheden. Volgens het BFT is ook gebleken dat mr. [X] kadastrale informatie heeft opgevraagd van onder andere familieleden, kennissen en klanten van zijn voormalig werkgever [A] Notarissen en van notarissen en publiek bekende figuren uit de regio. Het BFT verwijst hierbij naar de bijlagen 5 en 6 van het onderzoeksrapport. Het BFT vindt het opvallend dat mr. [X] bij de inzages geen (zoals gebruikelijk) herleidbaar kenmerk heeft genoteerd (bijvoorbeeld een dossiernummer), maar in sommige gevallen zelfs een scheldwoord of een verwijzing naar mr. [A]. Mr. [X] heeft daarbij bovendien geen enkele keer voor de optie gekozen om een product ‘te bestellen’.

Verder wijst het BFT erop dat mr. [X] pas is gestopt met het ten onrechte gebruikmaken van de inloggegevens van [Y] en [Z] toen de wachtwoorden van deze oud-collega’s waren gewijzigd. Daarmee is het tuchtklachtwaardig handelen geconcentreerd op de onbevoegde inzages via accounts van (oud-collega’s van) [A] Notarissen.

De kadasterkosten van de onrechtmatige inzages zijn door [A] Notarissen begroot op ten minste € 54.465,00. Het BFT heeft bij het onderzoek ook contact gehad met andere voormalig werkgevers van mr. [X], maar uit de door deze oud-werkgevers verstrekte toelichting en informatie heeft het BFT geen aanleiding gezien om nader onderzoek te doen naar de mogelijkheid dat mr. [X] ook bij deze oud-werkgevers onbevoegd inzage heeft gedaan in het kadaster, dan wel dat onbevoegd inzage is gedaan in andere aan het notariaat ter beschikking staande registers.

Standpunt mr. [X]

4.3.      Mr. [X] erkent dat hij na zijn dienstverband bij [A] Notarissen gedurende de periode juli 2015 tot en met maart 2021 gebruik is blijven maken van de zakelijke accounts van twee van zijn oud-collega’s. Volgens hem is dat echter abusievelijk gebeurd, omdat hij zowel de gebruikersnaam van [Z] ([1]) als het bijbehorende wachtwoord van het online zakelijk portaal van het kadaster had voorgeprogrammeerd. Bij het inloggen op de website van het kadaster werd mr. [X] er naar eigen zeggen niet op gewezen dat hij met het account van [Z] inlogde. Bovendien lieten de administratieve organisaties van zijn drie notariële oud-werkgevers dit soort fouten onontdekt.

Verder voert mr. [X] aan dat het leeuwendeel van de door hem gedane inzages met de accounts van zijn twee oud-collega’s wel degelijk betrekking had op notariële werkzaamheden. Hij geeft toe dat hij soms, in ongeveer 5% van de gevallen, inzages heeft gedaan uit persoonlijke interesse.

Het is volgens mr. [X] logisch dat hij geen producten heeft besteld, omdat het juist om inzages ging. In voorkomende gevallen werden bestellingen (op verzoek van mr. [X]) door secretaresses gedaan. 

Verder voert mr. [X] aan dat het BFT hem tijdens het onderzoek niet (voldoende) heeft gewezen op de cautie en dat de door mr. [X] tijdens het onderzoek gedane verklaringen daarom niet hadden mogen worden meegenomen in het onderzoeksrapport.

De omvang van de door [A] Notarissen gestelde schade wordt door mr. [X] betwist, aangezien een specificatie van deze schade ontbreekt. Ondanks verzoeken daartoe heeft [A] Notarissen daarover nog steeds geen openheid van zaken gegeven. Mr. [X] is bereid om de werkelijk geleden schade aan [A] Notarissen te vergoeden.  

Ten slotte vraagt mr. [X] aandacht voor zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder in het bijzonder zijn medische toestand. Sinds december 2021 is mr. [X] niet meer werkzaam in het notariaat. Hij heeft er, mede op aanraden van zijn gemachtigde, voor gekozen om eerst aan zichzelf te werken en helder te krijgen welke oorzaken aan het hem verweten gedrag ten grondslag liggen. Daarmee is hij aan de slag. De hele situatie heeft een zware wissel getrokken op mr. [X] en zijn jonge gezin. Door het gekozen behandeltraject en de getroffen ordemaatregel is het voor mr. [X] niet mogelijk elders in het notariaat werk te zoeken. Als hoofdkostwinner heeft dat grote financiële gevolgen.

Ten slotte is 2021 ook vanwege de gezondheidssituatie van zijn vader een zwaar jaar geweest voor mr. [X].

Oordeel kamer

4.4.      Bij de beoordeling van de klacht acht de kamer met name het volgende van belang.

       ten eerste

Tijdens de mondelinge behandelingen bij de voorzitter en later de kamer, in het kader van de getroffen ordemaatregel respectievelijk de bekrachtiging daarvan, heeft mr. [X] erkend, dan wel niet weersproken, dat:

1. hij na zijn vertrek bij [A] Notarissen in juni 2015 tot en met maart 2021 op grote schaal onbevoegd inzages heeft gedaan via het online zakelijk portaal van het kadaster met de inloggegevens van [Y] en [Z], die zijn collega’s waren bij [A] Notarissen;

2. de hiervoor genoemde inzages geen verband hielden met door hem behandelde zaken;

3. hij bedoelde inzages heeft gedaan uit eigen nieuwsgierigheid en/of op verzoek van derden (niet zijnde zijn cliënten);

4. bedoelde inzages onder meer betrekking hadden op de dochter, de overleden vader en de buren van mr. [A], voormalig cliënten van [A] Notarissen, diverse notarissen in [naam provincie], lokale bekenden in en rond [plaatsnaam] en vrienden en ouders van vrienden van mr. [X];

5. de kosten van bedoelde inzages ten laste van mr. [A]/[A] Notarissen zijn gemaakt en zij daardoor schade hebben geleden, welke schade blijkens de aangifte van mr. [A] wordt geschat op € 45.464,70;

6. het ten onrechte gebruikmaken van de inloggegevens van [Y] en [Z] pas is gestopt toen de wachtwoorden van deze oud-collega’s zijn gewijzigd.

       ten tweede

Bij het onderzoeksrapport van het BFT zijn de bijlagen 5 en 6 gevoegd. Bijlage 5 betreft een lijst van het kadaster met aanvragen/inzages die zijn gedaan met de accounts van [Z] en [Y] over de periode van 1 juli 2020 tot en met 20 maart 2021. Bijlage 6 betreft factuurspecificaties van het kadaster aan [A] Notarissen over de tweede helft van 2015. Uit deze bijlagen volgt dat:

  • veel inzages zijn gedaan zonder herleidbaar kenmerk (zoals een dossiernummer), maar met de vermelding van lukraak wat letters, cijfers of puntjes;
  • onder de gebruikersnaam [1] een aantal inzages midden in de nacht is gedaan;
  • onder de gebruikersnaam [1] een aantal inzages is gedaan met een kenmerk dat overduidelijk verwijst naar mr. [A];
  • onder de gebruikersnaam [1] een aantal inzages is gedaan met als kenmerk verschillende scheldwoorden;

       ten derde

In het onderzoeksrapport van het BFT staat het volgende vermeld (bladzijde 9, tweede bullet):

“Ten aanzien van de inzagen die in de periode na uw vertrek bij [A] notarissen zijn gedaan waarbij een bijzonder kenmerk in de zin van een scheldwoord of een verwijzing naar notaris [A] is vermeld, geeft u aan dat “het zou kunnen dat deze in het begin met enige rancune zijn gedaan, maar daarna niet meer”. U was zich er later niet meer van bewust, dat de wachtwoorden waren voorgeprogrammeerd.”

       ten vierde

Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de gemachtigde van mr. [X] te kennen gegeven dat mr. [X] “in het begin uit rancune scheldwoorden heeft opgenomen”.

       ten vijfde

In het verweerschrift dat de gemachtigde van mr. [X] namens laatstgenoemde heeft ingediend, staat onder andere het volgende vermeld:

“Cliënt is verder sinds december 2021 niet meer werkzaam in het notariaat. Hij heeft - mede op aanraden van ondergetekende - ervoor gekozen om eerst aan zichzelf te werken en helder te krijgen welke (…) oorzaken aan het hem verweten gedrag ten grondslag liggen.”

4.5.      Op grond van het voorgaande staat naar het oordeel van de kamer voldoende vast dat mr. [X] bijna zes jaar lang op grote schaal ten onrechte de inloggegevens van oud-collega’s heeft gebruikt om het online zakelijk portaal van het kadaster te raadplegen voor niet-zakelijke doeleinden op kosten van zijn oud-werkgever [A] Notarissen. De door mr. [X] aangevoerde omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel. De kamer licht dat hieronder toe.

4.6.      Dat de gebruikersnamen en wachtwoorden van het online zakelijk portaal van het kadaster volgens mr. [X] waren voorgeprogrammeerd - als gevolg waarvan hij abusievelijk gebruik zou hebben gemaakt van de verkeerde gebruikersnamen en wachtwoorden - kunnen hem niet verontschuldigen. De kamer acht het (net als de (plaatsvervangend) voorzitter en de kamer die hebben geoordeeld over de ordemaatregel) ongeloofwaardig dat mr. [X] bijna zes jaar lang abusievelijk gebruik heeft gemaakt van twee verschillende gebruikersnamen met bijbehorende wachtwoorden van eerder genoemde oud-collega’s. Dat mr. [X] per ongeluk de verkeerde gebruikersnamen en wachtwoorden zou hebben gebruikt, valt ook niet te rijmen met de door mr. [X] afgelegde verklaring aan het BFT (zie hiervoor onder “ten derde”), de door zijn gemachtigde gedane uitlating tijdens de mondelinge behandeling van de klacht (zie hiervoor onder “ten vierde”) en het feit dat mr. [X] ervoor heeft “gekozen om eerst aan zichzelf te werken en helder te krijgen welke (…) oorzaken aan het hem verweten gedrag ten grondslag liggen” (zie hiervoor onder “ten vijfde”). Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de kamer mr. [X] op deze ongerijmdheid gewezen, maar (de gemachtigde van) mr. [X] heeft desgevraagd te kennen gegeven zich hierover in verband met het lopende politieonderzoek niet uit te willen laten. Hetzelfde antwoord kreeg de kamer op de vraag om een reactie te geven op de in het proces-verbaal van verhoor van [Z] opgenomen verklaring, inhoudende dat mr. [X] op het LinkedIn-profiel van [Z] zou hebben gekeken één uur nadat [Z] haar wachtwoord van het online zakelijk portaal van het kadaster had veranderd. Door geen toelichting te geven op de gang van zaken en zich aldus niet toetsbaar op te stellen, heeft mr. [X] de kamer niet van zijn goede trouw kunnen overtuigen. 

4.7.      Hetzelfde geldt voor het tijdens de mondelinge behandeling van de klacht ingenomen standpunt van mr. [X] dat het leeuwendeel van de met de verkeerde inloggegevens gedane inzages wel degelijk betrekking heeft op notariële werkzaamheden. Mr. [X] schat dat slechts 5% van deze inzages uit nieuwsgierigheid is gedaan. Dit verweer is voor het eerst in deze klachtprocedure ingenomen, terwijl mr. [X] in de procedures met betrekking tot de ordemaatregel niet heeft weersproken dat de op grote schaal door hem onbevoegd gedane inzages geen verband hielden met door hem behandelde zaken. De kamer wijst in dit verband naar de hiervoor onder “ten eerste” opgesomde punten die letterlijk staan vermeld in de voorzittersbeslissing van 21 oktober 2021. In de bekrachtigingsprocedure die daarop volgde, werd mr. [X] bijgestaan door een (andere) advocaat, maar heeft hij wederom niet weersproken dat hij op grote schaal onbevoegd inzages heeft gedaan via het online zakelijk portaal van het kadaster met de inloggegevens van [Y] en [Z] en dat die inzages geen verband hielden met door hem behandelde zaken. Tegen deze achtergrond acht de kamer het ongeloofwaardig dat 95% van de onbevoegd gedane inzages betrekking zou hebben op notariële werkzaamheden. De kamer vindt een bevestiging voor dit oordeel in het feit dat veel van deze inzages zijn gedaan zonder herleidbaar kenmerk (zoals een dossiernummer). Ook anderszins heeft mr. [X] geen verband aangetoond tussen de door zijn voormalig werkgever overgelegde lijst(en) van raadplegingen en door hem behandelde zaken.

4.8.      Dat het BFT mr. [X] tijdens het onderzoek niet (voldoende) zou hebben gewezen op de cautie en dat zijn tijdens het onderzoek gedane verklaringen daarom niet hadden mogen worden meegenomen in het onderzoeksrapport, leidt - wat hier verder ook van zij - niet tot een ander oordeel. Ook indien de door mr. [X] aan het BFT afgelegde verklaringen (zoals de hiervoor onder “ten derde” weergegeven verklaring) buiten beschouwing zouden moeten worden gelaten, dan nog staat de aan mr. [X] verweten handelwijze naar het oordeel van de kamer voldoende vast.

4.9.      Ten slotte hecht de kamer eraan om op te merken dat het voor de beoordeling van de klacht niet van belang is dat de precieze omvang van de ten onrechte gedane inzages en de als gevolg daarvan door [A] Notarissen geleden schade niet vaststaat. Een oordeel daarover is voorbehouden aan de civiele rechter.

4.10.    Het voorgaande leidt ertoe dat de klacht gegrond zal worden verklaard.

Conclusie en maatregel

4.11.    Een notaris, kandidaat-notaris of toegevoegd notaris mag de registers van het kadaster via een zakelijk portaal alleen raadplegen, indien dit noodzakelijk is voor de uitoefening van het notarisambt. Het feit dat mr. [X] op grote schaal ten onrechte de inloggegevens van oud-collega’s heeft gebruikt om het online zakelijk portaal van het kadaster te raadplegen voor niet-zakelijke doeleinden op kosten van zijn oud-werkgever [A] Notarissen, raakt in ernstige mate het vertrouwen dat de maatschappij in een notaris moet kunnen stellen. Daarbij neemt de kamer in aanmerking dat het gaat om langdurig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen (bijna zes jaar lang), waardoor mr. [X] niet alleen het aanzien van het ambt heeft geschaad, maar ook financiële schade heeft toegebracht aan zijn oud-werkgever én de privacy van derden heeft geschaad. Verder speelt mee dat mr. [X] in al die jaren klaarblijkelijk niet zelf tot het inzicht is gekomen dat zijn handelwijze uiterst kwalijk was. De kamer is van oordeel dat het vertrouwen in hem als toegevoegd notaris bijna onherstelbaar is beschadigd. Mr. [X] heeft, ook tijdens de mondelinge behandeling van de klacht, onvoldoende laten zien dat hij in staat is om te reflecteren op zijn handelen. Zo heeft hij op de zitting bij de kamer geen heldere toelichting gegeven of kunnen (of willen) geven op de gang van zaken. Daardoor heeft de kamer de indruk gekregen dat - ook al zegt mr. [X] te erkennen dat hij niet juist heeft gehandeld - hij toch niet de volle verantwoordelijkheid voor zijn handelen wil of kan nemen. De kamer acht dan ook een zware maatregel op zijn plaats.

Hierbij wordt rekening gehouden met het feit dat de onderhavige kwestie zwaar op het gemoed van mr. [X] heeft gedrukt en drukt en een grote impact heeft gehad en heeft op zijn gezondheid. Daarnaast is zijn carrière binnen het kantoor van [C] notarissen vrij abrupt ten einde gekomen, heeft zijn reputatie ernstige schade opgelopen en hangen mr. [X] mogelijk nog een civielrechtelijke en een strafrechtelijke procedure boven het hoofd. In deze omstandigheden ziet de kamer aanleiding om niet de zwaarste maatregelen op te leggen (een ontzegging van de bevoegdheid om waar te nemen voor onbepaalde duur en een ontzegging van de bevoegdheid om als toegevoegd notaris op te treden voor onbepaalde duur), maar te volstaan met een ontzegging van de bevoegdheid om waar te nemen voor de duur van vijf jaar en een ontzegging van de bevoegdheid om als toegevoegd notaris op te treden voor de duur van vijf jaar.

Bij de bepaling van de termijn heeft de kamer mr. [X], gelet op zijn leeftijd, enig perspectief willen bieden. Ook is rekening gehouden met de duur van de schorsing bij wege van ordemaatregel (artikel 106 lid 2 Wna).

Dat mr. [X] eenmaal eerder een maatregel opgelegd heeft gekregen, leidt in deze procedure niet tot een verzwaring van de maatregel, aangezien het in die eerdere zaak om een andersoortige kwestie ging en de betreffende maatregel bovendien na de periode van juni 2015 tot en met maart 2021 is opgelegd.

4.12.    Mr. [X] was ten tijde van de mondelinge behandeling niet meer werkzaam als (toegevoegd) (kandidaat-)notaris. Zo lang dat het geval is, worden de bij deze beslissing opgelegde maatregelen niet van kracht. Mocht mr. [X] in de toekomst opnieuw als kandidaat-notaris gaan werken, dan zullen de bij deze beslissing opgelegde maatregelen (mits deze beslissing onherroepelijk is geworden) alsnog van kracht worden. Dat betekent dus dat de genoemde termijn van vijf jaar pas gaat lopen op het moment dat mr. [X] weer als kandidaat-notaris in dienst treedt.

Overeenkomstig artikel 105 Wna zal de kamer dit na het onherroepelijk worden van deze beslissing (bepalen en) bij aangetekende brief aan mr. [X] meedelen. Hoewel de op te leggen maatregelen niet uitdrukkelijk zijn vermeld in artikel 105 Wna, is dit artikel wel op deze maatregelen van toepassing (gerechtshof Amsterdam 13 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5291).

4.13.    Voor een overzicht van de werkzaamheden die mr. [X] als kandidaat-notaris wel en niet mag verrichten gedurende de ontzegging verwijst de kamer naar overweging 6.15. van de beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 14 januari 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:137), voor zover van toepassing op kandidaat-notarissen.

Proceskosten

4.14.    Nu de klacht gegrond wordt verklaard en aan mr. [X] maatregelen worden opgelegd, ziet de kamer - gelet op het bepaalde bij 103b lid 1 onder b Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021 - aanleiding om mr. [X] te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 2.000,00 met een wegingsfactor 1, dus in totaal € 2.000,00. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing. Mr. [X] dient deze kosten na het onherroepelijk worden van deze beslissing te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in artikel 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

5.         De beslissing

De kamer:

5.1.      verklaart de klacht gegrond;

5.2.      legt aan mr. [X] de maatregel op van ontzegging van de bevoegdheid om waar te nemen voor de duur van vijf jaar;

5.3.      legt aan mr. [X] de maatregel op van ontzegging van de bevoegdheid om als toegevoegd notaris op te treden voor de duur van vijf jaar;

5.4.      veroordeelt mr. [X] tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 2.000,-- in verband met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.14. is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend voorzitter, mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. M.A. Rosenbrand-Biesheuvel, notarieel lid, mr. E.J.W.M. van Egeraat, plaatsvervangend notarieel lid en mr. G.A.M. van Lith, belasting lid.

Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2022 door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.