ECLI:NL:TNORSHE:2022:22 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2022/25 en SHE/2022/15

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2022:22
Datum uitspraak: 13-06-2022
Datum publicatie: 20-06-2022
Zaaknummer(s): SHE/2022/25 en SHE/2022/15
Onderwerp: Registergoed, subonderwerp: Overig
Beslissingen: Verzet ongegrond
Inhoudsindicatie: De door klaagster ingediende klacht ziet op het handelen van de notaris in 2011/2012 met betrekking tot het opstarten van een veiling van de aan klaagster in eigendom toebehorende registergoederen. De voorzitter van de kamer heeft geoordeeld dat, voor zover de klacht is gericht tegen anderen dan de notaris, klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is in haar klacht en dat, voor zover de klacht is gericht tegen de notaris, de klacht te laat is ingediend en daarom eveneens kennelijk niet-ontvankelijk is.De kamer verenigt zich met het oordeel van de voorzitter en de daaraan ten grondslag liggende motivering. Het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter wordt ongegrond verklaard.

Klachtnummer    : SHE/2022/25 (eerder: SHE/2022/15)

Datum uitspraak : 13 juni 2022

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de kamer voor het notariaat op het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van deze kamer van 11 april 2022 naar aanleiding van de klacht van:


[klaagster] (hierna: klaagster),

wonende in [woonplaats],


tegen

[de notaris] (hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats].

1.         De procedure


1.1.      Bij e-mail van 17 december 2021 aan de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer Den Haag) heeft klaagster een klacht geformuleerd tegen de notaris.

1.2.      Bij beslissing van de president van het gerechtshof Amsterdam van 2 maart 2022 is de klacht doorverwezen naar de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer).

1.3.      Bij brief van 14 maart 2022 heeft de kamer een kopie van de klacht aan de notaris gezonden en hem verzocht om zijn standpunt binnen drie weken kenbaar te maken.

1.4.      De notaris heeft bij e-mail van 18 maart 2022 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

1.5.      Bij beslissing van 11 april 2022 heeft mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter van de kamer (hierna: de voorzitter), op de klacht beslist. Naar zijn oordeel is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk. Om die reden heeft de voorzitter de klacht direct afgewezen.

1.6.      De kamer heeft op 25 april 2022 e-mails van klaagster ontvangen, waarbij zij een brief van dezelfde datum in gedeelten heeft bijgevoegd. Bij die brief van in totaal zestien pagina’s heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij brieven van 25 april 2022 heeft klaagster producties ingediend. Deze producties heeft de kamer op 2 mei 2022 ontvangen.

1.7.      Op 2 juni 2022 is aan partijen bericht dat de uitspraakdatum is bepaald op 13 juni 2022.

2.         De feiten

2.1.      Bij brief van 1 februari 2011 heeft een medewerkster van de notaris onder andere het volgende aan klaagster te kennen gegeven:

“Hierbij bericht ik u dat [naam notariskantoor] van ABN AMRO Bank N.V. (hierna te noemen: de Executant), opdracht heeft ontvangen om over te gaan tot veiling (middels openbare verkoop) van de aan u toebehorende registergoederen zoals vermeld op bijgaand overzicht (hierna te noemen: het Registergoed), met inbegrip van de verpande roerende zaken als bedoeld in artikel 3:254 Burgerlijk Wetboek.

Na opzegging door de Executant van de kredietfaciliteit van de Executant aan u, bent u in verzuim met de terugbetaling van hetgeen de Executant van u te vorderen heeft. Omdat u, tot waarborg van hetgeen de Executant van u te vorderen heeft, hypotheek op het Registergoed heeft verleend aan de Executant, is de Executant bevoegd het Registergoed te veilen.

De aanzegging van de veiling en de aanwijzing van één van de notarissen verbonden aan [naam notariskantoor], als veilingnotaris wordt u binnenkort bij exploot betekend door een deurwaarder. In overleg met de Executant zal een datum voor de veiling worden vastgesteld. De aankondiging van de veiling zal minimaal 30 dagen voor de veiling plaatsvinden middels advertenties in een plaatselijk en eventueel een landelijk dagblad. Daarnaast zal de veiling worden aangekondigd door plaatsing op de internetsite veilingbiljet.nl.”

2.2.      Bij faxbericht van 4 februari 2011 heeft de advocaat van klaagster aan de medewerkster van de notaris verzocht om af te zien van de veiling van de aan klaagster in eigendom toebehorende registergoederen in verband met een door de GGZ ingediend verzoek tot ondercuratelestelling van klaagster.

2.3.      Op [datum] 2011 is klaagster onder curatele gesteld.

2.4.      Bij aangetekende brief van 25 mei 2012 heeft een medewerkster van de notaris aan de curator van klaagster laten weten dat de openbare verkoop zou plaatsvinden op 11 juni 2012.

2.5.      In maart 2017 heeft klaagster bij de kamer Den Haag een klacht ingediend tegen de notaris (geregistreerd onder klachtnummer 17-25, hierna: klacht 17-25). Bij beslissing van 11 juli 2017 heeft mr. G.P. van Ham, voorzitter van de kamer Den Haag (hierna: mr. Van Ham), op klacht 17-25 beslist. Hij heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in klacht 17-25. In de beslissing van mr. Van Ham staat onder andere het volgende vermeld:

De klacht en het verweer van de notaris

Klaagster heeft in haar klaagschrift haar ongenoegen geuit over de gang van zaken bij zowel de ABN AMRO, haar curator, de notaris en enkele andere partijen die betrokken waren bij het - naar klaagster stelt - ten onrechte gelegde executoriale beslag. Nu in deze procedure enkel acht kan worden geslagen op de klachten die tegen de notaris zijn gericht zullen overige verzoeken en klachten van klaagster buiten beschouwing worden gelaten. Klaagster klaagt dat de notaris is gestart met de veiling van haar onroerend goed zonder daartoe een vonnis aan ten grondslag lag. Ook klaagt klaagster dat de notaris heeft nagelaten om vrienden van klaagster die zich bij de notaris hadden gemeld en bereid waren het uitstaande krediet bij ABN AMRO af te lossen in contact te brengen met klaagster.

De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.

De beoordeling

(…)

Dan wat betreft de ontvankelijkheid in verband met het tijdsverloop. In dat kader is artikel 99 lid 15 Wna van belang waarin is bepaald dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven heeft kennisgenomen. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

Het verwijt dat de notaris wordt gemaakt ziet op het handelen dan wel het nalaten van de notaris tijdens de gebeurtenissen in 2011 en 2012. In die tijd heeft klaagster ook brieven aan de notaris gestuurd om haar ongenoegen te uiten over de werkwijze van de notaris. Daaruit leidt de voorzitter af dat klaagster bekend was met het handelen / nalaten van de notaris en de gevolgen daarvan. Klaagster heeft haar klacht op 23 maart 2017 ingediend en heeft dus tot meer dan drie jaar nadat het handelen/nalaten van de notaris haar bekend waren gewacht met de indiening. Nu de vervaltermijn is overschreden is moet de klacht van klaagster alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard.”

2.6.      Klaagster heeft verzet ingesteld tegen de beslissing van mr. Van Ham. Op 20 december 2017 heeft de kamer Den Haag het verzet ongegrond verklaard. In de beslissing staat onder andere het volgende vermeld:

“De Kamer is evenals de voorzitter van oordeel dat klaagster in 2011/2012 reeds bekend was met het handelen en/of nalaten van de notaris en ook met de gevolgen daarvan. In die periode heeft zij immers brieven aan de notaris gestuurd om haar ongenoegen te uiten over zijn werkwijze. Klaagster stelt zich op het standpunt dat zij niet eerder dan in 2017 een klacht heeft ingediend omdat de curator haar heeft tegengewerkt en haar dossiers door haar toenmalige verhuurder zijn vernietigd. Wat daar ook van zij, die omstandigheden wijzigen het moment niet waarop klaagster bekend is geworden met het handelen en/of nalaten van de notaris en de gevolgen daarvan. Enkel dat moment is bepalend voor een oordeel over de vraag wanneer de termijn is verstreken waarbinnen een klacht moet zijn ingediend. De wet biedt niet de mogelijkheid om de termijn te verlengen in geval van bijzondere (persoonlijke) omstandigheden. De ratio voor het opnemen van de termijn is immers met name gelegen in het feit dat na verloop van een bepaalde termijn ervan uit moet kunnen worden gegaan dat de betrokkene geen reden ziet om een klacht tegen de notaris in te dienen (Tweede Kamer II, 1996-1997, 23 706, nr. 12).”

2.7.      Bij e-mail van 23 november 2020 heeft klaagster onder andere het volgende aan de kamer Den Haag laten weten:

“Zoals telefonisch met uw medewerkster overlegd zal ik binnen 3 jaar na de uitspraak opnieuw een klacht tegen bovengenoemde notaris indienen over enkele weken zal ik mijn klacht aan u verzenden met het verzoek om betaling van het griffiegeld van ongeveer euro 50,-- of hoger (…)”

2.8.      Bij e-mail van 17 december 2021 heeft klaagster, onder verwijzing naar haar e-mail van 23 november 2020, de onderhavige klacht ingediend. Onderaan haar klaagschrift staat het volgende vermeld:

“Met de inhoud van dit mailbericht stuit ik de verjaringstermijn en dien opnieuw een klacht in tegen de ABN AMRO die in samenwerking met notaris [naam] op 11 juni 2012 met bovengenoemde huurders executoriale verkoop van mijn bezittingen in gang zette dat daarna op 7 september 2012 in opdracht van kantonrechter mr. [naam] in een onderhandse verkoop van mijn roerende en onroerend goed portefeuille met als eis om mij op 24 december 2014 met achterlating van mijn inventaris uit huis te laten zetten op grond waarvan ik bij diverse instanties de verjaringstermijnen stuitte. Met dit mailbericht stuit ik de verjaringstermijn en dien met nieuwe feiten opnieuw een klacht in tegen [de notaris] van [naam notariskantoor] te [plaatsnaam]; ik zal de schriftelijke stukken (vonnissen waaruit e.e.a. blijkt) per post aan u verzenden.”

3.         De klacht

3.1.      In het klaagschrift van klaagster staat onder meer het volgende vermeld:

“Refererend naar mijn email d.d. 23 november 2020 waarin ik mededeelde dat ik opnieuw een klacht zal indienen tegen [de notaris] omdat de ABN AMRO zijn opdrachtgever op 11 juni 2012 ten onrechte een veiling van 17 appartementen in gang liet zetten voor een vordering van maximaal € 49.200,-- (…)”.

Vervolgens uit klaagster haar ongenoegen over de gang van zaken bij zowel de ABN AMRO, haar curator, de notaris en enkele andere partijen die betrokken waren bij de - naar klaagster stelt - ten onrechte in gang gezette veiling.

3.2.      De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Daarnaast heeft de notaris te kennen gegeven dat de veiling van de aan klaagster in eigendom toebehorende registergoederen uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden.

4.         De beoordeling van het verzet

4.1.      Op grond van artikel 99 lid 15 van de Wet op het notarisambt (Wna) kan een klager tegen de beslissing van de voorzitter tot afwijzing van een klacht binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij de kamer. De kamer constateert dat het verzetschrift is ontvangen op 25 april 2022, zodat het verzet tijdig is gedaan.

4.2.      In artikel 99 lid 15 Wna is verder bepaald dat de klager in zijn verzetschrift gemotiveerd moet aangeven met welke overwegingen van de voorzitter hij zich niet kan verenigen en dat de klager kan vragen over zijn verzet te worden gehoord. De voorzitter heeft dit ook duidelijk vermeld aan het einde van zijn beslissing, waarbij hij heeft verwezen naar dit wetsartikel.

4.3.      De kamer constateert dat klaagster in haar verzetschrift niet heeft gevraagd om over haar verzet te worden gehoord. Daarom zal de kamer het verzet zonder nader onderzoek afdoen overeenkomstig artikel 99 lid 18 Wna.  

4.4.      In de bestreden beslissing heeft de voorzitter (onder meer) als volgt overwogen:

Ontvankelijkheid klacht tegen anderen dan de notaris

4.2.         In het klaagschrift lijkt klaagster niet alleen te klagen over de handelwijze van de notaris, maar ook over de handelwijze van andere partijen die betrokken waren bij de in gang gezette veiling van de aan klaagster in eigendom toebehorende registergoederen. Deze anderen kunnen op grond van artikel 93 Wna echter geen beklaagde zijn. Voor zover de klacht is gericht tegen anderen dan de notaris, is klaagster daarom kennelijk niet-ontvankelijk in haar klacht. De voorzitter zal de klacht in zoverre terstond afwijzen.

Ontvankelijkheid klacht tegen de notaris

4.3.         De notaris heeft onder meer aangevoerd dat klaagster de klacht te laat heeft ingediend, met als gevolg dat zij niet-ontvankelijk is in haar klacht. Dit verweer slaagt. De voorzitter overweegt daartoe het volgende.

4.4.         De door klaagster ingediende klacht ziet op het handelen van de notaris in 2011/2012 met betrekking tot het opstarten van een veiling van de aan klaagster in eigendom toebehorende registergoederen. De voorzitter is van oordeel dat op deze klacht de vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wna van toepassing is. Artikel 99 lid 21 Wna bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven heeft kennisgenomen (de driejaarstermijn). Anders dan klaagster lijkt te suggereren, kan deze vervaltermijn niet worden gestuit. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. Op grond van het bepaalde in de laatste twee zinnen van artikel 99 lid 21 Wna blijft bij overschrijding van eerder genoemde driejaarstermijn de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van de klacht achterwege, indien de gevolgen van het handelen of nalaten van een notaris redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken (de jaartermijn).

4.5.         De voorzitter is van oordeel dat de driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna in 2011/2012 is gaan lopen. Uit het faxbericht van de advocaat van klaagster van 4 februari 2011 volgt dat klaagster de brief van de medewerkster van de notaris van 1 februari 2011 heeft ontvangen. Klaagster was begin 2011 dus op de hoogte van de voorgenomen veiling en de betrokkenheid van het kantoor van de notaris bij die veiling. Bij aangetekende brief van 25 mei 2012 is de curator van klaagster geïnformeerd over de op 11 juni van dat jaar geplande veiling. Vanaf in ieder geval dat moment bestond voor (de curator van) klaagster de mogelijkheid om kennis te nemen van de feiten ter zake waarvan zij de notaris nu verwijten maakt. Voor de aanvang van de vervaltermijn is bepalend de objectieve kennis van het handelen of nalaten van de notaris en niet de subjectieve kennis dat dit handelen of nalaten mogelijk tuchtrechtelijk onjuist zou kunnen zijn, aldus vaste jurisprudentie van het gerechtshof Amsterdam (zie gerechtshof Amsterdam 9 februari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:182). Nu de klacht op 17 december 2021 is ingediend, is de voorzitter van oordeel dat de klacht te laat is ingediend.

4.6.         Maar ook indien de nadere vervaltermijn van één jaar van artikel 99 lid 21 Wna in dit geval van toepassing zou zijn, is de klacht niet tijdig ingediend. Voormelde nadere vervaltermijn gaat lopen, indien geoordeeld wordt dat de gevolgen van het aan de notaris verweten handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaarstermijn bekend zijn geworden aan klaagster.

Mede gelet op de eerder ingediende klacht 17-25 bij de kamer Den Haag, in welke klacht dezelfde verwijten spelen als in de onderhavige klacht, de beslissing van die kamer van 20 december 2017 en de e-mail van klaagster aan de kamer Den Haag van 23 november 2020 constateert de voorzitter dat de jaartermijn ook ruim is verstreken. De klacht is dus hoe dan ook te laat ingediend.

4.7.         Omdat de voorzitter van oordeel is dat de klacht te laat is ingediend en dus kennelijk niet-ontvankelijk is, zal de voorzitter de klacht terstond afwijzen. De voorzitter komt daarmee niet meer toe aan de beoordeling van de overige niet-ontvankelijkheidsverweren van de notaris.”

4.5.      In haar verzetschrift heeft klaagster uitgebreid haar ongenoegen geuit over de gang van zaken bij zowel de ABN AMRO, haar curator, de notaris en enkele andere partijen, instanties en personen die betrokken waren bij de - naar klaagster stelt - ten onrechte in gang gezette veiling. Daarbij heeft klaagster verwezen naar de inhoud van de door haar ingediende stukken. De voorzitter is aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht echter niet toegekomen. Hij heeft namelijk geoordeeld dat, voor zover de klacht is gericht tegen anderen dan de notaris, klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is in haar klacht en dat, voor zover de klacht is gericht tegen de notaris, de klacht te laat is ingediend en daarom eveneens kennelijk niet-ontvankelijk is. Naar het oordeel van de kamer heeft klaagster in haar verzetschrift niet gemotiveerd aangegeven met welke overwegingen van de voorzitter zij zich niet kan verenigen.

4.6.      De kamer verenigt zich daarom met het oordeel van de voorzitter dat, voor zover de klacht is gericht tegen anderen dan de notaris, klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is in haar klacht. Deze anderen kunnen op grond van artikel 93 Wna geen beklaagde zijn.

4.7.      In haar verzetschrift heeft klaagster erkend dat zij de brief van de medewerkster van de notaris van 1 februari 2011 heeft ontvangen. Klaagster was begin 2011 dus op de hoogte van de voorgenomen veiling en de betrokkenheid van het kantoor van de notaris bij die veiling. Klaagster heeft ook niet weersproken dat haar curator bij aangetekende brief van 25 mei 2012 is geïnformeerd over de op 11 juni van dat jaar geplande veiling. Vanaf in ieder geval dat moment bestond voor (de curator van) klaagster dus de mogelijkheid om kennis te nemen van de feiten ter zake waarvan zij de notaris nu verwijten maakt. Op grond van het voorgaande is de kamer, net als de voorzitter, van oordeel dat de driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna in 2011/2012 is gaan lopen. In haar verzetschrift stelt klaagster dat de brief van 1 februari 2011 “zonder gegronde redenen werd verzonden” en dat de veiling bij de aangetekende brief van 25 mei 2012 “ten onrechte in gang werd gezet”. Voor de aanvang van de vervaltermijn is echter niet bepalend of de notaris mogelijk tuchtrechtelijk onjuist zou hebben gehandeld. Bepalend is dat klaagster kennis had van het handelen van de notaris. Nu de klacht op 17 december 2021 is ingediend, is de kamer met de voorzitter van oordeel dat de klacht te laat is ingediend.

4.8.      Maar ook indien de nadere vervaltermijn van één jaar van artikel 99 lid 21 Wna in dit geval van toepassing zou zijn, is de klacht niet tijdig ingediend. De kamer verenigt zich met het in r.o. 4.6. van de voorzittersbeslissing neergelegde oordeel en de daaraan ten grondslag liggende motivering.

4.9.      Aangezien de kamer van oordeel is dat niet is gebleken dat de beslissing van de voorzitter niet op goede gronden is gegeven, zal de kamer het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ongegrond verklaren.  

5.         De beslissing

De kamer voor het notariaat:  

verklaart het verzet ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. G. Herwig, notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2022 door mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Klachtnummer    : SHE/2022/15

Datum uitspraak : 11 april 2022

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter (hierna: de voorzitter) van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s‑Hertogenbosch naar aanleiding van de klacht van:


[klaagster] (hierna: klaagster),

wonende in [woonplaats],


tegen

[de notaris] (hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats].

1.         De procedure

1.1.      Bij e-mail van 17 december 2021 aan de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer Den Haag) heeft klaagster een klacht geformuleerd tegen de notaris.

1.2.      Bij beslissing van de president van het gerechtshof Amsterdam van 2 maart 2022 is de klacht doorverwezen naar de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer).

1.3.      Bij brief van 14 maart 2022 heeft de kamer een kopie van de klacht aan de notaris gezonden en hem verzocht om zijn standpunt binnen drie weken kenbaar te maken.

1.4.      De notaris heeft bij e-mail van 18 maart 2022 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

2.         De feiten

2.1.      Bij brief van 1 februari 2011 heeft een medewerkster van de notaris onder andere het volgende aan klaagster te kennen gegeven:

“Hierbij bericht ik u dat [naam notariskantoor] van ABN AMRO Bank N.V. (hierna te noemen: de Executant), opdracht heeft ontvangen om over te gaan tot veiling (middels openbare verkoop) van de aan u toebehorende registergoederen zoals vermeld op bijgaand overzicht (hierna te noemen: het Registergoed), met inbegrip van de verpande roerende zaken als bedoeld in artikel 3:254 Burgerlijk Wetboek.

Na opzegging door de Executant van de kredietfaciliteit van de Executant aan u, bent u in verzuim met de terugbetaling van hetgeen de Executant van u te vorderen heeft. Omdat u, tot waarborg van hetgeen de Executant van u te vorderen heeft, hypotheek op het Registergoed heeft verleend aan de Executant, is de Executant bevoegd het Registergoed te veilen.

De aanzegging van de veiling en de aanwijzing van één van de notarissen verbonden aan [naam notariskantoor], als veilingnotaris wordt u binnenkort bij exploot betekend door een deurwaarder. In overleg met de Executant zal een datum voor de veiling worden vastgesteld. De aankondiging van de veiling zal minimaal 30 dagen voor de veiling plaatsvinden middels advertenties in een plaatselijk en eventueel een landelijk dagblad. Daarnaast zal de veiling worden aangekondigd door plaatsing op de internetsite veilingbiljet.nl.”

2.2.      Bij faxbericht van 4 februari 2011 heeft de advocaat van klaagster aan de medewerkster van de notaris verzocht om af te zien van de veiling van de aan klaagster in eigendom toebehorende registergoederen in verband met een door de GGZ ingediend verzoek tot ondercuratelestelling van klaagster.

2.3.      Op [datum] 2011 is klaagster onder curatele gesteld.

2.4.      Bij aangetekende brief van 25 mei 2012 heeft een medewerkster van de notaris aan de curator van klaagster laten weten dat de openbare verkoop zou plaatsvinden op 11 juni 2012.

2.5.      In maart 2017 heeft klaagster bij de kamer Den Haag een klacht ingediend tegen de notaris (geregistreerd onder klachtnummer 17-25, hierna: klacht 17-25). Bij beslissing van 11 juli 2017 heeft mr. G.P. van Ham, voorzitter van de kamer Den Haag (hierna: mr. Van Ham), op klacht 17-25 beslist. Hij heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in klacht 17-25. In de beslissing van mr. Van Ham staat onder andere het volgende vermeld:

De klacht en het verweer van de notaris

Klaagster heeft in haar klaagschrift haar ongenoegen geuit over de gang van zaken bij zowel de ABN AMRO, haar curator, de notaris en enkele andere partijen die betrokken waren bij het - naar klaagster stelt - ten onrechte gelegde executoriale beslag. Nu in deze procedure enkel acht kan worden geslagen op de klachten die tegen de notaris zijn gericht zullen overige verzoeken en klachten van klaagster buiten beschouwing worden gelaten. Klaagster klaagt dat de notaris is gestart met de veiling van haar onroerend goed zonder daartoe een vonnis aan ten grondslag lag. Ook klaagt klaagster dat de notaris heeft nagelaten om vrienden van klaagster die zich bij de notaris hadden gemeld en bereid waren het uitstaande krediet bij ABN AMRO af te lossen in contact te brengen met klaagster.

De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.

De beoordeling

(…)

Dan wat betreft de ontvankelijkheid in verband met het tijdsverloop. In dat kader is artikel 99 lid 15 Wna van belang waarin is bepaald dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven heeft kennisgenomen. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

Het verwijt dat de notaris wordt gemaakt ziet op het handelen dan wel het nalaten van de notaris tijdens de gebeurtenissen in 2011 en 2012. In die tijd heeft klaagster ook brieven aan de notaris gestuurd om haar ongenoegen te uiten over de werkwijze van de notaris. Daaruit leidt de voorzitter af dat klaagster bekend was met het handelen / nalaten van de notaris en de gevolgen daarvan. Klaagster heeft haar klacht op 23 maart 2017 ingediend en heeft dus tot meer dan drie jaar nadat het handelen/nalaten van de notaris haar bekend waren gewacht met de indiening. Nu de vervaltermijn is overschreden is moet de klacht van klaagster alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard.”

2.6.      Klaagster heeft verzet ingesteld tegen de beslissing van mr. Van Ham. Op 20 december 2017 heeft de kamer Den Haag het verzet ongegrond verklaard. In de beslissing staat onder andere het volgende vermeld:

“De Kamer is evenals de voorzitter van oordeel dat klaagster in 2011/2012 reeds bekend was met het handelen en/of nalaten van de notaris en ook met de gevolgen daarvan. In die periode heeft zij immers brieven aan de notaris gestuurd om haar ongenoegen te uiten over zijn werkwijze. Klaagster stelt zich op het standpunt dat zij niet eerder dan in 2017 een klacht heeft ingediend omdat de curator haar heeft tegengewerkt en haar dossiers door haar toenmalige verhuurder zijn vernietigd. Wat daar ook van zij, die omstandigheden wijzigen het moment niet waarop klaagster bekend is geworden met het handelen en/of nalaten van de notaris en de gevolgen daarvan. Enkel dat moment is bepalend voor een oordeel over de vraag wanneer de termijn is verstreken waarbinnen een klacht moet zijn ingediend. De wet biedt niet de mogelijkheid om de termijn te verlengen in geval van bijzondere (persoonlijke) omstandigheden. De ratio voor het opnemen van de termijn is immers met name gelegen in het feit dat na verloop van een bepaalde termijn ervan uit moet kunnen worden gegaan dat de betrokkene geen reden ziet om een klacht tegen de notaris in te dienen (Tweede Kamer II, 1996-1997, 23 706, nr. 12).”

2.7.      Bij e-mail van 23 november 2020 heeft klaagster onder andere het volgende aan de kamer Den Haag laten weten:

“Zoals telefonisch met uw medewerkster overlegd zal ik binnen 3 jaar na de uitspraak opnieuw een klacht tegen bovengenoemde notaris indienen over enkele weken zal ik mijn klacht aan u verzenden met het verzoek om betaling van het griffiegeld van ongeveer euro 50,-- of hoger (…)”

2.8.      Bij e-mail van 17 december 2021 heeft klaagster, onder verwijzing naar haar e-mail van 23 november 2020, de onderhavige klacht ingediend. Onderaan haar klaagschrift staat het volgende vermeld:

“Met de inhoud van dit mailbericht stuit ik de verjaringstermijn en dien opnieuw een klacht in tegen de ABN AMRO die in samenwerking met notaris [naam] op 11 juni 2012 met bovengenoemde huurders executoriale verkoop van mijn bezittingen in gang zette dat daarna op 7 september 2012 in opdracht van kantonrechter mr. [naam] in een onderhandse verkoop van mijn roerende en onroerend goed portefeuille met als eis om mij op 24 december 2014 met achterlating van mijn inventaris uit huis te laten zetten op grond waarvan ik bij diverse instanties de verjaringstermijnen stuitte. Met dit mailbericht stuit ik de verjaringstermijn en dien met nieuwe feiten opnieuw een klacht in tegen [de notaris] van [naam notariskantoor] te [plaatsnaam]; ik zal de schriftelijke stukken (vonnissen waaruit e.e.a. blijkt) per post aan u verzenden.”

3.         De klacht

3.1.      In het klaagschrift van klaagster staat onder meer het volgende vermeld:

“Refererend naar mijn email d.d. 23 november 2020 waarin ik mededeelde dat ik opnieuw een klacht zal indienen tegen [de notaris] omdat de ABN AMRO zijn opdrachtgever op 11 juni 2012 ten onrechte een veiling van 17 appartementen in gang liet zetten voor een vordering van maximaal € 49.200,-- (…)”.

Vervolgens uit klaagster haar ongenoegen over de gang van zaken bij zowel de ABN AMRO, haar curator, de notaris en enkele andere partijen die betrokken waren bij de - naar klaagster stelt - ten onrechte in gang gezette veiling.

3.2.      De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken. Daarnaast heeft de notaris te kennen gegeven dat de veiling van de aan klaagster in eigendom toebehorende registergoederen uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van het bepaalde in artikel 99 lid 11 Wna kan de voorzitter na een summier onderzoek, zo nodig na de klager en de betrokken notaris te hebben gehoord, de klacht terstond bij met redenen omklede beslissing afwijzen indien hij van oordeel is dat deze kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond is, of van onvoldoende gewicht.

Ontvankelijkheid klacht tegen anderen dan de notaris

4.2.      In het klaagschrift lijkt klaagster niet alleen te klagen over de handelwijze van de notaris, maar ook over de handelwijze van andere partijen die betrokken waren bij de in gang gezette veiling van de aan klaagster in eigendom toebehorende registergoederen. Deze anderen kunnen op grond van artikel 93 Wna echter geen beklaagde zijn. Voor zover de klacht is gericht tegen anderen dan de notaris, is klaagster daarom kennelijk niet-ontvankelijk in haar klacht. De voorzitter zal de klacht in zoverre terstond afwijzen.

Ontvankelijkheid klacht tegen de notaris

4.3.      De notaris heeft onder meer aangevoerd dat klaagster de klacht te laat heeft ingediend, met als gevolg dat zij niet-ontvankelijk is in haar klacht. Dit verweer slaagt. De voorzitter overweegt daartoe het volgende.

4.4.      De door klaagster ingediende klacht ziet op het handelen van de notaris in 2011/2012 met betrekking tot het opstarten van een veiling van de aan klaagster in eigendom toebehorende registergoederen. De voorzitter is van oordeel dat op deze klacht de vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wna van toepassing is. Artikel 99 lid 21 Wna bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven heeft kennisgenomen (de driejaarstermijn). Anders dan klaagster lijkt te suggereren, kan deze vervaltermijn niet worden gestuit. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. Op grond van het bepaalde in de laatste twee zinnen van artikel 99 lid 21 Wna blijft bij overschrijding van eerder genoemde driejaarstermijn de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van de klacht achterwege, indien de gevolgen van het handelen of nalaten van een notaris redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken (de jaartermijn).

4.5.      De voorzitter is van oordeel dat de driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna in 2011/2012 is gaan lopen. Uit het faxbericht van de advocaat van klaagster van 4 februari 2011 volgt dat klaagster de brief van de medewerkster van de notaris van 1 februari 2011 heeft ontvangen. Klaagster was begin 2011 dus op de hoogte van de voorgenomen veiling en de betrokkenheid van het kantoor van de notaris bij die veiling. Bij aangetekende brief van 25 mei 2012 is de curator van klaagster geïnformeerd over de op 11 juni van dat jaar geplande veiling. Vanaf in ieder geval dat moment bestond voor (de curator van) klaagster de mogelijkheid om kennis te nemen van de feiten ter zake waarvan zij de notaris nu verwijten maakt. Voor de aanvang van de vervaltermijn is bepalend de objectieve kennis van het handelen of nalaten van de notaris en niet de subjectieve kennis dat dit handelen of nalaten mogelijk tuchtrechtelijk onjuist zou kunnen zijn, aldus vaste jurisprudentie van het gerechtshof Amsterdam (zie gerechtshof Amsterdam 9 februari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:182). Nu de klacht op 17 december 2021 is ingediend, is de voorzitter van oordeel dat de klacht te laat is ingediend.

4.6.      Maar ook indien de nadere vervaltermijn van één jaar van artikel 99 lid 21 Wna in dit geval van toepassing zou zijn, is de klacht niet tijdig ingediend. Voormelde nadere vervaltermijn gaat lopen, indien geoordeeld wordt dat de gevolgen van het aan de notaris verweten handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaarstermijn bekend zijn geworden aan klaagster. 

Mede gelet op de eerder ingediende klacht 17-25 bij de kamer Den Haag, in welke klacht dezelfde verwijten spelen als in de onderhavige klacht, de beslissing van die kamer van 20 december 2017 en de e-mail van klaagster aan de kamer Den Haag van 23 november 2020 constateert de voorzitter dat de jaartermijn ook ruim is verstreken. De klacht is dus hoe dan ook te laat ingediend.

4.7.      Omdat de voorzitter van oordeel is dat de klacht te laat is ingediend en dus kennelijk niet-ontvankelijk is, zal de voorzitter de klacht terstond afwijzen. De voorzitter komt daarmee niet meer toe aan de beoordeling van de overige niet-ontvankelijkheidsverweren van de notaris.

5.        De beslissing

De voorzitter:

wijst de klacht terstond af omdat deze kennelijk niet-ontvankelijk is.

Deze beslissing is op 11 april 2022 gegeven door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend

voorzitter.

mr. A.R. Jansen-Castelein, secretaris                            mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter

Tegen deze beslissing van de voorzitter tot afwijzing van de klacht kan de klager binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij deze kamer voor het notariaat (Postadres: Postbus 70584, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch). De klager dient gemotiveerd aan te geven met welke overweging(en) van de voorzitter hij/zij zich niet kan verenigen. Hij/zij kan daarbij vragen over het verzet te worden gehoord (artikel 99, lid 15, Wna). Als het verzet aan de kamer voor het notariaat wordt voorgelegd, zal de voorzitter die de beslissing heeft gegeven een plaatsvervanger aanwijzen om hem bij de behandeling van het verzet te vervangen.