ECLI:NL:TNORSHE:2022:27 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2021/54

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2022:27
Datum uitspraak: 22-08-2022
Datum publicatie: 22-08-2022
Zaaknummer(s): SHE/2021/54
Onderwerp: Registergoed, subonderwerp: leveringsakte
Beslissingen: Klacht gegrond, boete
Inhoudsindicatie: Tweede klacht van klager tegen (inmiddels uit het ambt ontzette) oud-notaris over handelwijze rond verbetering van akte van levering en uitblijven van herstel van eerder gemaakte fouten. Dat geen afschrift van het proces-verbaal van verbetering aan klager is gestuurd, is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht verder deels niet-ontvankelijk wegens ne bis in idem en overigens ongegrond. Geldboete van € 100,00 en proceskostenveroordeling.

Klachtnummer   : SHE/2021/54

Datum uitspraak : 22 augustus 2022

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

de heer [klager] (hierna: klager)

wonende in [woonplaats]

tegen

oud-notaris de heer mr. [oud-notaris] (hierna: de oud-notaris)

voorheen gevestigd in [vestigingsplaats]

1.         De procedure


1.1.      Klager heeft bij brief van 15 september 2021 een klacht geformuleerd tegen de oud-notaris. Deze brief (met bijlagen) is op dezelfde dag ingediend bij de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer).

1.2.      De oud-notaris heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

1.3.      Op 26 januari 2022 heeft de heer mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter van de kamer, met klager en de oud-notaris over de klacht gesproken. Kandidaat-notaris mevrouw mr. [Q] is in haar hoedanigheid van (onder) waarnemer van het ambt van de oud-notaris bij dit gesprek aanwezig geweest. Zij heeft daarbij diverse stukken, waar klager eerder om had gevraagd, aan hem overhandigd en onder meer aangeboden eventuele vragen van klager over de inhoud van die stukken te beantwoorden. Vervolgens is afgesproken dat klager de kamer binnen drie weken na het gesprek zou laten weten of hij de klacht wilde handhaven.

1.4.      Klager heeft de kamer bij brief van 15 februari 2022 meegedeeld dat hij de klacht handhaaft.

1.5.      De klacht is mondeling behandeld op de openbare zitting van de kamer van 13 juni 2022. Klager en de oud-notaris zijn bij de behandeling aanwezig geweest en hebben hun standpunt toegelicht. Klager heeft dit mede gedaan aan de hand van pleitaantekeningen, die hij aan de kamer heeft overhandigd.   

2.         De feiten

De klacht gaat over de handelwijze van de oud-notaris nadat hij op 14 juni 2019 een akte heeft gepasseerd tot levering van een registergoed dat onderdeel uitmaakte van de nalatenschappen van de ouders en de broer van klager (hierna: de boerderij). De kamer acht de volgende feiten, waarvan zij mede ambtshalve op de hoogte is, van belang voor de beoordeling van de klacht.

2.1.      Klager heeft op 5 februari 2020 een (eerste) klacht tegen de oud-notaris ingediend (klachtnummer SHE/2020/8) in verband met diens handelwijze bij de totstandkoming en het passeren van de akte van levering van 14 juni 2019 (hierna ook: de akte van levering). Klager is niet bij het passeren van die akte aanwezig geweest maar daarbij vertegenwoordigd door de heer mr. [X], die bij volmacht is verschenen. In de eerste klacht verweet klager de oud-notaris – die destijds nog als notaris het ambt uitoefende – onder meer dat mr. [X] hem ten onrechte als onzijdig persoon had vertegenwoordigd.

2.2.      De kamer heeft de eerste klacht bij beslissing van 28 september 2020 gedeeltelijk gegrond verklaard en aan de oud-notaris de tuchtmaatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van twee weken opgelegd. Klager heeft tegen die beslissing hoger beroep aangetekend bij het gerechtshof Amsterdam.   

2.3.      Het gerechtshof Amsterdam heeft bij beslissing van 25 mei 2021 (samengevat) de beslissing van de kamer gedeeltelijk vernietigd en gedeeltelijk bevestigd en aan de oud-notaris de tuchtmaatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt opgelegd voor de duur van twee maanden.

2.4.      De kamer heeft de oud-notaris bij brief van 26 mei 2021 meegedeeld dat hij van 1 juli 2021 tot 1 september 2021 zou worden geschorst in de uitoefening van het ambt.

2.5.      Daarna heeft de oud-notaris het faillissement aangevraagd van Notariskantoor […] B.V., de (praktijk)vennootschap waarvan hij (middellijk) enig aandeelhouder en bestuurder is. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft dit faillissement uitgesproken op 29 juni 2021.

2.6.      Bij beslissing van 29 juni 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de kamer (hierna: de voorzitter) de oud-notaris als gevolg van het faillissement met ingang van die datum geschorst in de uitoefening van zijn ambt. Bij latere beslissing(en) van de voorzitter is voorzien in de waarneming van het ambt van de oud-notaris voor de duur van het faillissement, waarbij (onder anderen) genoemde mr. [Q] is benoemd tot (onder)waarnemer. De kamer heeft de beslissing van de voorzitter tot schorsing van de oud-notaris bekrachtigd bij beslissing van 23 juli 2021. De oud-notaris heeft bij het gerechtshof Amsterdam hoger beroep aangetekend tegen beide genoemde beslissingen tot (bekrachtiging van de) schorsing.    

2.7.      Eind 2021 heeft de oud-notaris een ontslagverzoek ingediend en bij Koninklijk Besluit van 28 januari 2022 is aan hem met ingang van 1 februari 2022 ontslag uit het ambt verleend.

2.8.      Bij beslissing van 22 februari 2022 heeft het gerechtshof Amsterdam de onder 2.6. genoemde beslissingen tot (bekrachtiging van de) schorsing bevestigd.

2.9.      Het gerechtshof Amsterdam heeft bij beslissing van 22 februari 2022 ook een beslissing van de kamer van 12 april 2021 bevestigd naar aanleiding van een klacht die een andere klager tegen de oud-notaris had ingediend en waarbij aan hem de tuchtmaatregel van ontzetting uit het ambt was opgelegd. Deze ontzetting is met ingang van 1 maart 2022 van kracht geworden.    

2.10.    Nadat de oud-notaris op 14 juni 2019 de akte van levering had gepasseerd, heeft hij deze ter inschrijving aangeboden bij het kadaster. Op de eerste pagina van deze akte is onder meer vermeld dat twee zussen van klager en een kantoorgenote van de oud-notaris in persoon voor hem zijn verschenen en dat deze kantoorgenote daarbij handelde als schriftelijk gevolmachtigde van een andere zus van klager (comparante 1.a.2.) en van de heren [Y] (comparant 1.a.1.) en genoemde mr. [X] (comparant 1.a.3.). Daarbij is vermeld dat deze comparanten daarna zowel samen als ieder afzonderlijk worden aangeduid als “verkoper”.  

2.11.    Vervolgens heeft het kadaster de oud-notaris bericht dat de akte was ingeschreven op 17 juni 2019 maar dat de bijwerking van de Basisregistratie kadaster niet kon worden voltooid omdat daarvoor inschrijving van een verbetering noodzakelijk was. Volgens het kadaster ontbraken in de akte van levering de adresgegevens en de burgerlijke staat van de comparanten 1.a.1. en 1.a.3. Het kadaster heeft de oud-notaris bij dit verzoek tot verbetering in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens uiterlijk 27 juni 2019 om 12.49 uur in te schrijven.   

2.12.    In januari 2020 is aan klager gebleken dat de boerderij bij het kadaster nog op naam van zijn moeder stond geregistreerd. De kopers van de boerderij hebben de oud-notaris vervolgens opdracht gegeven om (alsnog) zorg te dragen voor een juiste registratie daarvan in het kadaster.

2.13.    De oud-notaris heeft op 27 januari 2020 ambtshalve een proces-verbaal opgemaakt tot verbetering van een “zogenaamde clerical error” als bedoeld in artikel 45 lid 2 Wet op het notarisambt (Wna). In dit proces-verbaal van verbetering is over de akte van levering onder meer het volgende vermeld:

Te verbeteren passage

In die akte staat de hiervoor geciteerde passage omtrent de verkoper. Hierin staan de werkadressen van de heren [Y] en [X], vermeld.

Onjuistheid

Nadien is komen vast te staan dat in gemelde akte van levering abusievelijk een onjuiste comparitie is gebruikt; de hoedanigheden van de heren [Y] en [X] zijn niet vermeld.”

In de daarop volgende passage – zoals deze dient te luiden – heeft de oud-notaris ten aanzien van de heer [Y] (comparant 1.a.1.) toegevoegd dat deze optrad als vereffenaar in de nalatenschap van de broer van klager en ten aanzien van mr. [X] (comparant 1.a.3.) dat deze optrad als onzijdig persoon ter vertegenwoordiging van klager. Dit proces-verbaal van verbetering is op 27 januari 2020 ingeschreven in de registers van het kadaster.

2.14.    Klager heeft in juli 2021 een gesprek gehad met mr. [Q] over de gang van zaken rond de inschrijving van de akte van levering, de daarbij behorende bijlagen en het proces-verbaal van verbetering.

2.15.    Zoals vermeld heeft klager deze (tweede) klacht tegen de oud-notaris op 15 september 2021 ingediend.

3.         De klacht

3.1.      Samengevat verwijt klager de oud-notaris dat hij ook na het passeren van de akte van levering op 14 juni 2019 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld omdat hij:

1. niet eerder dan op 27 januari 2020 heeft gereageerd op het (herhaalde) verzoek van het kadaster tot verbetering van die akte;

2. ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een proces-verbaal van verbetering als bedoeld in artikel 45 lid 2 Wna;

3. heeft verzuimd overeenkomstig artikel 45 lid 2 Wna een afschrift van het proces-verbaal van verbetering aan klager te sturen;

4. de aan de akte van levering gehechte bijlagen niet ter registratie bij het kadaster heeft aangeboden en niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken van klager om toezending van een kopie van die bijlagen;

5. naar aanleiding van de (onherroepelijke) gegrondverklaring van de eerste klacht niets heeft ondernomen om de door hem gemaakte fouten te herstellen en/of de door zijn handelwijze te verwachten schade te voorkomen of te verminderen en omdat hij ten onrechte heeft gekozen voor “een vlucht in een faillissement”.

Bij de mondelinge behandeling heeft klager het klachtonderdeel over de betaling van de kosten van de eerste procedure ingetrokken, zodat daarop niet meer hoeft te worden beslist.

3.2.      De oud-notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, komt dit hierna aan de orde.

4.         De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen. Ook notarissen die niet meer als zodanig werkzaam zijn, blijven aan tuchtrechtspraak onderworpen voor hun handelwijze gedurende de tijd dat zij het ambt nog uitoefenden. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Daarbij kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen. De kamer zal de genoemde klachtonderdelen hierna afzonderlijk beoordelen.

Klachtonderdeel 1: tijdsverloop rectificatie

4.2.      De oud-notaris heeft een proces-verbaal van verbetering overgelegd van 27 juni 2019, waarin is vermeld dat de akte van levering (enkel) ten aanzien van de woonplaats van de vereffenaar wordt verbeterd. In reactie op vragen van klager en de kamer over dat proces-verbaal heeft de oud-notaris bij de mondelinge behandeling verklaard dat het vermoedelijk slechts een concept betreft dat destijds “op de plank is blijven liggen” en in januari 2020 is “afgestoft”, waarna hij op 27 januari 2020 alsnog het genoemde proces-verbaal van verbetering heeft opgesteld en ingeschreven. Daarbij heeft hij opgemerkt dat in het proces-verbaal van 27 januari 2020 niet is verwezen naar een eerder proces-verbaal van verbetering, terwijl dat wel voor de hand had gelegen als de akte van levering al eerder zou zijn verbeterd. Gelet op deze verklaring van de oud-notaris gaat de kamer ervan uit dat de akte van levering niet eerder dan op 27 januari 2020 is verbeterd, zodat het zeven maanden heeft geduurd voordat de oud-notaris invulling heeft gegeven aan het verzoek van het kadaster. De oud-notaris heeft toegegeven dat het inderdaad niet de schoonheidsprijs verdient dat de akte niet eerder is gerectificeerd en hij heeft benadrukt dat hij dat vervelend vindt voor alle betrokkenen. Mede gelet op de eerdere ervaringen van klager met de handelwijze van de oud-notaris is het begrijpelijk dat hij (ook) kanttekeningen plaatst bij deze gang van zaken. Nu echter niet is gesteld of gebleken dat het tijdsverloop voor klager nadelige gevolgen heeft gehad, acht de kamer dit klachtonderdeel van onvoldoende gewicht om de oud-notaris daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Daarom wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel 2: wijze van verbetering  

4.3.      Zodra een notaris een akte heeft ondertekend, kunnen daarin in beginsel geen wijzigingen meer worden aangebracht. Op grond van artikel 45 lid 2 Wna is een notaris wel bevoegd kennelijke schrijffouten en kennelijke misslagen in de tekst van een akte ook na het verlijden daarvan te verbeteren door van deze verbeteringen een proces-verbaal op te maken en daarvan een aantekening te stellen op de oorspronkelijke akte onder vermelding van datum en repertoriumnummer van dat proces-verbaal. Uit de wetsgeschiedenis bij de totstandkoming van die bepaling blijkt dat met het woord “kennelijk” wordt aangegeven dat het objectief duidelijk moet zijn dat het om een schrijffout of een misslag (een zogeheten clerical error) gaat en dat de akte door de verbetering materieel geen andere inhoud mag krijgen dan oorspronkelijk was bedoeld (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 40). Als geen sprake is van een kennelijke schrijffout of een kennelijke misslag kan de akte worden hersteld door middel van een partij-akte van verbetering, waaraan alle partijen moeten meewerken die aan de oorspronkelijke akte meewerkten. Volgens klager heeft de oud-notaris ten onrechte gebruik gemaakt van een proces-verbaal van verbetering omdat de akte van levering door de aanvulling van ontbrekende gegevens materieel een andere inhoud heeft gekregen.

4.4.      Bij de beoordeling van de vraag of de oud-notaris in de gegeven omstandigheden terecht gebruik heeft gemaakt van een proces-verbaal van verbetering als bedoeld in artikel 45 lid 2 Wna in plaats van een partij-akte stelt de kamer het volgende voorop. Vast staat dat in de akte van levering ten aanzien van de volmachtverlening onder meer is vermeld dat comparant 1.a.1. bij het geven van de volmacht blijkens een verklaring van erfrecht van 4 maart 2015 in verband met het overlijden van de broer van klager handelde als vereffenaar in de nalatenschap van de broer en dat een kopie van die verklaring van erfrecht, verleden voor notaris […] uit […], aan de akte is gehecht. Ten aanzien van comparant 1.a.3. is vermeld dat deze bij het geven van de volmacht blijkens een beschikking (de kamer begrijpt: vonnis) van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 maart 2017 handelde als onzijdig persoon ter vertegenwoordiging van klager en dat een kopie van die beschikking aan de akte is gehecht. Bovendien is bij de omschrijving van de voorafgaande verkrijging van het registergoed in de akte van levering onder meer vermeld:

“Volgens die verklaring van erfrecht zijn erfgenamen de vijf afstammelingen van erflaatster. Bij deze akte zijn de verkoper sub ad [kamer: bedoeld zal zijn a], sub b en sub c genoemd, afstammelingen van erflaatster. De verkoper sub a.1. genoemd handelt als vereffenaar in de nalatenschap van een van de afstammelingen. De verkoper sub a.3. genoemd vertegenwoordigt in deze als onzijdig persoon een van de afstammelingen.”

4.5.      Nu elders in de akte van levering uitdrukkelijk is vermeld dat de comparanten 1.a.1. en 1.a.3. handelden in hun hoedanigheid van respectievelijk vereffenaar en onzijdig persoon, is de kamer van oordeel dat sprake is van een kennelijke misslag omdat de oud-notaris heeft verzuimd de hoedanigheid van deze beide comparanten ook op de eerste pagina van de akte (onder de zogeheten comparitie) te vermelden. Door de akte van levering vervolgens zo te verbeteren dat hun hoedanigheid alsnog (ook) onder de comparitie wordt vermeld, heeft de akte van levering naar het oordeel van de kamer materieel geen andere inhoud gekregen. Daarom acht de kamer het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de oud-notaris zijn kennelijke misslag heeft verbeterd door middel van een proces-verbaal van verbetering als bedoeld in artikel 45 lid 2 Wna. Dit klachtonderdeel wordt dan ook ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel 3: afschrift proces-verbaal

4.6.      Op grond van artikel 45 lid 2 Wna moet een notaris aan de partijen bij de akte een afschrift van het proces-verbaal van verbetering van die akte toesturen, zodat zij op de hoogte zijn van de rectificatie en deze kunnen aanvechten indien zij van mening zijn dat geen sprake is van een kennelijke schrijffout of kennelijke misslag. Klager heeft onweersproken gesteld dat de oud-notaris aan hem destijds geen afschrift van het proces-verbaal van verbetering heeft toegestuurd. De kamer acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar en verklaart dit klachtonderdeel daarom gegrond.

Klachtonderdeel 4: bijlagen bij akte

4.7.      Voor zover klager de oud-notaris verwijt dat hij de aan de akte van levering gehechte bijlagen niet ter registratie bij het kadaster heeft aangeboden, overweegt de kamer dat dit verwijt mede onderdeel vormde van de eerste klacht die klager tegen de oud-notaris heeft ingediend. Bij de genoemde beslissing van 28 september 2020 heeft de kamer dat (achtste) klachtonderdeel ongegrond verklaard en het gerechtshof Amsterdam heeft dat oordeel bij beslissing van 25 mei 2021 bevestigd, zodat onherroepelijk op dat klachtonderdeel is beslist. Volgens vaste rechtspraak van dat gerechtshof (de hoogste notariële tuchtrechter) is het strafrechtelijke beginsel “ne bis in idem” – inhoudende dat niemand mag worden berecht of gestraft voor hetzelfde feit waarover reeds bij definitieve einduitspraak is beslist – ook van toepassing binnen het notariële tuchtrecht. Nu al bij definitieve einduitspraak is geoordeeld over het niet registreren in het kadaster van de bijlagen bij de akte, is de kamer van oordeel dat dit klachtonderdeel in zoverre niet-ontvankelijk is. 

4.8.      Daarnaast verwijt klager de oud-notaris dat niet is gereageerd op zijn herhaalde verzoeken om afgifte van een kopie van de bijlagen bij de akte van levering. Klager heeft echter niet gesteld en onderbouwd wanneer hij deze verzoeken aan de oud-notaris heeft gedaan, waarbij wordt opgemerkt dat het de oud-notaris als gevolg van zijn schorsing vanaf 29 juni 2021 niet meer was toegestaan om op zulke verzoeken te reageren. Daarom is de kamer van oordeel dat dit klachtonderdeel bij gebrek aan feitelijke grondslag verder ongegrond is. Overigens heeft klager na het faillissement een gesprek gehad met mr. [Q] over (onder meer) deze stukken en heeft zij bij het gesprek met de plaatsvervangend voorzitter diverse stukken waar klager eerder om had gevraagd (alsnog) aan hem overhandigd.

Klachtonderdeel 5: herstel fouten  

4.9.      Het gerechtshof Amsterdam heeft op 25 mei 2021 onder meer geoordeeld dat de oud-notaris de onzijdig persoon heeft ingeschakeld zonder zelf te hebben geconstateerd dat klager niet wilde meewerken aan de verkoop en levering van de boerderij, waardoor de oud-notaris klager ten onrechte niet bij het passeren van de akte van levering heeft betrokken en hem volledig buitenspel heeft gezet. Door klager volledig buiten het dossier te houden heeft de oud-notaris het voor klager onder meer ook onmogelijk gemaakt zich te laten informeren over de onderliggende koopakte, de verdeling van de koopsom en de aan hem in rekening gebrachte kosten. Klager verwijt de oud-notaris dat hij vervolgens niets heeft gedaan om zijn fouten te herstellen en/of de door klager daardoor geleden en nog te lijden schade te vergoeden, terwijl dat wel van een behoorlijk handelend notaris mag worden verwacht. Als de oud-notaris hem wel had betrokken bij de voorgenomen levering van de boerderij had hij op basis van de informatie die klager dan aan hem zou hebben verstrekt zijn ministerie behoren te weigeren en was de boerderij niet voor een te laag bedrag aan derden verkocht en geleverd, aldus klager, die stelt hierdoor schade te hebben geleden. Klager heeft bij de mondelinge behandeling verder verklaard dat de oud-notaris na de beslissing van 25 mei 2021 ruim een maand de tijd heeft gehad om de door zijn fouten veroorzaakte ellende en schade weg te nemen of te beperken door een beroep te doen op zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Nadat het faillissement was uitgesproken, is aan klager meegedeeld dat die verzekering door het faillissement niet langer dekking bood, waardoor hij is gedupeerd. Op basis van de verslagen van de faillissementscurator heeft klager bovendien gesteld dat de oud-notaris het faillissement had kunnen voorkomen.

4.10.    In reactie daarop heeft de oud-notaris verklaard dat er in verband met de bedrijfseconomische omstandigheden en de op handen zijnde schorsing van twee maanden voor hem, mede in het licht van artikel 6 Faillissementswet, wel degelijk aanleiding was om het faillissement aan te vragen en dat hij ook nu niet zou weten hoe hij het anders had moeten doen. Als hij langer had gewacht voordat hij het faillissement had aangevraagd, was de benadeling van anderen waarschijnlijk nog groter geweest, aldus de oud-notaris.

4.11.    Het is niet aan de kamer om te oordelen over de vraag of de oud-notaris in de gegeven omstandigheden terecht het faillissement van zijn praktijkvennootschap heeft aangevraagd. Hoewel inderdaad van een behoorlijk handelend notaris mag worden verwacht dat hij alles in het werk stelt om door hem gemaakte fouten te herstellen of, indien herstel niet mogelijk blijkt, te zorgen voor een passende vergoeding van de door deze fouten veroorzaakte schade, acht de kamer het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de oud-notaris in de korte periode tussen de beslissing van het gerechtshof van 25 mei 2021 en de aangekondigde ingangsdatum van zijn schorsing voor twee maanden per 1 juli 2021 en het uiteindelijke faillissement op 29 juni 2021 geen contact heeft opgenomen met klager. Daarbij neemt de kamer in aanmerking dat de oud-notaris in die periode naast zijn reguliere werkzaamheden ook de nodige maatregelen heeft moeten treffen om zo spoedig mogelijk in de waarneming van zijn (eenmans)praktijk te voorzien, terwijl de door hem gemaakte fouten zich niet direct lenen voor (eenvoudig) herstel en niet is gesteld of gebleken dat klager de oud-notaris in (of voor) die periode al had verzocht of gesommeerd om de beweerdelijk geleden schade te vergoeden en/of hem aansprakelijk had gesteld voor de gevolgen van de gemaakte fouten. Opmerking verdient daarbij dat uit het door klager overgelegde deel van het faillissementsverslag blijkt dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de oud-notaris na het faillissement aanvankelijk inderdaad twijfelde over de voortzetting van de verzekering, maar dat op 7 juli 2021 is bevestigd dat die verzekering is voortgezet. Gelet op het vorenstaande wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

Maatregel

4.12.    Als een klacht(onderdeel) gegrond wordt verklaard, wordt in beginsel een tuchtmaatregel opgelegd. In verband met de gegrondverklaring van klachtonderdeel 3 acht de kamer het passend en geboden om aan de oud-notaris, die inmiddels uit het ambt is ontzet, de maatregel van een geldboete van € 100,00 op te leggen.

4.13.    De oud-notaris moet de geldboete betalen als deze beslissing onherroepelijk is geworden. Hij zal daarvoor een nota ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) en moet de geldboete binnen vier weken na ontvangst daarvan aan het LDCR voldoen.

Proceskosten

4.14.    Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, moet de oud-notaris op grond van het bepaalde bij artikel 99 lid 5 Wna het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem vergoeden.

4.15.    De kamer ziet aanleiding om de oud-notaris, gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder a Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021, te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00. De oud-notaris moet deze kosten en het genoemde griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klager vergoeden. Klager moet daarvoor tijdig een rekeningnummer doorgeven aan de oud-notaris.

4.16.    Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard en aan de oud-notaris een maatregel wordt opgelegd, ziet de kamer – gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder b Wna en de genoemde Richtlijn – aanleiding om de oud-notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op een bedrag van € 2.000,00 en gelet op het gewicht van de zaak acht de kamer het passend en geboden om de oud-notaris te veroordelen om in verband met die kosten een bedrag van € 2.000,00 aan de kamer te vergoeden. De oud-notaris moet deze kosten na het onherroepelijk worden van deze beslissing voldoen aan het LDCR, waarbij de in artikel 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de oud-notaris zullen worden meegedeeld.

5.         De beslissing

De kamer:

5.1.      verklaart klachtonderdeel 3 gegrond;

5.2.      verklaart klachtonderdeel 4 gedeeltelijk niet-ontvankelijk;

5.3.      verklaart de resterende klachtonderdelen ongegrond;

5.4.      legt aan de oud-notaris de tuchtmaatregel op van een geldboete van € 100,00, te voldoen op de
           wijze en binnen de termijn als hiervoor onder 4.13. is omschreven;

5.5.      veroordeelt de oud-notaris tot betaling aan klager van een bedrag van:

  • € 50,00 in verband met het genoemde griffierecht,
  • € 50,00 in verband met de genoemde kosten van klager,

en bepaalt dat het totaalbedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.15. is omschreven;

5.6.      veroordeelt de oud-notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 2.000,00 in verband met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.16. is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend voorzitter, mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. M.A. Rosenbrand-Biesheuvel, notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2022 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.                                                                    

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.