ECLI:NL:TNORSHE:2022:28 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2022/27

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2022:28
Datum uitspraak: 19-09-2022
Datum publicatie: 22-09-2022
Zaaknummer(s): SHE/2022/27
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap
Beslissingen: Verzet ongegrond
Inhoudsindicatie: De klacht gaat - samengevat - over de wijze waarop de notaris zijn werkzaamheden als executeur van de nalatenschap van de heer [A] heeft verricht. De voorzitter van de kamer heeft geoordeeld dat deze klacht, met precies dezelfde verwijten als een voorgaande klacht (waarop al onherroepelijk is beslist) kennelijk niet-ontvankelijk is. De kamer volgt de voorzitter in zijn oordeel dat het ne-bis-in-idem-beginsel ertoe leidt dat deze klacht kennelijk niet-ontvankelijk is en heeft het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter daarom ongegrond verklaard.

Klachtnummer    : SHE/2022/27 (eerder: SHE/2022/20)

Datum uitspraak : 19 september 2022

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer van 18 mei 2022 naar aanleiding van de klacht van:

[klager] (hierna: klager), 

wonende in [woonplaats],

tegen

[de notaris] (hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats].

1.         De procedure

1.1.      Klager heeft bij e-mail van 31 maart 2022 aan de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) een klacht ingediend tegen de notaris.

1.2.      Bij beslissing van 18 mei 2022 heeft mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter van de kamer (hierna: de voorzitter), op de klacht beslist. Naar zijn oordeel is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk. Om die reden heeft hij de klacht direct afgewezen. De voorzitter heeft het verzoek tot compensatie van de beweerdelijk geleden schade kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.      Bij e-mail van 27 mei 2022 aan de kamer heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4.      Bij brief van 13 juni 2022 heeft klager twee bijlagen ingediend.

1.5.      Het verzet is mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 18 juli 2022. Alleen klager is bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest. 

2.         De feiten

Omdat klager tweemaal eerder een klacht tegen de notaris heeft ingediend, is de kamer bekend met de volgende feiten.

2.1.      Klager heeft als belastingadviseur jarenlang werkzaamheden verricht ten behoeve van wijlen de heer [A] en diens echtgenote mevrouw [B].

2.2.      De heer [A] is op [datum] 2014 overleden. Hij had klager bij testament aangewezen als executeur voor het geval de echtgenote het executeurschap niet op zich zou nemen.

2.3.      De kantonrechter bij de rechtbank Oost-Brabant heeft klager bij beschikking van 17 juni 2015 per 20 juni 2015 ontslagen als executeur van de nalatenschap van de heer [A]. Bij die beschikking heeft de kantonrechter de notaris per 20 juni 2015 benoemd als opvolgend executeur.

2.4.      Klager heeft op 8 december 2017 bij de kamer een klacht (SHE/2017/120) ingediend tegen de notaris over - samengevat - de wijze waarop hij zijn werkzaamheden als executeur uitvoerde. De kamer heeft die klacht bij beslissing van 18 juni 2018 ongegrond verklaard. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen die beslissing. Het gerechtshof Amsterdam heeft de beslissing van de kamer in hoger beroep bevestigd bij beslissing van 19 februari 2019.  

2.5.      Op 19 juli 2021 heeft klager bij de kamer een tweede klacht (SHE/2021/40) ingediend tegen de notaris. Ook deze klacht ging - samengevat - over de wijze waarop de notaris zijn werkzaamheden als executeur uitvoerde. De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft die klacht bij beslissing van 7 oktober 2021 wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid terstond afgewezen. Klager heeft verzet ingesteld tegen die beslissing. De kamer heeft dit verzet (SHE/2021/68) bij beslissing van 21 maart 2022 ongegrond verklaard. Zoals vermeld heeft klager deze derde klacht op 31 maart 2022 ingediend.

3.         De klacht

Ook deze derde klacht gaat over de handelwijze van de notaris met betrekking tot de nalatenschap van de heer [A]. Klager verwijt de notaris dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven, onder meer omdat hij:

  • het testament van de heer [A] heeft vervalst;
  • klager wederrechtelijk heeft beroofd van zijn pensioen;
  • zich voor € 5.000,00 heeft laten omkopen om een valse verklaring op te stellen;
  • fiscale fraude, faillissementsfraude en uitkeringsfraude heeft gefaciliteerd;
  • heeft gelogen voor de kamer;
  • heeft gelogen voor het gerechtshof in Amsterdam;
  • bij herhaling, zes jaar lang, valsheid in geschrifte heeft gepleegd;
  • klager en zijn echtgenote enorme financiële schade heeft toegebracht;
  • het leven van klager en zijn echtgenote tot een hel heeft gemaakt;
  • enorme immateriële schade heeft veroorzaakt voor klager en zijn echtgenote;
  • klager bij het gerechtshof heeft afgeschilderd als een demente zielenpoot;
  • klager fysiek heeft bedreigd door steeds te herhalen dat hij hem kapot ging maken.

Klager heeft om compensatie gevraagd voor de enorme schade die de notaris daardoor heeft aangericht.

4.         De beoordeling van het verzet

4.1.      Op grond van artikel 99 lid 15 Wet op het notarisambt (Wna) kan een klager tegen de beslissing van de voorzitter tot afwijzing van een klacht binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij de kamer. De kamer constateert dat het verzetschrift is ontvangen op 27 mei 2022, zodat het verzet tijdig is gedaan. Klager is dan ook ontvankelijk in het verzet.

4.2.      Vervolgens is de vraag aan de orde of de beslissing van de voorzitter op goede gronden is gegeven. Naar aanleiding van deze derde klacht heeft de voorzitter (onder meer) het volgende overwogen:

2.          De feiten

(…)

2.2.         De heer [A] is op [datum] 2014 overleden. Hij had klager bij testament aangewezen als executeur voor het geval de echtgenote het executeurschap niet op zich zou nemen.

2.3.         De kantonrechter bij de rechtbank Oost-Brabant heeft klager bij beschikking van 17 juni 2015 per 20 juni 2015 ontslagen als executeur van de nalatenschap van de heer [A]. Bij die beschikking heeft de kantonrechter de notaris per 20 juni 2015 benoemd als opvolgend executeur.

(…)

3.            De klacht en de beoordeling daarvan

(…)

3.2.         Op grond van artikel 99 lid 11 van de Wet op het notarisambt (Wna) kan de voorzitter een klacht na een summier onderzoek direct afwijzen als hij van oordeel is dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, of van onvoldoende gewicht.

3.3.         Voordat een klacht inhoudelijk kan worden beoordeeld, moet eerst worden beoordeeld of een klacht ontvankelijk is. Bij de beoordeling van die vraag stelt de voorzitter voorop dat de – hiervoor opgesomde – verwijten in deze derde klacht letterlijk overeenkomen met de verwijten die klager de notaris in de tweede klacht heeft gemaakt. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste notariële tuchtrechter geldt ook in het tuchtrecht de regel dat na behandeling van een klacht door de notariële tuchtrechter, een latere klacht over “hetzelfde feit” niet nog eens kan worden behandeld.

Nu inmiddels onherroepelijk op de tweede klacht is beslist, is de voorzitter van oordeel dat deze derde klacht met precies dezelfde verwijten kennelijk niet-ontvankelijk is.

3.4.         Voor zover klager heeft gesteld dat de notaris de door hem en zijn echtgenote geleden schade moet compenseren, overweegt de voorzitter dat de Wet op het notarisambt niet de mogelijk biedt om een notaris te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding. Daarom is ook het verzoek tot compensatie van de beweerdelijk geleden schade kennelijk niet-ontvankelijk.

3.5.         Tot slot wijst de voorzitter nog op het volgende. Klager heeft nu voor de derde keer op ontoereikende gronden een klacht ingediend tegen deze notaris. Klager moet er rekening mee houden dat een volgende klacht wegens misbruik van (klacht)recht niet in behandeling zal worden genomen. (…)”

4.3.      Klager heeft in zijn verzetschrift aangevoerd dat de voorzitter van onjuiste feiten is uitgegaan. Hij wijst daarbij op de in de voorzittersbeslissing onder 2.2. en 2.3. vermelde feiten. Deze feiten komen overeen met de door de kamer onder 2.2. en 2.3. van de onderhavige beslissing weergegeven feiten. De kamer constateert dat klager zich vanaf de eerste klachtprocedure tegen de notaris - en ook in deze derde klachtprocedure - op het standpunt stelt dat hij nooit executeur is geweest in de nalatenschap van de heer [A] en dus ook nooit kan zijn ontslagen als executeur. De beantwoording van de vraag of klager executeur is geweest in de nalatenschap van de heer [A] is echter voorbehouden aan de civiele rechter. Vast staat dat de civiele rechter zich daarover heeft uitgelaten bij beschikking van 17 juni 2015. In die beschikking heeft de kantonrechter overwogen dat klager de functie van executeur vervulde en is klager ontslagen als executeur.

Vervolgens heeft het gerechtshof Amsterdam in eerder genoemde beslissing van 19 februari 2019 (ten aanzien van de eerste klacht) onder meer het volgende overwogen onder 6.4.:

“Aan de orde is de vraag of de notaris mocht uitgaan van voormelde beschikking van de kantonrechter van 17 juni 2015. In die beschikking heeft de kantonrechter overwogen dat klager de functie van executeur vervulde en is klager ontslagen als executeur. Voorts volgt uit die beschikking - zoals hiervoor onder 3.2.3 weergegeven - dat klager aan de notaris rekening en verantwoording dient af te leggen ter zake van het door hem uitgeoefende beheer van de nalatenschap. Nu klager belanghebbende was in deze zaak en hij tegen deze beschikking geen rechtsmiddelen heeft aangewend, mocht de notaris van die beschikking uitgaan.”

4.4.      Zoals het gerechtshof heeft overwogen, was klager belanghebbende in de kantonzaak en heeft hij tegen de beschikking van de kantonrechter geen rechtsmiddelen aangewend. Niet alleen de notaris, maar ook de voorzitter en de kamer kunnen dus niet anders dan uitgaan van bedoelde beschikking.

4.5.      Daarnaast heeft klager in zijn verzetschrift aangevoerd dat zijn eerdere klachten niet overeenkomen met deze derde klacht. Volgens hem gingen de eerdere klachten over de wijze waarop de notaris zijn werkzaamheden als executeur van de nalatenschap van de heer [A] uitvoerde, maar ziet zijn laatste (derde) klacht (ook) op het handelen van de notaris vóórdat hij executeur werd. Wat daar verder ook van zij, de kamer volgt de voorzitter in zijn constatering dat de in het derde klaagschrift opgesomde verwijten (zoals hiervoor weergegeven onder 3) letterlijk overeenkomen met de verwijten die klager de notaris in het tweede klaagschrift heeft gemaakt. Met andere woorden: deze derde klacht gaat over “hetzelfde feit” als de tweede klacht. Zoals de voorzitter terecht heeft overwogen, geldt volgens vaste rechtspraak van de hoogste notariële tuchtrechter de regel dat na behandeling van een klacht door de notariële tuchtrechter, een latere klacht over “hetzelfde feit” niet nog eens kan worden behandeld. Dit ne-bis-in-idem-beginsel leidt ertoe dat deze derde klacht met precies dezelfde verwijten als de tweede klacht (waarop onherroepelijk is beslist) kennelijk niet-ontvankelijk is.

4.6.      Voor zover klager de kamer heeft verzocht om de notaris te veroordelen tot compensatie van de beweerdelijk geleden schade, overweegt de kamer dat de Wna niet in deze mogelijkheden voorziet. De voorzitter heeft dat verzoek dus terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

4.7.      Gelet op het vorenstaande is de kamer van oordeel dat niet is gebleken dat de beslissing van de voorzitter niet op goede gronden is gegeven. De kamer zal het verzet tegen de beslissing van de voorzitter daarom ongegrond verklaren. 

5.         De beslissing

De kamer:

verklaart het verzet ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, rechterlijk lid en mr. Y.M.R. van der Voort, plaatsvervangend notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2022 door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Klachtnummer    : SHE/2022/20

Datum uitspraak : 18 mei 2022

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter (hierna: de voorzitter) van de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) op de klacht van:


[klager] (hierna: klager) 

wonende in [woonplaats]

tegen

[de notaris] (hierna: de notaris)

gevestigd in [vestigingsplaats]

1.         De procedure

1.1.      Klager heeft bij e-mail van 31 maart 2022 bij de kamer een klacht ingediend tegen de notaris.

2.         De feiten

Omdat klager tweemaal eerder een klacht tegen de notaris heeft ingediend, is de voorzitter bekend met de volgende feiten.

2.1.      Klager heeft als belastingadviseur jarenlang werkzaamheden verricht ten behoeve van wijlen de heer [A] en diens echtgenote mevrouw [B].

2.2.      De heer [A] is op [datum] 2014 overleden. Hij had klager bij testament aangewezen als executeur voor het geval de echtgenote het executeurschap niet op zich zou nemen.

2.3.      De kantonrechter bij de rechtbank Oost-Brabant heeft klager bij beschikking van 17 juni 2015 per 20 juni 2015 ontslagen als executeur van de nalatenschap van de heer [A]. Bij die beschikking heeft de kantonrechter de notaris per 20 juni 2015 benoemd als opvolgend executeur.

2.4.      Klager heeft op 8 december 2017 bij de kamer een klacht (SHE/2017/120) ingediend tegen de notaris over – samengevat – de wijze waarop hij zijn werkzaamheden als executeur uitvoerde. De kamer heeft die klacht bij beslissing van 18 juni 2018 ongegrond verklaard. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen die beslissing. Het gerechtshof Amsterdam heeft de beslissing van de kamer in hoger beroep bevestigd bij beslissing van 19 februari 2019. 

2.5.      Op 19 juli 2021 heeft klager bij de kamer een tweede klacht (SHE/2021/40) ingediend tegen de notaris. Ook deze klacht ging – samengevat – over de wijze waarop de notaris zijn werkzaamheden als executeur uitvoerde. De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft die klacht bij beslissing van 7 oktober 2021 wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid terstond afgewezen. Klager heeft verzet ingesteld tegen die beslissing. De kamer heeft dit verzet (SHE/2021/68) bij beslissing van 21 maart 2022 ongegrond verklaard. Zoals vermeld heeft klager deze derde klacht op 31 maart 2022 ingediend.

3.         De klacht en de beoordeling daarvan

3.1.      Ook deze derde klacht gaat over de handelwijze van de notaris in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van de heer [A]. Klager verwijt de notaris dat hij zich in dat kader schuldig heeft gemaakt aan misdrijven, onder meer omdat hij:

  • het testament van de heer [A] heeft vervalst;
  • klager wederrechtelijk heeft beroofd van zijn pensioen;
  • zich voor € 5.00,00 heeft laten omkopen om een valse verklaring op te stellen;
  • fiscale fraude, faillissementsfraude en uitkeringsfraude heeft gefaciliteerd;
  • heeft gelogen voor de kamer;
  • heeft gelogen voor het gerechtshof in Amsterdam;
  • bij herhaling, zes jaar lang, valsheid in geschrifte heeft gepleegd;
  • klager en zijn echtgenote enorme financiële schade heeft toegebracht;
  • het leven van klager en zijn echtgenote tot een hel heeft gemaakt;
  • enorme immateriële schade heeft veroorzaakt voor klager en zijn echtgenote;
  • klager bij het gerechtshof heeft afgeschilderd als een demente zielenpoot;
  • klager fysiek heeft bedreigd door steeds te herhalen dat hij hem kapot ging maken.

Klager heeft om compensatie gevraagd voor de enorme schade die de notaris daardoor heeft aangericht.

3.2.      Op grond van artikel 99 lid 11 van de Wet op het notarisambt (Wna) kan de voorzitter een klacht na een summier onderzoek direct afwijzen als hij van oordeel is dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, of van onvoldoende gewicht.

3.3.      Voordat een klacht inhoudelijk kan worden beoordeeld, moet eerst worden beoordeeld of een klacht ontvankelijk is. Bij de beoordeling van die vraag stelt de voorzitter voorop dat de – hiervoor opgesomde – verwijten in deze derde klacht letterlijk overeenkomen met de verwijten die klager de notaris in de tweede klacht heeft gemaakt. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste notariële tuchtrechter geldt ook in het tuchtrecht de regel dat na behandeling van een klacht door de notariële tuchtrechter, een latere klacht over “hetzelfde feit” niet nog eens kan worden behandeld.

Nu inmiddels onherroepelijk op de tweede klacht is beslist, is de voorzitter van oordeel dat deze derde klacht met precies dezelfde verwijten kennelijk niet-ontvankelijk is.

3.4.      Voor zover klager heeft gesteld dat de notaris de door hem en zijn echtgenote geleden schade moet compenseren, overweegt de voorzitter dat de Wet op het notarisambt niet de mogelijk biedt om een notaris te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding. Daarom is ook het verzoek tot compensatie van de beweerdelijk geleden schade kennelijk niet-ontvankelijk.

3.5.      Tot slot wijst de voorzitter nog op het volgende. Klager heeft nu voor de derde keer op ontoereikende gronden een klacht ingediend tegen deze notaris. Klager moet er rekening mee houden dat een volgende klacht wegens misbruik van (klacht)recht niet in behandeling zal worden genomen. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.         De beslissing

De voorzitter:

  • wijst de klacht direct af omdat deze kennelijk niet-ontvankelijk is;
  • verklaart het verzoek tot compensatie van de beweerdelijk geleden schade kennelijk niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is op 18 mei 2022 gegeven door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter.

mr. E.J. van Vliet, secretaris                                                    mr. T. Zuidema

Tegen deze beslissing van de voorzitter tot afwijzing van de klacht kan de klager binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij deze kamer voor het notariaat (Postadres: Postbus 70584, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch). De klager dient gemotiveerd aan te geven met welke overweging(en) van de voorzitter hij/zij zich niet kan verenigen. Hij/zij kan daarbij vragen over het verzet te worden gehoord (artikel 99, lid 15, Wna). Als het verzet aan de kamer voor het notariaat wordt voorgelegd, zal de voorzitter die de beslissing heeft gegeven een plaatsvervanger aanwijzen om hem bij de behandeling van het verzet te vervangen.