ECLI:NL:TNORSHE:2022:23 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2022/3

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2022:23
Datum uitspraak: 27-06-2022
Datum publicatie: 05-07-2022
Zaaknummer(s): SHE/2022/3
Onderwerp:
  • Registergoed, subonderwerp: leveringsakte
  • Registergoed, subonderwerp: Hypotheekakte
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klachten over (door)levering van scheepscasco’s, die daarna niet worden afgebouwd. Bank weigert uitbetaling van nakomingsgaranties (Performance Bonds) aan klaagster omdat de notaris een deel van de betalingstermijn aan een derde heeft uitbetaald, terwijl in de garanties is bepaald dat deze termijn volledig moet worden overgemaakt naar de rekening van verkoper bij de bank. Dat de notaris geen kennis heeft genomen van de inhoud van die garanties acht de kamer in de gegeven omstandigheden in strijd met zijn zwaarwegende zorgplicht ten opzichte van klaagster, die aanzienlijke bedragen aan hem had toevertrouwd. Het verweer van de notaris dat hij niet gehouden was de garanties inhoudelijk te controleren omdat hij ten behoeve van deze twee professionele partijen enkel als “instrumenterend” notaris optrad tegen een beperkt honorarium wordt verworpen, waarbij wordt aangetekend dat de (geringe) hoogte van het bedongen honorarium geen rechtvaardiging kan vormen voor het niet voldoen aan de notariële (zorg)plicht(en). Gegrond. Klachten over onvoldoende onderzoek naar aankomsttitels en teboekstelling van casco niet-ontvankelijk wegens overschrijding klachttermijn. Klacht over niet tijdige doorhaling van hypotheekrecht van onvoldoende gewicht. Klacht over wijze waarop de notaris heeft gereageerd op de klachten en de aansprakelijkstelling ongegrond. Afwijzing van verzoek tot gelasten van vooronderzoek ex 99a Wna. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.

Klachtnummer    : SHE/2022/3

Datum uitspraak : 27 juni 2022

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) op de klacht van:


de vennootschap naar Zwitsers recht [naam klaagster] (hierna: klaagster)

gevestigd en kantoorhoudende in [vestigingsplaats], Zwitserland

gemachtigden: mrs. H.J. van der Baan, M.P.P. de Planque en B.S.D. Sanders, advocaten in Amsterdam

tegen

notaris de heer mr. [naam notaris] (hierna: de notaris)

gevestigd in [vestigingsplaats]

gemachtigden: mrs. P.J. de Jong Schouwenburg en J.P.C. Interfurth, advocaten in Amsterdam

1.         De procedure


1.1.      De gemachtigden van klaagster hebben bij e-mail van 7 januari 2022 namens klaagster een klacht (met bijlagen) ingediend tegen de notaris.

1.2.      De gemachtigden van de notaris hebben bij e-mail (met bijlagen) van 21 maart 2022 namens de notaris verweer gevoerd tegen de klacht.

1.3.      Bij e-mail van 29 maart 2022 is namens klaagster aan de kamer gevraagd haar in de gelegenheid te stellen repliek in te dienen.

1.4.      Bij e-mail van 30 maart 2022 is namens de notaris bezwaar gemaakt tegen dat verzoek.

1.5.      Nadat de kamer de gemachtigden van beide partijen diezelfde dag per e-mail had bericht binnen enkele dagen op dit verzoek en dit bezwaar te zullen reageren, is het verzoek namens klaagster bij e-mail van 30 maart 2022 nader gemotiveerd.

1.6.      Bij e-mail van 4 april 2022 is de gemachtigden van beide partijen bericht dat de fungerend voorzitter van de kamer had beslist dat de schriftelijke behandeling van de klacht was geëindigd, zodat het indienen van repliek en dupliek niet mogelijk is. De kamer heeft partijen bij brieven van 7 april 2022 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klacht.

1.7.      De kamer heeft de klacht mondeling behandeld op de openbare zitting van 16 mei 2022. Namens klaagster is (mede)directeur de heer [naam] bij de behandeling aanwezig geweest, bijgestaan door haar gemachtigden mr. B.S.D. Sanders en mr. B.W.G. van der Velden (als waarnemer van mr. H.J. van der Baan). De notaris is eveneens bij de behandeling aanwezig geweest, bijgestaan door zijn gemachtigden mr. P.J. de Jong Schouwenburg en mr. J.P.C. Interfurth. Partijen hebben hun standpunt over en weer toegelicht, mede aan de hand van pleitnotities die zij aan de kamer hebben overhandigd. De kamer heeft aan partijen meegedeeld dat op 18 juli 2022 uitspraak zal worden gedaan.

1.8.      Bij brief van 17 juni 2022 heeft de kamer aan partijen bericht dat de uitspraakdatum nader is bepaald op 27 juni 2022.

2.         De feiten


De klacht gaat over de handelwijze van de notaris in verband met de (beoogde) levering en betaling van de casco’s van drie binnenvaartschepen, genaamd [casco A], [casco B] en [casco C]. De kamer acht de volgende feiten van belang voor de beoordeling van de klacht.

Algemeen

2.1.      Klaagster maakt onderdeel uit van een internationaal concern met een omvangrijke vloot binnenvaartschepen. Op 17 december 2015 heeft klaagster met [naam] (hierna: [X B.V.]) overeenkomsten gesloten voor de bouw en levering van vijftien binnenvaartschepen, waaronder [casco A], [casco B] en [casco C]. Deze overeenkomsten zijn vastgelegd in (omvangrijke) Ship Building Contracts (hierna: SBC’s), waarop Nederlands recht van toepassing is verklaard.

2.2.      [X B.V.] is een projectvennootschap van [X] Group B.V. (een bouwer van binnenvaartschepen, hierna ook: [X] Group). Deze onderneming wordt geleid door de heer [Y] (hierna: [Y]). Klaagster en [X B.V.] zijn overeengekomen dat het casco van de genoemde schepen in Polen zou worden gebouwd op een werf van een Poolse groepsvennootschap van [X] Group (hierna: [X Polen]) en dat het casco daarna zou worden afgebouwd op een werf van [X] Group in [Q]. De notaris is verbonden aan [naam notariskantoor] (hierna: het notariskantoor) met onder meer een vestiging in [Q].

2.3.      [X Polen] is in Polen begonnen met de bouw van het casco van de drie genoemde schepen, waarvan de koopsom € 4.975.000,00 per stuk bedraagt. In artikel 3 van de SBC’s is omschreven dat de koopsom in acht termijnen (instalments) moet worden voldaan. Samengevat (en voor zover van belang voor deze zaak) komt het erop neer dat klaagster op de overeengekomen tijdstippen eerst twee termijnen ter hoogte van 5% van de koopprijs (in totaal € 497.500,00) aan [X B.V.] moet voldoen en dat [X B.V.] daartegenover twee bankgaranties (Refund Guarantees) moet stellen voor dezelfde waarde. Als het casco in Nederland is aangekomen, moeten [X B.V.], klaagster en de bij de levering van het casco betrokken notaris een “Protocol Delivery of the Hull” (hierna ook: het protocol) ondertekenen. Door ondertekening van het protocol verklaart de betrokken notaris dat hij van de inhoud daarvan kennis heeft genomen en dat hij in het bezit is van een door [X B.V.] ondertekende nakomingsgarantie (Performance Bond) ter waarde van € 497.500,00, die hij in ruil voor de Refund Guarantees aan klaagster zal overhandigen. Na ondertekening van het protocol voldoet klaagster de derde betalingstermijn ter hoogte van 45% van de koopsom (€ 2.238.750,00) door overboeking van dat bedrag naar de derdengeldenrekening van de notaris. Aansluitend zorgt de notaris voor de levering van het casco en voor doorbetaling van de derde betalingstermijn aan [X B.V.] en overhandiging van de door [X B.V.] afgegeven Performance Bond aan klaagster, tegenover teruggave van de eerder verstrekte Refund Guarantees aan [X B.V.].

2.4.      In artikel 3 lid 2 onder (iii) van de SBC’s is over de voldoening van de derde betalingstermijn onder meer bepaald dat het bedrag van € 2.238.750,00:

“shall be handed over to Builder three weeks prior to starting the building process (“begindatum”) according to the Planned Programme (Appendix II) by an irrevocable, transferable Letter of Credit to the Benefit of Builder (…)

Payment under the Letter of Credit shall occur against presentation of the Technical Protocol of Acceptance of the Hull as specified in Appendix XV, Protocol of Delivery of the Hull as specified in Appendix XIV, Certificate of Lloyds Register of Shipping that the hull is being built in accordance with the rules, Invoice for the Third Instalment and Certificate of hull registration in the Netherlands, whereby payment shall be made in the third party account of the notary public who shall register (title to) the Hull in the name of the Purchaser and subsequently distribute payment between Builder and any other beneficiary (through whole or partial) transfer.”

(onderstreping kamer)

Ten aanzien van [casco C]

2.5.      De notaris, die eerder notariële werkzaamheden had verricht ten behoeve van [Y] en de tot de [X] Group behorende vennootschappen, heeft op 19 januari 2018 een akte gepasseerd waarbij het casco van [casco C] door [X B.V.] is geleverd aan klaagster.

2.6.      Op 19 december 2017 had de notaris een akte van lening en hypotheek gepasseerd, uit hoofde waarvan [Z B.V.] een bedrag van € 850.000,00 heeft geleend aan [Y] Holding B.V., vertegenwoordigd door [Y] als zelfstandig bevoegd bestuurder van deze vennootschap. Deze persoonlijke holding van [Y] maakt geen onderdeel uit van [X] Group. Tot zekerheid voor de terugbetaling van de lening met rente en kosten is bij die akte een recht van hypotheek gevestigd op [casco C] voor een bedrag van € 1.119.000,00. Daarbij is onder meer bepaald dat de lening uiterlijk in zijn geheel moet zijn afgelost op het moment dat het onderpand door [Y] Holding B.V. wordt vervreemd aan [X B.V.] en dat aflossing mag geschieden bij vervreemding, uiterlijk op 31 januari 2018.

2.7.      Met het oog op de levering van [casco C] aan klaagster heeft ABN AMRO Bank N.V. (hierna: de bank) op 8 januari 2018 een Performance Bond afgegeven voor een bedrag van maximaal

€ 497.500,00, waarin onder meer is bepaald:

“Claims, if any, must have been received by the Undersigned on that date (30-7-2018) at the latest at the address: ABN AMRO Bank N.V. (…) and will only be honoured if the third instalment amounting to EUR 2.238.750,00 (…) has been received on the account number NL41ABNA0496011456 from the Builder with the Undersigned.”

2.8.      [X B.V.] heeft bij factuur van 9 januari 2018 aan klaagster de derde betalingstermijn van
€ 2.238.750,00 in rekening gebracht met het verzoek dit bedrag binnen de overeengekomen termijn over te maken “to our accountnumber”. Aan de onderzijde van de factuur wordt het in de Performance Bond genoemde rekeningnummer bij de bank vermeld.  

2.9.      Op 11 januari 2018 hebben [X B.V.] en klaagster het protocol ondertekend met betrekking tot [casco C], dat onder meer de volgende bepaling bevat:  

“4. The Public Notary, Mr [naam notaris]declares that he will sign this protocol for the purpose that he has
      seen this protocol and that he is in the possession of the Protocol of Technical Acceptance
      mentioned under (1) signed by both parties and an Performance Bond of ABN AMRO as mentioned
      under clause 3 (7) of the Shipbuilding contract Nr (…) which will be handed over to the Purchaser
      after receipt of the Refund Guarantee as mentioned under Clause 3 (7) of the Shipbuilding contract
      Nr. (…), which will be returned to builder upon handing over the Performance Bond.”

De notaris heeft het protocol op dezelfde datum mede ondertekend “For the purpose mentioned in this protocol only”.

2.10.    Op 15 januari 2018 heeft [Z B.V.] aan de notaris een schriftelijke onherroepelijke volmacht verleend tot doorhaling van de genoemde hypotheek op [casco C].

2.11.    Klaagster heeft de derde betalingstermijn voldaan door overboeking van het bedrag naar de derdengeldenrekening van de notaris.

2.12.    Op 19 januari 2018 heeft de notaris eerst een akte van levering gepasseerd waarbij [casco C] door [Y] Holding B.V. is geleverd aan [X B.V.] voor een koopprijs van € 1.002.500,00 exclusief omzetbelasting. [Y] is bij die levering enerzijds opgetreden in zijn hoedanigheid van zelfstandig bevoegd bestuurder van [Y] Holding B.V. en anderzijds in zijn hoedanigheid van (middellijk) zelfstandig bevoegd bestuurder van [X B.V.]. In de akte is omschreven dat de koopprijs door [X B.V.] is voldaan door storting op de derdengeldenrekening van het notariskantoor en dat doorbetaling aan of ten behoeve van [Y] Holding B.V. plaatsvindt zodra de levering is voltooid door inschrijving van een afschrift van die akte in de openbare registers van het kadaster en de verkrijging vrij van hypotheek en beslag overeenkomstig die akte zeker is.    

2.13.    Vervolgens heeft de notaris op 19 januari 2018 de genoemde akte gepasseerd, waarbij [casco C] door [X B.V.] aan klaagster is geleverd. In die akte is omschreven dat klaagster de derde betalingstermijn heeft voldaan door storting op de derdengeldenrekening van het notariskantoor en dat door klaagster in een eerder stadium al een bedrag van € 497.500,00 was voldaan. [X B.V.] heeft daarbij verklaard klaagster kwijting te verlenen betreffende de voldoening als voormeld van het vervallen gedeelte van de koopprijs. In artikel 6 van die akte van levering is onder meer vermeld dat [X B.V.] garandeert dat het casco vrij van hypotheek wordt geleverd.

2.14.    De notaris heeft de door klaagster betaalde derde betalingstermijn niet volledig uitbetaald aan [X B.V.].   

Ten aanzien van [casco B]

2.15.    Met het oog op de levering van [casco B] heeft de bank op 1 juni 2018 een Performance Bond afgegeven voor hetzelfde bedrag en met dezelfde inhoud als in verband met de levering van [casco C].

2.16.    [X B.V.] heeft bij factuur van 4 juni 2018 – net als bij de factuur met betrekking tot [casco C] – aan klaagster de derde betalingstermijn in rekening gebracht met het verzoek dit bedrag binnen de overeengekomen termijn over te maken naar haar op de factuur vermelde rekeningnummer bij de bank.

2.17.    Klaagster heeft de derde betalingstermijn voldaan door overboeking van het bedrag naar de derdengeldenrekening van de notaris.

2.18.    Op 8 juni 2018 hebben [X B.V.], klaagster en de notaris het protocol ondertekend met betrekking tot [casco B].

2.19.    Op 8 juni 2018 heeft de notaris eerst een akte gepasseerd waarbij [Y] Holding B.V. [casco B] heeft geleverd aan [X B.V.] voor een koopprijs van € 1.000.000,00 exclusief omzetbelasting, met eenzelfde omschrijving over de voldoening van de koopprijs als in de onder 2.12. genoemde akte.

2.20.    Vervolgens heeft de notaris op 8 juni 2018 een akte gepasseerd, waarbij [casco B] door [X B.V.] aan klaagster is geleverd met eenzelfde omschrijving over de voldoening van de koopprijs als in de onder 2.13. genoemde akte.  

2.21.    De notaris heeft de door klaagster betaalde derde betalingstermijn niet volledig uitbetaald aan [X B.V.].

2.22.    Wegens een gestelde tekortkoming in de nakoming van de voor [X B.V.] uit de SBC’s voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot [casco C] en [casco B] heeft klaagster de bank op 30 juli 2019 gevraagd om uitbetaling van de twee genoemde Performance Bonds. De bank heeft uitbetaling geweigerd omdat de derde betalingstermijnen voor deze twee casco’s niet volledig waren overgemaakt naar de in de Performance Bonds genoemde rekening van [X B.V.] bij de bank.

2.23.    Klaagster heeft de notaris bij e-mail van 9 september 2019 gevraagd naar welk rekeningnummer hij de derde betalingstermijnen van [casco C] en [casco B] had overgeboekt. De notaris heeft klaagster bij e-mail van 16 september 2019 bericht dat die informatie onder zijn geheimhoudingsplicht valt, zodat hij de gevraagde informatie niet kan geven.

Ten aanzien van [casco A]

2.24.    [Y] Holding B.V. heeft op 29 juni 2018 bij het kadaster aanvragen ingediend tot teboekstelling van het casco van [casco A] en tot het brandmerken daarvan. In die aanvragen staat vermeld dat [Y] Holding B.V. de eigendom van [casco A] bij (Poolse) akte van levering van 6 maart 2018 heeft verkregen en dat het casco zich bevindt op een afbouwlocatie in [Q]. In een afbouwverklaring van 29 juni 2018 heeft [Y], als indirect (via vennootschappen) bevoegd directeur van [X] Handelsonderneming B.V, verklaard dat [casco A] zal worden afgebouwd in [Q] en dat met de afbouw tot compleet schip reeds is begonnen. [Casco A] is op 12 juli 2018 ingeschreven in het kadaster.

2.25.    [Y] Holding B.V. heeft op 25 juli 2018 een overeenkomst gesloten waarbij [casco A] voor een bedrag van € 1.500.000,00 exclusief omzetbelasting is verkocht aan [W] B.V. Op 30 juli 2018 heeft een andere notaris – die niet aan het kantoor van de notaris is verbonden – een akte gepasseerd waarbij [casco A] uit hoofde van die overeenkomst is geleverd aan [W] B.V. In die akte is (samengevat) onder meer bepaald dat [Y] Holding B.V. het recht heeft [casco A] terug te kopen voor hetzelfde bedrag. Over de voorafgaande verkrijging van [casco A] staat in die akte vermeld:

“Het verkochte is door verkoper verkregen bij onderhandse akte, als niet registergoed, gevolgd door de inschrijving bij de Dienst voor het kadaster en de openbare registers op twaalf juli tweeduizend achttien in register schepen (…) van een verzoek tot teboekstelling van een binnenschip, gedateerd negen en twintig juni tweeduizend achttien.”
 

2.26.    Blijkens een uittreksel uit het kadaster van 16 november 2018 stond [casco A] op 15 november 2018 geregistreerd met het brandmerk [aaa]. Op dat moment bevond dit casco zich in Polen.

2.27.   De notaris heeft op 16 november 2018 eerst een akte gepasseerd, houdende “levering van een teboekgesteld casco” met betrekking tot [casco A] uit hoofde van een koopovereenkomst tussen [W] B.V. als verkoper en [Y] Holding B.V. als koper voor een koopprijs van € 1.500.000,00 exclusief omzetbelasting.

2.28.    Vervolgens heeft de notaris op 16 november 2018 een volgende akte van “levering van een teboekgesteld casco” gepasseerd met betrekking tot [casco A]. Daarbij heeft [Y] Holding B.V. dit casco voor een koopprijs van € 1.000.000,00 exclusief omzetbelasting geleverd aan [X B.V.].

2.29.    Daarna heeft de notaris op 16 november 2018 een akte van “levering casco schip” gepasseerd, waarbij [casco A] door [X B.V.] aan klaagster is geleverd. In de genoemde drie akten van 16 november 2018 is het schip telkens als volgt omschreven:

het stalen casco van een motortankschip in aanbouw thans genaamd [casco A], scheepstype C, gebrand met brandmerk [aaa], gebouwd te Polen/[Q] (onder bouwnummer B2/101 in het jaar tweeduizend achttien door [[X Polen], bij de bouwwerf [naam werf], Polen, afbouw geschiedende door [X ] Handelsonderneming B.V. te [Q] (…)”

In de laatst gepasseerde akte is onder meer bepaald dat klaagster uit hoofde van een overeenkomst van geldlening nog een bedrag aan [X B.V.] zou moeten betalen:

zodra gemeld casco hetwelk nu nog in Polen is, is aangekomen in Nederland voor afbouw”.

2.30.    Bij e-mail van 20 november 2018 heeft een medewerker van het notariskantoor aan klaagster een uittreksel uit het scheepsregister gestuurd, waaruit volgens mededeling van die medewerker blijkt dat [casco A] op naam is gesteld.

2.31.    Klaagster heeft bij e-mail van 27 november 2018 aan deze medewerker vragen gesteld over de teboekstelling van schepen, waarbij onder meer het volgende is meegedeeld:

“Maak ik mij onterecht zorgen over Artikel 8:784? (…)

De teboekstellingswetgeving voor binnenschepen is gebaseerd op het Verdrag van Genève van 25 januari 1965 (…).

Artikel 5 lid 1 van het Verdrag bepaalt dat elke overeenkomstsluitende partij (waaronder NL) zelf de voorwaarden kan vaststellen waarop een schip dat op haar grondgebied in aanbouw is in haar registers kan of moet worden ingeschreven.

Artikel 8:784 BW regelt wanneer een teboekstelling van een binnenschip mogelijk is. Lid 1 van dat artikel meldt dat teboekstelling van een in aanbouw zijnd binnenschip slechts mogelijk is indien het in Nederland in aanbouw is.”

2.32.    Bij e-mail van 4 december 2018 heeft klaagster de medewerker gevraagd of deze, zoals toegezegd, al overleg had gevoerd met de notaris over de teboekstelling. Op 11 december 2018 is er telefonisch contact geweest tussen het kadaster en de (medewerker van de) notaris over de teboekstelling van [casco A].  

2.33.    Het kadaster heeft klaagster bij brief van 8 januari 2019 (samengevat) bericht dat het sterke vermoeden was gerezen dat [casco A] zich ten tijde van de teboekstelling daarvan door [Y] Holding B.V. op 12 juli 2018 niet in Nederland bevond. Onder verwijzing naar artikel 8:784 lid 6 BW, waarbij is bepaald dat teboekstelling geen rechtsgevolg heeft wanneer niet aan de vereisten van de voorgaande leden van dat artikel is voldaan, heeft het kadaster klaagster bericht te vermoeden dat de teboekstelling geen rechtsgevolg heeft en dat het op de weg van partijen ligt om doorhaling te bewerkstelligen. Op dezelfde datum heeft de bewaarder van het kadaster en de openbare registers een “Bewaardersverklaring Waarschuwing (artikel 3:19 lid 4 BW)” afgegeven met betrekking tot onder meer [casco A].

2.34.    Bij e-mail van 24 juni 2019 heeft klaagster de notaris verdere vragen gesteld over de teboekstelling en de aankomsttitel(s) van [casco A], waarbij zij heeft laten weten dat “[X Polen] in Polen moeilijk deed over de vrijgave van de [casco A]”. In reactie op dat bericht heeft de notaris bij e-mail van 2 juli 2019 aan klaagster stukken toegestuurd die hij had opgevraagd bij het kadaster over de teboekstelling en de eerdere transacties met betrekking tot dit casco.

2.35.    [X Polen] heeft met een beroep op haar retentierecht geweigerd [casco A] vrij te geven omdat [X B.V.] niet aan haar financiële verplichtingen jegens [X Polen] zou hebben voldaan.  

2.36.    De gemachtigden van klaagster hebben de notaris bij brief van 17 april 2020 aansprakelijk gesteld voor de schade die klaagster stelt te hebben geleden als gevolg van de weigering van de bank om de Performance Bonds met betrekking tot [casco C] en [casco B] aan haar uit te betalen en in verband met de gang van zaken rond de (beoogde) levering van [casco A].

2.37.    In reactie op die brief hebben de gemachtigden van de notaris, mede namens diens beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar (hierna: de verzekeraar), bij brief van 8 juli 2020 iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen. Vervolgens hebben de gemachtigden van klaagster en de notaris met elkaar gecorrespondeerd en gesproken over de gang van zaken en de aansprakelijkheid voor de gestelde schade, die bij brief van de gemachtigden van klaagster van 18 oktober 2020 is begroot op ruim drie miljoen euro.  

2.38.    De gemachtigden van klaagster hebben de gemachtigden van de notaris bij brief van 26 februari 2021 gevraagd zich uit te laten over het feit dat was gebleken dat in het kadaster een hypotheek stond ingeschreven op [casco C]. In reactie op dat bericht is bij e-mail van diezelfde dag namens de notaris meegedeeld dat [casco C] wel degelijk vrij van hypotheek was geleverd, maar dat het kadaster “door een (ongelukkige) administratieve onvolkomenheid” nog de verouderde inschrijving vermeldde, die inmiddels was hersteld. In het als bijlage bij dat mailbericht gevoegde uittreksel uit het kadaster van 25 februari 2021 staat vermeld dat er geen hypotheken of beslagen op [casco C] zijn gevestigd. In reactie op verdere vragen van klaagster over dit hypotheekrecht is bij e-mail van 9 maart 2021 namens de notaris erkend dat hij niet binnen de voorgeschreven termijn van drie maanden heeft gezorgd voor het royement van de hypotheek op [casco C]. 

2.39.    Bij brief van 10 september 2021 is namens de notaris erkend dat hij een beroepsfout heeft gemaakt bij de levering van [casco A].  

2.40.    Op 15 februari 2022 is het faillissement uitgesproken van [X B.V.].   

3.         De klacht

3.1.      Samengevat verwijt klaagster de notaris dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld omdat hij:

1. heeft nagelaten voorafgaand aan het passeren van de akte van levering van [casco A] aan klaagster 16 november 2018 gedegen onderzoek te doen naar de geldigheid van de teboekstelling en de aankomsttitels van dit casco, dat zich op het moment van het passeren in Polen bevond;

2. de door klaagster aan [X B.V.] verschuldigde derde betalingstermijnen, die klaagster naar de derdengeldenrekening van de notaris had overgeboekt in verband met de levering van [casco C] en [casco B], ten onrechte en zonder klaagster daarover te informeren (gedeeltelijk) heeft uitbetaald aan een derde in plaats van aan [X B.V.];

3. heeft nagelaten voorafgaand aan het passeren van de akte van levering van [casco C] op 18 januari 2019 gedegen titelonderzoek te verrichten en/of omdat hij klaagster niet heeft ingelicht over het hypotheekrecht op [casco C] dat ten tijde van de levering aan klaagster bij het kadaster stond ingeschreven;

4. haar klachten niet op een correcte wijze heeft behandeld.

3.2.      De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.         De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.      Voordat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen kan toekomen, moet eerst worden beoordeeld of de klacht ontvankelijk is. Op grond van artikel 99 lid 21 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. Als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkheid blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.2.      Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het stellen van een vervaltermijn vanuit een oogpunt van rechtszekerheid nuttig en nodig is geacht omdat een notaris niet tot in lengte van jaren moet kunnen worden achtervolgd met onderzoeken naar zijn/haar handelen (Eerste Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 569, C, p. 3).

4.3.      Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste notariële tuchtrechter begint de wettelijke driejaarstermijn te lopen op de dag waarop een klager daadwerkelijk bekend is met het verweten handelen of nalaten van de notaris. Daarbij is niet vereist dat een klager dan ook bekend is met de juridische (of tuchtrechtelijke) beoordeling van dat handelen of nalaten. Voor de aanvang van de vervaltermijn is de objectieve kennis van het handelen of nalaten van de notaris dus bepalend en niet de subjectieve kennis dat dit handelen of nalaten mogelijk tuchtrechtelijk onjuist zou kunnen zijn.

4.4.      Bij de beoordeling van de vraag of de klacht ontvankelijk is, stelt de kamer voorop dat inmiddels is gebleken dat de klacht niet alleen per post door de kamer is ontvangen, maar dat deze ook bij e-mail van 7 januari 2022 bij de kamer is ingediend. Die datum is bepalend voor de beoordeling.

4.5.      De notaris heeft gesteld dat het eerste klachtonderdeel niet-ontvankelijk is wegens het verstrijken van de driejaarstermijn omdat klaagster in ieder geval op 27 november 2018 – toen zij de hiervoor onder 2.31. geciteerde e-mail aan de notaris stuurde –, althans na haar tweede e-mail aan de notaris op 4 december 2018, althans na één van de telefonische contactmomenten in die maand bekend was met zijn handelwijze ten aanzien van de akte van levering van [casco A] en het bepaalde in artikel 8:784 BW.

4.6.      Klaagster heeft echter gesteld dat de driejaarstermijn niet eerder is gaan lopen dan op 8 januari 2019, toen zij de genoemde brief van het kadaster van dezelfde datum ontving, zodat de klacht volgens haar binnen de driejaarstermijn is ingediend.  

4.7.      De kamer overweegt als volgt. Vast staat dat klaagster bekend was met de inhoud van de akte van levering van 16 november 2018, waarbij [casco A] door [X B.V.] aan haar is geleverd. In die akte is onder meer omschreven dat dit casco was voorzien van een met name genoemd brandmerk, waaruit kon worden afgeleid dat het casco te boek was gesteld. Vast staat ook dat klaagster ermee bekend was dat dit casco zich op het moment van het passeren van de akte van levering in Polen bevond, zoals overigens ook in de akte is vermeld. Uit de e-mail van klaagster aan de notaris van 27 november 2018 blijkt dat klaagster er op dat moment eveneens mee bekend was dat teboekstelling van een in aanbouw zijnd binnenschip ingevolge artikel 8:784 lid 1 BW slechts mogelijk is indien dit in Nederland in aanbouw is. De kamer is daarom van oordeel dat klaagster in ieder geval op 27 november 2018 bekend was met, of redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van, het handelen of nalaten van de notaris in verband met de (beoogde) levering van [casco A], zodat de driejaarstermijn op dat moment is gaan lopen. De nadere vervaltermijn van een jaar is hier overigens niet aan de orde. Deze gaat immers pas lopen indien de vervaltermijn van drie jaar is verstreken en daarna de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas bekend zijn geworden. In dit geval zijn gevolgen al binnen de vervaltermijn van drie jaren bekend geworden.

4.8.      Dat klaagster op 27 november 2018 nog niet kon overzien of de door haar geuite zorgen over de handelwijze van de notaris in verband met de rechtstoestand van [casco A] terecht waren, maakt dat niet anders nu voor de aanvang van de termijn immers niet is vereist dat een klager op dat moment ook bekend is met de juridische (of tuchtrechtelijke) beoordeling van die handelwijze. Voor zover klaagster heeft betoogd dat de termijn niet al op 27 november 2018 is gaan lopen omdat de notaris haar vragen in die e-mail heeft genegeerd en vervolgens de indruk heeft gewekt dat er niets ernstigs aan de hand was, leidt dat evenmin tot een ander oordeel. Het gestelde handelen of nalaten van de notaris na 27 november 2018 doet immers niet af aan het moment van kennisneming van de onder 4.7. genoemde feiten en omstandigheden.

4.9.      Klaagster heeft verder nog gesteld dat het eerste klachtonderdeel breder moet worden gezien dan enkel het passeren van de akte tot levering van [casco A] aan haar, omdat de notaris op 16 november 2018 ook de twee voorgaande akten van levering van [casco A] had gepasseerd waarbij hij dezelfde fouten heeft gemaakt. Omdat klaagster naar haar zeggen pas in juni/juli 2019 bekend is geworden met die voorafgaande leveringen stelt zij dat de klacht ook in zoverre tijdig is ingediend. Gelet op de formulering van het eerste klachtonderdeel onder 3.1.a van het klaagschrift verwijt klaagster de notaris dat hij voorafgaand aan het passeren van de akte waarbij [casco A] aan háár werd geleverd, gedegen onderzoek had moeten doen naar de geldigheid van de teboekstelling en de aankomsttitels van dit casco. Dat klaagster pas op een later moment kennis heeft genomen van de inhoud van die aankomsttitels, leidt er naar het oordeel van de kamer niet toe dat de driejaarstermijn dan ook pas later zou zijn gaan lopen omdat klaagster vanaf 27 november 2018 al op de hoogte was van de onder 4.7. genoemde feiten en omstandigheden.

4.10.    Uit het vorenstaande volgt dat de driejaarstermijn op 27 november 2021 is geëindigd. Omdat de klacht na het verstrijken van die termijn is ingediend, is de kamer van oordeel dat het eerste klachtonderdeel niet-ontvankelijk is. De kamer komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling daarvan. Overigens heeft de notaris tegenover klaagster erkend dat hij een beroepsfout heeft gemaakt bij de opeenvolgende (beoogde) leveringen van [casco A].

4.11.    De overige klachtonderdelen zijn ontvankelijk en zullen hierna afzonderlijk worden beoordeeld.

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.12.    Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen. Zo moet een notaris zijn ambt in onafhankelijkheid uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken (rechts) personen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigen (artikel 17 lid 1 Wna). 

4.13.    Opmerking verdient dat de kamer de handelwijze van de notaris enkel aan deze tuchtrechtelijke norm kan toetsen. De vraag of, en zo ja in hoeverre, klaagster schade heeft geleden als gevolg van het gestelde handelen en/of nalaten van de notaris is voorbehouden aan de civiele rechter. Die vraag laat de kamer hierna dan ook buiten beschouwing.

Klachtonderdeel 2: Performance Bonds [casco C] en [casco B]

4.14.    Vast staat dat klaagster de door haar uit hoofde van de SBC’s aan [X B.V.] verschuldigde derde betalingstermijn in verband met de levering van beide casco’s heeft overgeboekt naar de derdengeldenrekening van de notaris. Vast staat ook dat de notaris deze gelden na de levering niet volledig heeft uitbetaald aan [X B.V.] maar deels aan een derde en dat de bank (mede) om die reden heeft geweigerd de Performance Bonds aan klaagster uit te betalen toen [X B.V.] niet aan haar verdere (afbouw)verplichtingen uit de SBC’s voldeed. Bij de beoordeling van de vraag of de notaris daardoor tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, stelt de kamer het volgende voorop.

4.15.    Ter voorkoming van belastingfraude en andere malafide praktijken en om geldstromen helder te laten verlopen, zijn notarissen als zogeheten poortwachters gebonden aan het Reglement beperking uitbetaling derdengelden (BUD). Dit reglement schrijft voor dat een notaris die bij een transactie betrokken is, alleen gelden uitbetaalt aan degene die als partij optreedt bij de akte en aanspraak kan maken op de uitbetaling op grond van de rechtshandeling die in de akte is neergelegd. Een notaris is verplicht de opbrengst over te maken naar het rekeningnummer van die partij, aldus de toelichting bij het reglement. Daaruit volgt dat de notaris de door klaagster betaalde gelden in verband met de levering van beide casco’s door [X B.V.] aan klaagster in beginsel had moeten overmaken naar het rekeningnummer van [X B.V.]. Er kunnen echter omstandigheden zijn waarbij (een deel van) het geld dat een notaris onder zich heeft, moet worden aangewend om bepaalde schulden te voldoen. Dan mag een notaris volgens de toelichting bij het reglement aan een ander dan de rechthebbende uitbetalen. Voorwaarde is wel dat die betaling ziet op schulden die in nauw verband staan met de transactie zelf en waarvan het bestaan ook eenvoudig controleerbaar is.

4.16.    Volgens de notaris is sprake van zo’n uitzondering omdat:

“uit publieke bronnen te herleiden [is] dat het casco niet rechtstreeks uit [X B.V.] als lege projectvennootschap (SPV) is aangekocht, maar via een gelieerde vennootschap (de persoonlijke holding van [Y]: [Y] Holding), waarbij het casco ook op de beoogde leveringsdag werd teruggeleverd zodat [X B.V.] aan haar leveringsplicht aan [klaagster] kon voldoen. Hiervoor was [X B.V.] (logischerwijze) bij de verkoop en levering ook een koopprijs aan [Y] Holding verschuldigd, als gevolg waarvan zij aldus niet de enige rechthebbende was van de gelden op de kwaliteitsrekening.”

4.17.    Vast staat dat de notaris op de dagen dat de beide casco’s door [X B.V.] aan klaagster zijn geleverd eerst akten heeft gepasseerd waarbij deze casco’s door [Y] Holding B.V. aan [X B.V.] zijn geleverd tegen een koopprijs van (circa) een miljoen euro, te vermeerderen met omzetbelasting (zie hiervoor onder 2.12. en 2.19.). Om die reden gaat de kamer er, mede op basis van de hiervoor geciteerde stelling van de notaris, van uit dat hij de door [X B.V.] aan [Y] Holding B.V. verschuldigde koopprijs voor deze casco’s heeft voldaan uit de gelden die klaagster naar zijn derdengeldenrekening had overgemaakt en dat de notaris het resterende deel van die gelden heeft uitbetaald aan [X B.V.]. Deze wijze van uitbetaling is op zich niet in strijd met het regelement.

4.18.    Gelet op de positie van notarissen in het maatschappelijk verkeer en het vertrouwen dat zij als zodanig genieten, rust op notarissen die dienen te handelen als redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoten echter een zwaarwegende zorgplicht. Zo mag van een notaris onder meer worden gevergd dat hij nadere informatie inwint bij zijn opdrachtgever (degene die hem gelden ter uitbetaling toevertrouwt) als over de inhoud van de opdracht gerede twijfel kan bestaan, mits het inwinnen van informatie redelijkerwijs mogelijk is (vergelijk gerechtshof Amsterdam 8 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1403).  

4.19.    Het behoeft geen betoog dat klaagster er, net als iedere begunstigde bij een (bank)garantie, groot belang bij had dat zij na de levering van de casco’s zo nodig rechten zou kunnen ontlenen aan de Performance Bonds als [X B.V.] haar (afbouw)verplichtingen uit de SBC’s niet zou nakomen. Bij de ondertekening van het genoemde “Protocol Delivery of the Hull” waren deze Performance Bonds in het bezit van de notaris en door ondertekening van dit protocol heeft de notaris (impliciet) verklaard dat de Performance Bonds voldeden aan de daaraan te stellen eisen. Omdat de notaris geen opdracht had om de Performance Bonds te beoordelen en omdat hij naar zijn zeggen enkel heeft gefungeerd als “doorgeefluik” door deze aan klaagster te overhandigen – waarbij hij de vergelijking heeft gemaakt met een sleuteloverdracht – heeft de notaris geen kennis genomen van de inhoud van de Performance Bonds.

4.20.    Gelet op de genoemde zwaarwegende zorgplicht van de notaris ten opzichte van klaagster die aanzienlijke bedragen aan hem had toevertrouwd, en gelet op zijn plicht tot het waarborgen van de rechtszekerheid is de kamer van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden op de weg van de notaris had gelegen om wel kennis te nemen van de inhoud van de Performance Bonds. Opmerking verdient daarbij dat de omvang daarvan beperkt is (iets meer dan een A-4). Nu in die tekst uitdrukkelijk is vermeld dat enkel een beroep kan worden gedaan op de Performance Bonds als de derde betalingstermijn is ontvangen op het genoemde rekeningnummer van [X B.V.] bij de bank, is de kamer van oordeel dat de notaris – die er in tegenstelling tot klaagster van op de hoogte was dat de casco’s eerst nog aan [X B.V.] moesten worden geleverd en dat [X B.V.] de koopprijs aan [Y] Holding B.V. zou voldoen uit de gelden die klaagster aan de notaris had toevertrouwd – [X B.V.] en/of klaagster voorafgaand aan de (door)levering van de casco’s had moeten wijzen op het risico dat de bank een claim mogelijk niet zou honoreren omdat de derde betalingstermijnen in de gegeven omstandigheden niet volledig naar de rekening van [X B.V.] bij de bank zouden worden overgemaakt. De bij de (door)levering betrokken partijen hadden zich dan kunnen beraden over deze situatie.

4.21.    Voor zover de notaris heeft gesteld dat hij op grond van artikel 3 lid 2 (iii) van de SBC’s (hiervoor geciteerd onder 2.4.) “verplicht was om de gelden aan [X B.V.] of enige andere rechthebbende (derden) over te boeken” overweegt de kamer als volgt. Daargelaten de vraag hoe dit artikel – waarvan de tekst niet uitsluit dat de notaris de gelden aan “any other beneficiary transfer” zou kunnen uitbetalen – zich verhoudt tot het Reglement beperking uitbetaling derdengelden (BUD), is de kamer van oordeel dat dit artikel uit de SBC’s de notaris niet ontslaat van zijn hiervoor omschreven zorgplicht ten opzichte van klaagster.  

4.22.    Het verweer van de notaris dat hij niet gehouden was om de omvangrijke SBC’s en Performance Bonds inhoudelijk te controleren omdat hij ten behoeve van deze twee professionele partijen enkel als “instrumenterend” notaris optrad tegen een honorarium van slechts € 1.750,00 per akte wordt eveneens verworpen. De omvang van de zorgplicht van een notaris wordt in hoge mate bepaald door de concrete omstandigheden van het geval. Bij transacties die zijn aangegaan door professionele partijen, die daarbij werden bijgestaan door deskundige adviseurs, vindt de notariële zorgplicht haar grens waar de notaris goede grond heeft erop te kunnen vertrouwen dat de desbetreffende belanghebbende zichzelf reeds op de hoogte had gesteld en dat deze tevoren reeds voldoende inzicht had in hetgeen nodig was om het beoogde resultaat te bereiken (vergelijk gerechtshof Amsterdam 21 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:482). Niet is echter gesteld of gebleken dat de notaris betrokken is geweest bij de totstandkoming van de SBC’s en/of dat hij ten behoeve van klaagster eerder soortgelijke notariële diensten had verricht. De notaris heeft weliswaar gesteld dat klaagster “vermoedelijk” werd bijgestaan door deugdelijke juridische adviseurs, maar klaagster heeft betwist dat zij bij het opstellen van de SBC’s en de voorwaarden in het model voor de Performance Bonds en het protocol werd bijgestaan door eigen juridische adviseurs. Nu de notaris zich verder niet heeft uitgelaten over zijn bekendheid met de specifieke juridische en financiële deskundigheid van klaagster op dit gebied, is de kamer van oordeel dat de notaris niet duidelijk heeft gemaakt waarom hij goede grond had om erop te vertrouwen dat klaagster zich ten tijde van de overboeking van de derde betalingstermijn naar zijn derdengeldenrekening en het passeren van de akte van levering bewust was van het risico dat zij geen rechten zou kunnen ontlenen aan de Performance Bonds. Daarom ziet de kamer geen aanleiding voor een beperking van de onder 4.20. omschreven zwaarwegende zorgplicht, waarbij wordt aangetekend dat de (geringe) hoogte van het door een notaris bedongen honorarium geen rechtvaardiging kan vormen voor het niet voldoen aan zijn notariële (zorg)plicht(en). Gelet op het vorenstaande wordt het tweede klachtonderdeel gegrond verklaard.

Klachtonderdeel 3: hypotheekrecht [casco C]

4.23.    Ten aanzien van de gang van zaken rond (het royement van) de hypotheek op [casco C] overweegt de kamer als volgt. Vast staat dat bij de genoemde akte van 19 december 2017 ten behoeve van [Z] B.V. een recht van hypotheek was gevestigd op [casco C]. Vast staat ook dat de notaris op 19 januari 2018 de genoemde akte van levering van [casco C] heeft gepasseerd, waarin onder meer is vermeld dat [X B.V.] aan klaagster garandeert dat dit casco vrij van hypotheek wordt geleverd.

4.24.    In het Reglement royementen is bepaald dat een notaris die bij het passeren van een akte moet zorgen voor de doorhaling van een hypotheekrecht bij het kadaster, vóór het passeren van die akte moet beschikken over een schriftelijke en onherroepelijke volmacht tot royement. De notaris heeft een op 15 januari 2018 namens [Z] B.V. ondertekende onherroepelijke schriftelijke volmacht tot doorhaling van de scheepshypotheek op [casco C] in het geding gebracht en in reactie op vragen van klaagster is namens de notaris schriftelijk bevestigd dat [Z] B.V. conform de aflosnota is voldaan, dat haar hypotheekrecht ten tijde van de levering van [casco C] aan klaagster niet meer bestond en dat het casco wel degelijk vrij van hypotheek was geleverd (bij e-mailberichten van een gemachtigde van de notaris aan een gemachtigde van klaagster van 26 februari 2021, 2 maart 2021 en 17 april 2021). Nu de kamer geen aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze namens de notaris gedane mededelingen onjuist zijn, gaat de kamer ervan uit dat het hypotheekrecht ten tijde van de levering van [casco C] aan klaagster niet meer bestond.

4.25.    Zoals gemeld, heeft de notaris erkend dat dit hypotheekrecht niet binnen de daarvoor in het Reglement royementen gestelde termijn van drie maanden na het passeren van de akte van levering van 19 januari 2018 is doorgehaald bij het kadaster. Nadat de notaris daar op 19 februari 2021 door [Z] B.V. op was geattendeerd, heeft hij alsnog gezorgd voor doorhaling. In het door de notaris overgelegde uittreksel uit het kadaster van 25 februari 2021 staat vermeld dat er geen hypotheken en beslagen zijn gevestigd op [casco C]. Volgens de notaris is gebleken dat deze (scheeps)hypotheek ten onrechte niet was doorgehaald omdat die doorhaling samen met de doorhaling van meerdere hypotheekrechten op onroerende zaken in één (verzamel)royements-akte had plaatsgevonden, waarna die akte alleen is ingeschreven in het kadaster voor onroerende zaken en niet in het kadastrale register voor de scheepvaart. Na deze constatering is het kantoorbeleid vervolgens zo gewijzigd dat de doorhaling van vastgoedhypotheken en scheepshypotheken voortaan niet meer in eenzelfde verzamelroyementsakte wordt gecombineerd, aldus de notaris.

4.26.    Nu de notaris het verzuim zo spoedig mogelijk na kennisname daarvan – en overigens voordat klaagster hem daar bij brief van 26 februari 2021 vragen over had gesteld – heeft hersteld terwijl hij zijn excuses heeft aangeboden voor de gang van zaken en het kantoorbeleid inmiddels heeft aangepast om herhaling te voorkomen, is de kamer van oordeel dat dit klachtonderdeel verder van onvoldoende gewicht is om de notaris daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Daarom wordt het derde klachtonderdeel ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel 4

4.27.    Samengevat verwijt klaagster de notaris dat hij niet of ontwijkend heeft gereageerd op haar vragen en klachten over zijn handelwijze in verband met de gang van zaken rond de (beoogde) levering van [casco A] en het hypotheekrecht op [casco C] en dat hij de door hem in dat verband gemaakte beroepsfouten pas in een laat stadium heeft erkend. Klaagster verwijt de notaris onder meer ook dat hij een beroep heeft gedaan op de vervaltermijn in zijn algemene voorwaarden, dat hij in verband met de vergoeding van de door haar gestelde schade zoveel mogelijk verwijst naar [X] Group en [Y] als aansprakelijke partijen, dat hij klaagster vooral lijkt te willen ontmoedigen door een lange en kostbare procedure in het vooruitzicht te stellen en dat zijn reactie in belangrijke mate lijkt te worden ingegeven door de belangen van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

4.28.    Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de kamer voorop dat een notaris binnen bepaalde grenzen vrij is om zijn standpunt over een klacht kenbaar te maken en zich te verdedigen op de wijze die hem goeddunkt. Uit de stukken blijkt dat klaagster enerzijds en de notaris en zijn verzekeraar anderzijds diepgaand met elkaar van mening verschillen over onder meer de (civielrechtelijke) vraag of, en zo ja in hoeverre, de notaris aansprakelijk is voor de door klaagster beweerdelijk geleden schade. Klaagster heeft die schade bij brief van 17 april 2020 aanvankelijk begroot op € 995.000,00 en nadat de notaris en de verzekeraar iedere aansprakelijkheid van de hand hadden gewezen heeft klaagster haar schade bij brief van 18 oktober 2020 nader begroot op € 3.153.345,95. Er is dus sprake van een groot financieel belang en in de loop van de tijd zijn de wederzijdse standpunten verhard en hebben de gemachtigden over en weer wel eens een “scherpe pen” gevoerd, aldus de gemachtigden van de notaris. Zij hebben namens de notaris naar voren gebracht dat het hem op grond van de polis van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering zelf niet vrijstaat over te gaan tot erkenning van aansprakelijkheid en dat de gestelde schade van ruim drie miljoen euro de volmacht van de reguliere schadebehandelaars voor beroepsaansprakelijkheid te boven gaat, waardoor de genoemde twee beroepsfouten pas na uitvoerig overleg met de verzekeraar zijn erkend.

4.29.    Daargelaten dat een notaris niet gehouden is om beroepsfouten en/of aansprakelijkheid te erkennen, kan in redelijkheid niet van een notaris worden verwacht dat hij mogelijkheden om zich te verweren tegen een klacht/claim onbenut laat. Mede tegen de achtergrond van de civielrechtelijke claim en de daarmee samenhangende betrokkenheid van zijn verzekeraar is de kamer dan ook van oordeel dat aan de notaris geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop (namens hem) op de vragen en klachten van klaagster is gereageerd. Het vierde klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

Verzoek tot een breder onderzoek vooronderzoek als bedoeld in artikel 99a Wna

4.30.    Mede omdat volgens klaagster mogelijk sprake is van een praktijk waarbij schepen in het Nederlandse register te boek worden gesteld terwijl zij zich nog niet in Nederland bevinden, stelt klaagster dat aanleiding bestaat om een breder onderzoek te doen naar onder meer:

  • de relatie tussen de notaris en [Y] en [X] Group en de transacties waarbij hij voor hen betrokken is geweest;
  • de betrokkenheid van de notaris bij de leveringen die zijn voorafgegaan aan de (ongeldige) levering van [casco A] aan klaagster;
  • de vraag aan wie en op welke basis de notaris de derde betalingstermijn met betrekking tot [casco A], [casco C] en [casco B] heeft overgeboekt vanaf zijn derdengeldenrekening.

4.31.    Gelet op de inhoud van dit verzoek gaat de kamer ervan uit dat dit moet worden aangemerkt als een verzoek tot het gelasten van een vooronderzoek als bedoeld in artikel 99a Wna. Onder verwijzing naar de inhoud van zijn verweer heeft de notaris de kamer gevraagd dit verzoek af te wijzen. Zo nodig heeft hij wel zijn medewerking aan zo’n onderzoek toegezegd.

4.32.    Gelet op de inhoud van deze beslissing ziet de kamer geen aanleiding voor het gelasten van het gevraagde onderzoek, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.

Maatregel

4.33.    Als een klacht(onderdeel) gegrond wordt verklaard, wordt in beginsel een tuchtmaatregel opgelegd. Bij de beoordeling van de vraag welke maatregel passend en geboden is, neemt de kamer in aanmerking dat de notaris zijn zwaarwegende zorgplicht jegens klaagster heeft geschonden. Nu aan de notaris, die sinds 1997 in het notariaat werkzaam is, niet eerder een tuchtmaatregel is opgelegd, is de kamer van oordeel dat bij wijze van een zakelijke terechtwijzing kan worden volstaan met het opleggen van een waarschuwing.

Proceskosten  

4.34.    Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, moet de notaris op grond van het bepaalde bij artikel 99 lid 5 Wna het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar vergoeden.

4.35.    De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder a Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021, te veroordelen in de volgende kosten:
- de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten
  maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00;
- de kosten van klaagster in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
  vastgesteld op een punt voor het indienen van de klacht en een punt voor het bijwonen van de
  mondelinge behandeling, waarbij de kamer de waarde per punt vaststelt op € 525,00 met een
  wegingsfactor 1, dus in totaal € 1.050,00.
De notaris moet deze kosten en het genoemde griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster vergoeden. Klaagster moet daarvoor tijdig een rekeningnummer doorgeven aan de notaris.

4.36.    Nu de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard en aan de notaris een maatregel wordt opgelegd, ziet de kamer – gelet op het bepaalde bij 103b lid 1 onder b Wna en de genoemde Richtlijn – aanleiding om de notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op een bedrag van € 2.000,00 en gelet op het gewicht van de zaak acht de kamer het passend om de notaris te veroordelen om in verband met die kosten een bedrag van € 2.000,00 aan de kamer te vergoeden. De notaris moet deze kosten na het onherroepelijk worden van deze beslissing voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in artikel 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

5.         De beslissing

De kamer:

5.1.      verklaart het eerste klachtonderdeel niet-ontvankelijk;

5.2.      verklaart het tweede klachtonderdeel gegrond;

5.3.      verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

5.4.      wijst het verzoek tot het gelasten van een vooronderzoek als bedoeld in artikel 99a Wna af;

5.5.      legt aan de notaris de tuchtmaatregel van een waarschuwing op;

5.6.      veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van een bedrag van:

  • € 50,00 in verband met het genoemde griffierecht,
  • € 50,00 in verband met de genoemde kosten van klaagster,
  • € 1.050,00 in verband met de genoemde kosten van rechtsbijstand van klaagster en bepaalt dat het totaalbedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.35. is omschreven;

5.7.       veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 2.000,00 in verband
      met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden
      betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.36. is omschreven;

Deze beslissing is gegeven door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, mr. T. Zuidema,  plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. P.G. Heeringa, plaatsvervangend notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2022 door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.  

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.