ECLI:NL:TNORSHE:2022:19 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2021/48 en 49

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2022:19
Datum uitspraak: 16-05-2022
Datum publicatie: 19-05-2022
Zaaknummer(s): SHE/2021/48 en 49
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap
  • Personen- en Familierecht, subonderwerp: Testamenten
  • Personen- en Familierecht, subonderwerp: Overig
  • Registergoed, subonderwerp: Overig
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: De klachten gaan over verschillende notariële werkzaamheden die de oud-notaris en de notaris voor (de familie van) klaagster hebben verricht. Gelet op het klaagschrift, de overgelegde stukken en het feit dat de oud-notaris is gedefungeerd heeft de kamer begrepen dat de klachtonderdelen 1 tot en met 4 tegen de oud-notaris zijn gericht en dat de klachtonderdelen 5 tot en met 11 tegen de notaris zijn gericht. Uit het klaagschrift volgt dat klachtonderdeel 12 tegen beide notarissen is gericht. De kamer is van oordeel dat een aantal klachtonderdelen te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk is. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard.

Klachtnummers  : SHE/2021/48 en SHE/2021/49

Datum uitspraak : 16 mei 2022

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klachten van:


[klaagster] (hierna: klaagster),

wonende in [woonplaats],

gemachtigde: mr. N. Statnik, advocaat in Sittard,

tegen

1) [de notaris] (hierna:de notaris, klacht SHE/2021/48),

gevestigd in [vestigingsplaats],

2) [de oud-notaris] (hierna:de oud-notaris, klacht SHE/2021/49),

wonende in [woonplaats],

(hierna samen: de notarissen),

gemachtigde: mevrouw mr. H.J. Delhaas, advocaat in Amsterdam.

1.          De procedure

1.1.      Bij brieven van 4 augustus 2021 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster klachten geformuleerd tegen de notarissen. Deze brieven (met bijlagen) zijn op 9 augustus 2021 door de kamer voor het notariaat (de kamer) ontvangen.

1.2.      Bij brieven van 25 augustus 2021 heeft de kamer een kopie van de klachten aan de notarissen gezonden en hen verzocht om hun standpunt binnen drie weken kenbaar te maken.

1.3.      De notarissen hebben verzocht uitstel te verlenen voor het indienen van een inhoudelijk verweer. De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft het verzochte uitstel verleend.  

1.4.      De gemachtigde van de notarissen heeft bij e-mail van 6 oktober 2021 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

1.5.      Bij brief van 15 november 2021 heeft mr. Statnik een nadere bijlage (zijnde een beschikking van de rechtbank Limburg van 28 september 2021) ingediend.

1.6.      Gelet op de onderlinge samenhang zijn de klachten gezamenlijk behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 21 maart 2022, waarbij klaagster en mr. B. van Meurs, de kantoorgenoot van de gemachtigde van klaagster, de notarissen en de gemachtigde van de notarissen zijn verschenen. Partijen hebben hun visie op de klachten over en weer toegelicht. De gemachtigde van klaagster heeft dit mede aan de hand van pleitnotities gedaan, die hij aan de kamer heeft overhandigd.

2.          De feiten

De klachten gaan over verschillende notariële werkzaamheden die de notarissen voor (de familie van) klaagster hebben verricht. Voor de beoordeling van de klachten acht de kamer de volgende feiten van belang.

2.1.      De oud-notaris is tot [datum] 2016 notaris geweest. Het protocol van de oud-notaris is per die datum toegewezen aan de notaris.

2.2.      Het kantoor van de notarissen heeft verschillende notariële werkzaamheden verricht voor de ouders van klaagster, de heer [naam vader] (hierna: vader) en mevrouw [naam moeder] (hierna: moeder), de broers en zussen van klaagster en klaagster.

2.3.      In 2009 heeft de oud-notaris diverse volmachten en een schenkingsakte opgesteld ten behoeve van vader, moeder en hun kinderen. 

2.4.      In 2010 heeft de oud-notaris een koopovereenkomst opgemaakt, waarbij vader en moeder hun onroerend goed in Duitsland en Spanje aan hun kinderen hebben verkocht. De levering van het onroerend goed in Duitsland heeft daarna plaatsgevonden, maar de levering van het onroerend goed in Spanje heeft tot op heden niet plaatsgevonden.  

2.5.      Vader is op [datum] 2012 overleden. Hij was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met moeder. Op grond van zijn laatste testament van 4 februari 1983, dat is gepasseerd door een aan een ander notariskantoor verbonden notaris, heeft vader zijn uit zijn huwelijk met moeder geboren negen kinderen, onder wie klaagster, tot zijn erfgenamen benoemd, ieder voor een/negende deel. Vader heeft aan moeder een keuzelegaat toegekend onder de verplichting tot inbreng van de waarde in zijn nalatenschap en hij heeft aan haar het recht van vruchtgebruik van zijn gehele nalatenschap gelegateerd. Verder heeft vader aan moeder de volledige beheers- en beschikkingsbevoegdheid toegekend ten aanzien van alle goederen van zijn nalatenschap. De negen kinderen hebben vaders nalatenschap zuiver aanvaard.

2.6.      Op 9 mei 2014 heeft de oud-notaris, met gebruikmaking van de door moeder en de negen kinderen getekende volmachten, de akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik gepasseerd. In deze akte staat onder meer het volgende vermeld:

“Tot de nalatenschap van erflater [kamer: vader] behoren onder andere de navolgende registergoederen:

1. het woonhuis met opstallen, ondergrond en verdere aanhorigheden, plaatselijk bekend [adresgegevens], kadastraal bekend als [kadastrale gegevens];

2. perceel grond gelegen nabij de [plaatselijke aanduiding], kadastraal bekend als [kadastrale gegevens].

(…)

Afgifte legaat :

Ter uitvoering van voormeld testament van erflater verklaart de comparante, namens [de negen kinderen] aan [moeder] af te geven en te harer behoeve te vestigen het levenslange zakelijk recht van vruchtgebruik over voormeld registergoed van erflater, welk vruchtgebruik zal eindigen bij overlijden van [moeder].”

2.7.      Door de oud-notaris is geconstateerd dat in de akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik met betrekking tot het woonhuis en het perceel grond (hierna samen: het registergoed) de omvang van het perceel met het woonhuis onjuist staat vermeld. Op 13 mei 2014 heeft de oud-notaris een proces-verbaal van verbetering gepasseerd, waarbij hij dit heeft verbeterd.

2.8.      In 2015 heeft de notaris een testament van moeder gepasseerd.

2.9.      Op [datum] 2015 is één van de zoons van vader en moeder, de heer [naam zoon], overleden.

2.10.     Op 11 juli 2016 heeft de notaris de verklaring van erfrecht inzake vaders nalatenschap opgemaakt. In de verklaring van erfrecht staat vermeld dat vaders negen kinderen, onder wie dus klaagster, de nalatenschap zuiver hebben aanvaard en dat dit blijkt uit negen onderhandse verklaringen van zuivere aanvaarding die aan de verklaring van erfrecht zijn gehecht. Uit die in 2012 ondertekende verklaringen van zuivere aanvaarding volgt dat de negen kinderen opdracht hebben gegeven aan de oud-notaris om de verklaring van erfrecht op te stellen. Verder staat in de verklaring van erfrecht vermeld dat moeder als enige gerechtigd is om alle goederen die behoren tot de door het overlijden van vader ontbonden algehele gemeenschap van goederen, waarvan vaders nalatenschap deel uitmaakt, alsmede om alle goederen die behoren tot vaders nalatenschap te beheren en erover te beschikken.

2.11.     Naar aanleiding van het overlijden van de hiervoor in r.o. 2.9. genoemde zoon heeft een andere notaris, die verbonden is aan een ander notariskantoor, een verklaring van erfrecht opgemaakt. De notaris heeft deze verklaring van erfrecht met het oog op het registergoed in oktober 2016 ingeschreven in de openbare registers van het kadaster.

2.12.     In 2019 hebben moeder en klaagster zich gewend tot notaris mr. [naam notaris] (hierna: mr. [A]), omdat zij vragen hadden over de nalatenschap van vader. Bij e-mail van 28 juni 2019 heeft mr. [A] een aantal vragen gesteld aan de notaris. In deze e-mail staat onder meer het volgende vermeld:

“In deze zou ik - op verzoek van cliënten - de volgende vragen graag beantwoord zien:

1. In de akte [houdende afgifte legaat vruchtgebruik] is slechts het legaat afgegeven ten aanzien van de woning. Er is geen beschrijving gemaakt van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Is er een beschrijving/verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap (bij separate akte) vastgelegd/gemaakt?

2. Klopt het in deze dat de volledige woning toekomt aan de kinderen met een vruchtgebruik ten behoeve van [moeder]

(dit in het licht van het feit dat deze woning heeft behoord tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap [achternamen vader en moeder])

3. Waarom heeft slechts vestiging van het vruchtgebruik plaatsgevonden ten aanzien van de woning?

Is ten aanzien van overige deel van de nalatenschap toch nog gebruik gemaakte van keuzelegaat of is dit anderszins verdeeld bij de verdeling van huwelijksgoederengemeenschap?

4. Is er terzake het overlijden van [vader] een verklaring van erfrecht opgemaakt?

Mocht deze zijn opgemaakt ontvangen wij gaarne een kopie van deze verklaring van erfrecht. [Moeder] heeft deze niet in bezit.

5. Naar de mening van [moeder] is de mogelijkheid om gebruik te maken van het keuzelegaat niet met haar besproken. In de akte zie ik hieromtrent ook geen opmerking.

Kunt u aangeven of dit besproken is met [moeder]?”

2.13.     Bij e-mail van dezelfde datum heeft de notaris geantwoord dat hij de inhoudelijke beantwoording van de e-mail van mr. [A] in behandeling zal nemen, nadat de erfgenamen van vader het nog openstaande bedrag van € 535,51 voor het opstellen van de verklaring van erfrecht hebben voldaan.

2.14.     Bij e-mail van 1 juli 2019 heeft mr. [A] aan de notaris te kennen gegeven dat hij de reactie van de notaris heeft doorgestuurd naar moeder en klaagster. In dezelfde e-mail heeft mr. [A] onder meer vermeld dat is gebleken dat een verklaring van erfrecht in handen is van de bank, maar dat de bank van de verklaring van erfrecht geen kopie wenst te verstrekken.

2.15.     Nadat de hiervoor genoemde factuur was voldaan, heeft de notaris bij e-mail van 16 september 2019 het volgende aan mr. [A] laten weten:

[Vader] is in 2012 overleden en sindsdien zijn er diverse contacten geweest met de familie [familienaam]. Er hebben zowel besprekingen op kantoor plaatsgevonden als ook telefonisch en aan huis, zowel met moeder als ook met enkele (schoon)kinderen. De verhoudingen waren destijds goed en er is ook nooit een probleem van gemaakt dat diverse kinderen contact met ons kantoor hadden. Het betrof echter na een eerste inleidende bespreking telkens weer specifieke opdrachten in de nalatenschap. De familie had eigen (interne en externe) adviseurs die meer inzicht hadden in de familie situatie en de samenstelling van het vermogen, zodoende hebben wij nooit een beeld gekregen van de gehele omvang van de nalatenschap.

Uiteindelijk hebben de opdrachten indertijd geleid tot een door ons opgestelde verklaring van erfrecht en de afgifte van een legaat vruchtgebruik op de woning. Wat betreft deze afgifte van het legaat van het vruchtgebruik hebben wij nimmer bedoeld te suggereren dat het gehele registergoed tot de nalatenschap behoorde (door toedeling in de huwelijksgemeenschap). Ons is immers ook geen verdeling van de huwelijksgemeenschap bij afzonderlijke akte bekend. Mocht de omschrijving in de akte van afgifte van het vruchtgebruiklegaat tot problemen voor de familie leiden, zijn wij uiteraard bereid de akte te rectificeren. Mogelijk is de toevoeging van de woorden “de onverdeelde helft van” onderdaan pagina 2 van de akte al voldoende. Ik verneem te zijner tijd graag of de familie hier inderdaad mee geholpen is.

Het vruchtgebruik is alleen ten aanzien van de woning gevestigd omdat dat de specifieke opdracht was. De familie hechtte grote waarde aan het correct verwerkt zijn van de eigendom van de woning in het kadaster. Hiertoe is later ook via ons kantoor verzocht om te regelen dat de verklaring van erfrecht van de later overleden zoon [naam zoon] door notaris [B] in het Kadaster werd ingeschreven. Vandaar dat de factuur van deze notaris voor de verrichte diensten door ons in een eerdere email is toegevoegd.

Andere zaken, waaronder de beschrijving van de overige tot de nalatenschap behorende goederen, dienden later nog steeds plaats te vinden. De familie zou hier later nog op terugkomen, met name voor wat betreft de status van de registergoederen in het buitenland. Wij hebben daar echter nooit meer wat van vernomen. Nadat er discussie kwam over het voldoen van onze zeer geringe nota voor verleende diensten, hebben wij dit ook verder laten rusten.

De verklaring van erfrecht is in 2016 afgegeven. Deze is ook in het verleden reeds aan de familie ter beschikking gesteld. Mocht moeder [familienaam] graag nog een afschrift ontvangen, is dat uiteraard mogelijk. Ten slotte is ook de inhoud van het testament destijds besproken. Er is destijds evenwel geen besprekingsnotitie aan moeder ter hand gesteld of uitgewerkt, zodoende kan ik deze ook nu niet verstrekken.

Ik hoop hiermee duidelijkheid te hebben verschaft in de situatie van de familie [familienaam], voorzover bij ons kantoor bekend. Mochten wij in een van de hiervoor gemelde punten actie kunnen ondernemen, verneem ik dat uiteraard graag.”    

2.16.     In februari 2020 heeft mr. Statnik, nu gemachtigde van klaagster, namens moeder aan de notaris verzocht om over te gaan tot het rectificeren van de akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik. 

2.17.     Op 11 februari 2020 heeft mevrouw [naam], een medewerker van de notaris (hierna: de medewerker), een concept van de rectificatieakte aan moeder verstrekt.

2.18.     Bij e-mail van 27 februari 2020 heeft de medewerker aan mr. Statnik meegedeeld dat uit recherches is gebleken dat één van de dochters van vader en moeder, mevrouw [naam dochter] (hierna: de dochter), in 2016 is overleden. In deze e-mail staat onder andere het volgende vermeld:

“Aangezien thans de erfgenamen de akte van rectificatie dienen te ondertekenen, verzoek ik u vriendelijk om mij een kopie/afschrift van de verklaring van erfrecht in verband met het overlijden van [de dochter] ter beschikking te stellen.”

2.19.     In de daarop volgende maanden hebben de notaris en/of de medewerker per e-mail veelvuldig met mr. Statnik gecorrespondeerd over de rectificatieakte, de gevolgen van het overlijden van de dochter voor deze akte en de stukken die de notaris ten aanzien van de nalatenschap van de dochter nodig had.

2.20.     Bij brief van 22 juni 2020 heeft de medewerker aan mr. Statnik bericht dat zij inmiddels de ontbrekende stukken met betrekking tot de nalatenschap van de dochter heeft ontvangen. Verder heeft zij mr. Statnik meegedeeld dat zij moeder en de andere erfgenamen van vader het concept van de rectificatieakte en de daarbij behorende volmacht heeft toegezonden. De kopie van de brief aan moeder, de concept-rectificatieakte en de volmacht heeft de medewerker bijgevoegd.

2.21.     Moeder is op [datum] 2020 overleden. Klaagster is daarna opgetreden als executeur in moeders nalatenschap.

2.22.     De medewerker heeft bij e-mail van 29 juni 2020 aan mr. Statnik laten weten dat het kantoor kennis heef genomen van het overlijden van moeder en dat er onderzoek zal geworden gedaan naar de gevolgen hiervan voor het dossier van de familie.

2.23.     Nadat mr. Statnik bij e-mail van 9 juli 2020 bij de notaris en de medewerker had geïnformeerd naar de stand zaken, heeft de medewerker bij e-mail van 13 juli 2020 het volgende aan mr. Statnik bericht:

“In reactie op uw schrijven deel ik u mede dat wij inmiddels het testament van [moeder] in ons bezit hebben. Het overlijden van [moeder] houdt in dat haar erfgenamen en executeur de rectificatie namens haar dienen te ondertekenen.

Heeft u mogelijke informatie over een eventuele aanvraag van de verklaring van erfrecht bij een notaris?

Er zal namelijk ook door de erfgenamen een keuze moeten worden uitgebracht of en hoe zij de nalatenschap wensen te aanvaarden.

Anders zullen wij [klaagster] als executeur hiertoe aanschrijven, ervan uitgaande dat zij dit executeurschap aanvaardt.

Daarnaast hebben wij reeds van enkele erfgenamen vernomen dat er getwijfeld wordt over de benodigdheid van de rectificatie nu moeder is overleden. Is u hier iets van bekend?

Of kunt u mij aangeven op welke gronden de aanpassing van het afgifte legaat thans nog van belang is zodat ik dat naar deze familieleden kan corresponderen.”

2.24.     Bij e-mail van 14 juli 2020 heeft mr. Statnik het volgende geantwoord aan de medewerker:

[Klaagster] heeft de benoeming tot executeur aanvaard.

Momenteel beschik ik nog niet over informatie betreffende een akte van erfrecht.

Het overlijden van [moeder] wijzigt niets aan de noodzaak tot rectificatie. Dit berichtte ik u reeds.

Feit is dat een onrechtmatige toestand is gecreëerd die opgeheven dient te worden. Het aandeel in de woning van [moeder] valt binnen haar nalatenschap.

Testamentaire bepalingen van [moeder] leiden ook tot een andere situatie dan de thans onrechtmatig gecreëerde toestand qua eigendom van de woning.

Aangezien u beschikt over het testament van [moeder] moet het voorgaande u reeds genoegzaam bekend zijn en kunt ook uit eigen waarneming en expertise aangeven waarom de rectificatie van belang is.

Mijns inziens is de keuze of en hoe te aanvaarden door de erfgenamen in deze niet relevant aangezien de kinderen alle als deelgenoten en deelnemers aan de akte afgifte legaat vruchtgebruik genoodzaakt zijn de rectificatie te tekenen.

Uit uw bericht leid ik af dat ondertekening van de toegezonden volmachten nog niet door eenieder heeft plaatsgevonden.

Dit noopt tot verdere rechtsmaatregelen.”

2.25.     Bij e-mail van 16 juli 2020 heeft de medewerker aan mr. Statnik het volgende meegedeeld:

“In reactie op uw schrijven kan ik u aangeven het niet eens te zijn met uw stelling dat de keuze van de erfgenamen niet relevant is. Door een aanvaarding accepteren zij de nalatenschap en zullen zijn dus in eigen naam en tevens als erfgenaam in de nalatenschap van [moeder] de rectificatie tekenen. Terwijl als zij verwerpen mogelijk andere partijen bij de rectificatie betrokken worden. Indien zij in hun hoedanigheid als erfgenaam de akte zullen gaan ondertekenen, dienen zij wel de mogelijkheid te moeten hebben gehad om de nalatenschap te aanvaarden casu quo te verwerpen.

U geeft stellig aan dat er een onrechtmatige toestand is gecreëerd. Wij zijn echter van mening dat er vraagtekens bij te stellen zijn. Echter om [moeder] tegemoet te willen komen, hebben wij aangegeven de akte te rectificeren, mits dat alle partijen daaraan willen meewerken.

Gezien dat feit moeten alle deelgenoten ook de mogelijkheid hebben om hun mening te vormen en informatie in te winnen. Wij willen hun die informatie graag verstrekken. Alle informatie die u aan ons kunt aanleveren kan hierbij behulpzaam zijn en zal het proces waarschijnlijk versnellen.”

2.26.     Bij e-mail van 5 november 2020 heeft mr. Statnik aan de medewerker bericht dat zij inmiddels op verzoek van klaagster, in haar hoedanigheid van executeur in moeders nalatenschap, een kort gedingprocedure aanhangig heeft gemaakt teneinde de rectificatieakte door alle betrokkenen te laten ondertekenen. Verder heeft mr. Statnik aangegeven dat één van de gedaagden in die procedure uit het contact met de notaris de conclusie lijkt te trekken dat de notaris de noodzaak tot rectificatie niet onderschrijft. Volgens mr. Statnik heeft de notaris eerder echter erkend dat de akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik onjuist is en dat het nooit de bedoeling is geweest om het gehele registergoed onder het vruchtgebruik te scharen. Aan de medewerker wordt om opheldering gevraagd.

2.27.     Bij e-mail van 12 november 2020 heeft de medewerker aan mr. Statnik geantwoord dat de akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik niet onjuist is opgesteld en ondertekend. In deze e-mail staat onder meer het volgende vermeld:

“U verwijst naar de conclusie dat de noodzaak tot rectificatie niet wordt onderschreven en dat is juist. De akte is destijds zoals vermeld, op basis van overleg met de familie [familienaam] en de door hun aangeleverde documentatie en gegevens opgesteld en ondertekend.

(…)

Omdat wij destijds geen wetenschap hadden van een verdeling van de huwelijksgemeenschap (en thans nog steeds niet), hebben wij getracht een en ander open te laten.

Wij stellen ons derhalve op het standpunt dat wij de akte destijds op de juiste wijze hebben uitgevoerd maar zijn bereid, indien medewerking wordt verleend door alle betrokken partijen, om de akte te rectificeren, als inderdaad die betrokkenen het er thans over eens zijn dat de akte met de informatie die thans bekend is, anders zou moeten luiden dan is opgesteld en ondertekend in 2014.”

2.28.     In de door klaagster aanhangig gemaakte kort gedingprocedure (zie hiervoor in 2.26.) is haar vordering vanwege het ontbreken van een voldoende spoedeisend belang afgewezen.

2.29.     Bij e-mail van 15 februari 2021 heeft mr. Statnik vragen gesteld aan de medewerker over de totstandkoming en betekenis van een aantal bepalingen in de door de oud-notaris in 2010 opgemaakte koopovereenkomst met betrekking tot het onroerend goed in Spanje en Duitsland. Ook is aan de medewerker gevraagd op welke wijze destijds rekening is gehouden met het aan het onroerend goed in Duitsland verbonden woonrecht ten behoeve van één van de dochters van vader en moeder en of dat woonrecht invloed heeft gehad op de verkoopprijs.

2.30.     Bij e-mail van 1 maart 2021 heeft mr. Statnik de medewerker verzocht om op korte termijn te antwoorden op de e-mail van 15 februari 2021.

2.31.     Bij brief van 12 maart 2021 heeft de medewerker aan klaagster te kennen gegeven dat het notariskantoor enkel de opdracht heeft gekregen om de rectificatieakte te verzorgen. Voor zover het de bedoeling is dat de notaris vragen beantwoordt aan alle erfgenamen in de nalatenschap van moeder, wordt klaagster verzocht om de daarvoor bestemde opdrachtbevestiging in te vullen en te ondertekenen en samen met een kopie van de verklaring van erfrecht inzake het overlijden van moeder toe te sturen. De medewerker heeft meegedeeld dat de rectificatieakte kosteloos zal worden verleden, maar dat voor de andere werkzaamheden € 150,-- exclusief btw per uur in rekening zal worden gebracht.

2.32.     Bij e-mail van 16 maart 2021 heeft mr. Statnik onder meer het volgende aan de medewerker en de notaris laten weten:

“Het ‘helpen’ bij de rectificatie is mijn inziens geen gunst, echter een noodzakelijk rechtzetten van een door u gecreëerde toestand met vergaande gevolgen. Bij de afwikkeling van het verzoek tot rectificatie vanuit [moeder], is de zaak naar de mening van cliënte bewust getraineerd. Na overlijden van [moeder] heeft u voorts gepoogd de noodzaak van rectificatie te betwisten waardoor de familieverhoudingen enkel verder zijn verslechterd.

(…)

Momenteel lijkt zich eenzelfde situatie te voltrekken nu opnieuw niet adequaat gereageerd wordt op duidelijke vragen betreffende stukken die door u zijn opgesteld en waarbij u, althans [de oud-notaris] destijds hebt geadviseerd.

Niet alleen is cliënte erfgenaam in de nalatenschappen van zowel vader [familienaam], als moeder [familienaam], maar zij treedt eveneens op als executeur in de nalatenschap van moeder én zij is mede-eigenaar van de onroerende zaken gelegen te Spanje en Duitsland.

(…)

Als erfgenaam, mede-eigenaar en executeur heeft cliënte recht op alle (ontbrekende) informatie omtrent de totstandkoming van de koopovereenkomst uit 2010, omtrent de afwikkeling van de nalatenschap van vader [familienaam] en verdere aangelegenheden waarbij u als notaris, als medewerker dan wel als kantoor betrokken bent geweest.

Indien er onduidelijkheid bestaat over de door u opgestelde stukken, uw handelwijze buiten aanwezigheid van cliënte dan wel erflaatster om en de totstandkoming van regelingen die erflaatster betreffen, ligt het op uw weg en is het uw zorgplicht daartoe alle inlichtingen te verschaffen die nodig zijn.

Het voorgaande heeft niets te maken met een opdracht aan uw adres voor het uitvoeren van werkzaamheden. Door mij, als advocaat van [klaagster], wordt u verzocht alle benodigde informatie te verstrekken. Dat u middels een brief aan meerdere betrokkenen tracht uw (zorg)plicht te omzeilen en ter zake zelfs kosten in rekening wenst te brengen, kan als klachtwaardig en zeker als ongepast worden beschouwd.

Ik herhaal hier de inhoud van mijn bericht aan u d.d. 15 februari jl. en leg nog diverse andere vragen aan u voor.

Vervolgens heeft mr. Statnik in de e-mail een groot aantal vragen gesteld ten aanzien van genoemde koopovereenkomst uit 2010 en de notariële werkzaamheden die zijn verricht naar aanleiding van het overlijden van vader.

2.33.     Bij e-mail van 22 maart 2021 heeft de notaris aan mr. Statnik bericht dat hij bezig is met het bepalen van zijn standpunt over de door haar gestelde vragen. De notaris heeft meegedeeld dat hij eerst een boedelbeschrijving en een verklaring van de executeur wenst te ontvangen dat de nalatenschap van moeder ruimschoots positief is, alvorens hij mr. Statnik nader zal informeren.

2.34.     Bij e-mail van 1 april 2021 heeft de notaris onder andere het volgende aan mr. Statnik laten weten:

“Voorop staat dat aan mij toevertrouwde informatie onder mijn notariële geheimhoudingsplicht valt en dat mijn positie als notaris onafhankelijk en onpartijdig is. Dat wij ons thans voorzichtig opstellen omtrent het verstrekken van informatie aan één der partijen en gelet op onze onpartijdige positie geen standpunten innemen in het geschil binnen de familie, is wat ons betreft dan ook niet zo vreemd. Binnen de grenzen van mijn geheimhoudingspicht en met het oog op mijn onafhankelijke en onpartijdige positie meen ik u als volgt te kunnen informeren.

In 2019 zijn door collega-notaris, [A], vragen gesteld met betrekking tot de nalatenschap van vader [familienaam]. Deze zijn naar beste kunnen destijds ook beantwoord. U refereert in een eerder schrijven aan de correspondentie tussen hem en mij, dus ik neem aan dat u in het bezit bent van deze correspondentie. Toch herhaalt u de destijds gestelde vragen.

Ons kantoor heeft altijd een goede relatie gehad met de familie [familienaam] en wij hebben ons altijd ingespannen dit ook zo te houden. Voor een goede duiding van mijn notariële rol geef ik u aan dat door mijn kantoor zuiver notariële werkzaamheden werden verricht. De familie had, naast ons als notariskantoor, binnen en buiten de familie diverse adviseurs en specialisten. (…) Indien u informatie wenst in te winnen, meen ik dat u de betrokken adviseurs zou moeten raadplegen. Ik kan geen informatie met u delen die ik zelf niet heb.

(…)

Voor wat betreft de koopovereenkomst van het onroerend goed in het buitenland verwacht u dat we op korte termijn en onbetaald nog meer van onze tijd in onderzoek gaan steken. Als wij vervolgens wedervragen stellen om onze positie te bepalen en ons ervan te vergewissen dat een en ander correct blijft verlopen krijgen wij geen concreet antwoord van u. (…) Voor wat betreft de origineel, getekende versie van de koopovereenkomst van het onroerend goed in het buitenland kan ik u wel behulpzaam zijn met een kopie van de origineel getekende overeenkomst. Deze zal ik (…) via de post aan u ter beschikking stellen.

Wij hebben in de afgelopen 2 jaar telkens opnieuw vragen van de familie [familienaam] beantwoord op basis van een goede relatie uit het verleden. Wij wensen echter niet verder te worden meegetrokken in een dispuut binnen de familie. Zodoende hebben wij zoals u weet op 12 maart jl. een brief naar alle ons bekende betrokkenen gestuurd. Op het moment dat wij verdere diensten dienen te verlenen voor de familie [familienaam], doen wij dat graag met een schriftelijke opdracht van alle betrokkenen. (…)”

2.35.     Naar aanleiding van een online bespreking heeft de notaris bij e-mail van 17 mei 2021 aan mr. Statnik te kennen gegeven dat hij, mede gelet op het advies van het Notarieel Bureau van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), bij zijn standpunt blijft zoals vermeld in zijn e-mail van 1 april 2021 en dus niet meer antwoorden zal geven op de gestelde vragen. Wel heeft de notaris een artikel meegestuurd over de wijzigingen in de fiscale behandeling van vruchtgebruik testamenten, op grond van welke wijzigingen in ieder geval het vruchtgebruiklegaat van het woonhuis binnen twee jaar na overlijden van vader diende te worden afgegeven. Ook heeft de notaris meegedeeld dat er na het overlijden van vader met moeder is gesproken over de inhoud en de gevolgen van vaders testament.

2.36.     Bij e-mail van 26 mei 2021 heeft mr. Statnik aan de notaris meegedeeld dat zij zijn standpunt onbegrijpelijk vindt. Volgens mr. Statnik staat niets een uitgebreide beantwoording van de door haar gestelde vragen in de weg. In dezelfde e-mail werpt zij nog meer vragen op. Verder heeft zij “de laatste (concept)boedelbeschrijving” inzake moeders nalatenschap meegezonden en aangegeven dat zij de verklaring van executele al eerder had toegezonden.    

2.37.     Bij e-mail van 13 juli 2021 heeft de notaris de ontvangst van de (concept)boedelbeschrijving bevestigd en opgemerkt dat deze boedelbeschrijving nog niet is getekend en nog niet compleet is. De notaris heeft in dit verband het volgende meegedeeld:

“Vooral wat betreft de schuld aan de Belastingdienst is dit wel van belang. Ik ga er niet vanuit dat deze de nalatenschap nog negatief zal maken. Zodoende zal uw cliënte haar taak als vereffenaar waarschijnlijk kunnen voortzetten, zonder gehinderd te worden door de verplichting tot vereffening. Wel wens ik, om de rectificatie door uw cliënte als executeur (vertegenwoordiger van de erfgenamen van moeder) te laten tekenen, een officiële gelegaliseerde verklaring van haar dat de nalatenschap ruimschoots toereikend is om de schulden der nalatenschap te voldoen.”

Verder is de notaris in deze e-mail ingegaan op de volgens hem meest in het oog springende contactmomenten met klaagster, moeder en andere familieleden. 

2.38.     Bij brief van 26 juli 2021 heeft de notaris een aangepast concept van de rectificatieakte aan mr. Statnik gezonden. In de brief staat onder meer het volgende vermeld:

“In verband met het overlijden van wijlen [moeder], is het concept van de akte aangepast conform opgave door de executeur. Wij zijn nog in afwachting van een laatste stuk van de executeur ter staving van de situatie.

Na ontvangst van dit stuk wensen wij zo spoedig mogelijk over te gaan tot de rectificatie.”   

Eenzelfde brief is naar klaagster gestuurd.

2.39.     Naar aanleiding van de e-mail van de notaris van 13 juli 2021 en zijn brief van 26 juli 2021 heeft mr. Statnik bij e-mail van 9 augustus 2021 onder andere het volgende aan de notaris te kennen gegeven:

“Uw opmerkingen en de geboden optie om de akte alsnog te ondertekenen als executeur zijnde hebben cliënte verbaasd. U was reeds vanaf het overlijden van moeder, meer dan een jaar geleden, op de hoogte van de rol van cliënte als executeur. In plaats van direct aangeven dat cliënte de akte kan tekenen, trekt u de noodzaak van de rectificatie zelfs in twijfel.

Het is mede door de handelwijze rondom de rectificatie dat de spanningen binnen de familie steeds meer zijn opgelopen.

Cliënte voelt zich zeker niet in staat c.q. veilig om de rectificatie nu alsnog te tekenen. Daarnaast geldt dat bij de rectificatie personen zijn betrokken die geen erfgenamen zijn van moeder. Cliënte kan hen niet vertegenwoordigen en kan derhalve niet (meer) tekenen.

In onderstaande e-mail geeft u voorts enig inzicht in contacten die hebben plaatsgevonden. Veelal wordt verwezen naar cliënte en [de in r.o. 2.9. genoemde zoon].

Een concrete beantwoording van al mijn vragen betreffende de familie [familienaam] heb ik helaas niet ontvangen.

Hoewel ik gehoopt had dat het zover niet zou hoeven komen, bericht ik u hierbij dat cliënte is overgegaan tot het indienen van een klacht jegens u en [de oud-notaris]. Ik ga ervan uit dat u spoedig zult vernemen van de Kamer voor het Notariaat.”  

2.40.     Bij beschikking van 28 september 2021 heeft de rechtbank Limburg mr. [C] benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van moeder.

3.          De klachten

3.1.      Klaagster verwijt de notarissen dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld. Naar de kamer begrijpt valt de klacht uiteen in de volgende onderdelen.

1. De notarissen hebben vader, moeder en klaagster in 2009 niet goed en volledig geïnformeerd over de in dat jaar opgestelde schenkingsakte en volmachten.

2. De notarissen hebben moeder en klaagster niet geïnformeerd over het bestaan van de in 2014 gepasseerde akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik en de gevolgen van die akte.

3. De in 2014 gepasseerde akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik is onjuist.

4. Moeder heeft het testament van vader niet ontvangen en zij is daarover niet geïnformeerd.

5. De notarissen weigeren (met een beroep op hun geheimhoudingsplicht) om (volledig) antwoord te geven op vragen over de in 2009 opgestelde schenkingsakte en volmachten.

6. De notarissen weigeren (met een beroep op hun geheimhoudingsplicht) om (volledig) antwoord te geven op vragen over de totstandkoming, de inhoud en de uitvoering van de in 2010 opgestelde koopovereenkomst met betrekking tot onroerend goed in Duitsland en Spanje.

7. De notarissen weigeren (met een beroep op hun geheimhoudingsplicht) om (volledig) antwoord te geven op vragen over de in 2014 gepasseerde akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik.

8. De notarissen weigeren (met een beroep op hun geheimhoudingsplicht) om een chronologische en volledige uitleg te geven over hun betrokkenheid bij de uitgevoerde handelingen na het overlijden van vader in 2012.

9. De notarissen hebben de totstandkoming van een rectificatieakte met betrekking tot de akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik moedwillig getraineerd.

10. In 2015 is door de notaris een testament gepasseerd van moeder, terwijl moeder niet meer over vermogen beschikte.

11. De in 2016 opgestelde verklaring van erfrecht naar aanleiding van vaders overlijden is niet correct.

12. Aan het testament van vader is op geen enkel front correct uitvoering gegeven.

3.2.      Gelet op het klaagschrift, de overgelegde stukken en het feit dat de oud-notaris per [datum] 2016 is gedefungeerd en zijn protocol per die datum is toegewezen aan de notaris, zijn - naar de kamer begrijpt - de klachtonderdelen 1 tot en met 4 tegen de oud-notaris gericht en zijn de klachtonderdelen 5 tot en met 11 tegen de notaris gericht. Uit het klaagschrift volgt dat klachtonderdeel 12 tegen beide notarissen is gericht.

3.3.      De notarissen hebben verweer gevoerd tegen de klachten. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. Ook als zij niet meer als notaris werkzaam zijn, blijven zij onder het notariële tuchtrecht vallen voor hun handelwijze gedurende de tijd dat zij nog wel als notaris werkzaam waren. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

Klacht (SHE/2021/49) tegen de oud-notaris

4.2.      Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in 3.1. en 3.2. zal de kamer eerst de tegen de oud-notaris gerichte klachtonderdelen 1 tot en met 4 en 12 behandelen.  

Klachtonderdeel 1 (in 2009 opgestelde schenkingsakte en volmachten)

4.3.      Klaagster verwijt de oud-notaris dat hij vader, moeder en klaagster in 2009 niet goed en volledig heeft geïnformeerd met betrekking tot de in dat jaar door hem opgestelde schenkingsakte en volmachten.

4.4.      De oud-notaris voert hiertegen onder andere aan dat dit klachtonderdeel te laat is ingediend.

4.5.      De kamer overweegt het volgende. Ingevolge artikel 99 lid 21 Wna kan een klacht slechts worden ingediend binnen drie jaar na de dag waarop de tot klacht gerechtigde persoon kennis heeft genomen van het handelen of nalaten dat tot tuchtrechtelijke maatregelen jegens de (oud-)notaris aanleiding kan geven. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de (oud-)notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

De wettelijke driejaarstermijn begint te lopen op de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de (oud-)notaris waarop de klacht betrekking heeft. Niet is vereist dat klager ook bekend is met de juridische (of tuchtrechtelijke) beoordeling van dat handelen of nalaten, aldus vaste jurisprudentie van het gerechtshof Amsterdam.

4.6.      De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.7.      Volgens de wetsgeschiedenis is het stellen van een termijn vanuit een oogpunt van rechtszekerheid nuttig en nodig omdat de (oud-)notaris niet tot in lengte van jaren moet kunnen worden achtervolgd met onderzoeken over zijn handelen (Eerste Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 569, C, p. 3).

4.8.      De kamer overweegt het volgende. Gesteld noch gebleken is dat vader, moeder en klaagster in 2009 niet op de hoogte waren van de in dat jaar door de oud-notaris ten behoeve van vader, moeder en hun kinderen (onder wie dus klaagster) opgestelde schenkingsakte en volmachten. De kamer is daarom van oordeel dat voor klaagster (mede als rechtsopvolgster onder algemene titel van vader en moeder) geldt dat zij eventuele klachten over de betrokkenheid van de oud-notaris bij die schenkingsakte en volmachten in beginsel binnen drie jaar na het ondertekenen/passeren van de betreffende akten had moeten indienen. Sinds het ondertekenen/passeren van de betreffende akten - in 2009 - tot aan het indienen van de klacht door klaagster bij de kamer op 9 augustus 2021 zijn meer dan drie jaren verstreken. De vervaltermijn van drie jaren is dus verlopen (zie gerechtshof Amsterdam, 8 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:323).

4.9.      Gesteld noch gebleken is dat de toepasselijkheid van de hiervoor onder 4.6. genoemde nadere vervaltermijn van één jaar het voorgaande anders maakt.

4.10.     Op grond van het voorgaande is de kamer van oordeel dat klachtonderdeel 1 tegen de oud-notaris te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk is. De kamer komt daarmee niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het door klaagster aan het adres van de oud-notaris gemaakte verwijt.

Klachtonderdelen 2 en 3 (in 2014 gepasseerde akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik)

4.11.     Klaagster verwijt de oud-notaris dat hij moeder en klaagster niet heeft geïnformeerd over het bestaan van de akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik en de gevolgen van die akte. Pas “in de periode na 2017 toen klaagster op basis van een levenstestament de (financiële) huishouding van moeder ondersteunde” veranderde dit. Moeder heeft vervolgens mr. [A] benaderd, die in 2019 per e-mail vragen heeft gesteld aan de notaris.

Verder verwijt klaagster de oud-notaris dat de door hem gepasseerde akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik onjuist is. In die akte is het vruchtgebruik ten behoeve van moeder ten onrechte op het gehele registergoed gevestigd, terwijl het registergoed tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van vader en moeder behoorde en daarom slechts de onverdeelde helft van het registergoed in de nalatenschap van vader is gevallen. Door de akte en de inschrijving van die akte in de openbare registers van het kadaster is moeder haar onverdeelde helft in het registergoed kwijtgeraakt. Er is dus een juridisch onjuiste situatie gecreëerd.

4.12.     De oud-notaris voert hiertegen onder andere aan dat deze klachtonderdelen te laat zijn ingediend. Volgens hem zijn moeder, klaagster en de andere familieleden overal bij betrokken geweest. Hij heeft namelijk volmachten en concept-akten aan moeder en klaagster gezonden. Verder voert hij aan dat nergens in de akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik staat vermeld dat het vruchtgebruik op het gehele registergoed wordt gevestigd. De oud-notaris heeft voor de betreffende omschrijving in de akte gekozen, omdat een verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen de erfgenamen van vader enerzijds en moeder anderzijds nog niet had plaatsgevonden, daar ook nog geen overeenstemming over bestond en er een fiscale noodzaak bestond om het vruchtgebruiklegaat binnen twee jaar na vaders overlijden af te geven. Van een vermogensverschuiving als gevolg van de akte is dus geen sprake.

4.13.     De kamer overweegt dat op de klachtonderdelen 2 en 3 de in r.o. 4.5. genoemde vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wna van toepassing is. Uit de akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik volgt dat de oud-notaris deze akte met gebruikmaking van de door moeder en de negen kinderen getekende volmachten op 9 mei 2014 heeft gepasseerd. Klaagster heeft niet weersproken dat zij en moeder voorafgaande aan het passeren een conceptakte en een volmacht hebben ontvangen en dat zij de betreffende volmacht hebben ondertekend. De kamer is daarom van oordeel dat klaagster en moeder in 2014 redelijkerwijs kennis hebben kunnen nemen van het vermeende handelen en nalaten van de oud-notaris waarop de klachtonderdelen 2 en 3 betrekking hebben. Aangezien de klacht op 9 augustus 2021 door klaagster (mede als rechtsopvolgster onder algemene titel van moeder) is ingediend, is de driejaarstermijn ruim verstreken.

4.14.     Gesteld noch gebleken is dat de toepasselijkheid van de hiervoor onder 4.6. genoemde nadere vervaltermijn van één jaar het voorgaande anders maakt.

4.15.     Op grond van het voorgaande is de kamer van oordeel dat de klachtonderdelen 2 en 3 tegen de oud-notaris te laat zijn ingediend en daarom niet-ontvankelijk zijn. De kamer komt daarmee niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de door klaagster aan het adres van de oud-notaris gemaakte verwijten.

Klachtonderdeel 4 (verstrekken van (informatie over) vaders testament aan moeder)

4.16.     Klaagster verwijt de oud-notaris dat hij moeder geen kopie van vaders testament heeft verstrekt en dat hij moeder ook niet over de inhoud van het testament heeft geïnformeerd.

4.17.     De oud-notaris voert hiertegen onder andere aan dat dit klachtonderdeel te laat is ingediend. Verder wijst de oud-notaris op de door hem als bijlage 13 overgelegde brief aan moeder van 8 augustus 2012. Bij die brief is een kopie van vaders testament gevoegd. In het dossier zijn bovendien aantekeningen aanwezig waaruit blijkt dat één en ander met moeder is besproken.

4.18.     De kamer overweegt dat op klachtonderdeel 4 de in 4.5. genoemde vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wna van toepassing is. De kamer is van oordeel dat in dit geval - waarin klaagster handelt in de hoedanigheid van rechtsopvolgster onder algemene titel van moeder - bepalend is welke vervaltermijn voor moeder zou hebben gegolden. Voor moeder zou hebben gegolden dat zij eventuele klachten over het niet vertrekken van (informatie over) vaders testament in beginsel binnen drie jaar na het overlijden van vader (dus binnen drie jaar na [datum] 2012) had moeten indienen dan wel binnen drie jaar na 9 mei 2014 (toen de oud-notaris, met gebruikmaking van de door moeder en de negen kinderen getekende volmachten, de akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik heeft gepasseerd). Voor de aanvang van de vervaltermijn is bepalend de objectieve kennis van het handelen of nalaten van de notaris en niet de subjectieve kennis dat dit handelen of nalaten mogelijk tuchtrechtelijk onjuist zou kunnen zijn, aldus vaste jurisprudentie van het gerechtshof Amsterdam.

Zowel sinds het overlijden van vader als sinds het passeren van de akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik tot aan het indienen van de klacht door klaagster bij de kamer op 9 augustus 2021 zijn meer dan drie jaren verstreken. De vervaltermijn van drie jaren is dus hoe dan ook verlopen (zie gerechtshof Amsterdam, 8 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:323).

4.19.     Gesteld noch gebleken is dat de toepasselijkheid van de hiervoor onder 4.6. genoemde nadere vervaltermijn van één jaar het voorgaande anders maakt.

4.20.     Op grond van het voorgaande is de kamer van oordeel dat klachtonderdeel 4 tegen de oud-notaris te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk is. De kamer komt daarmee niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het door klaagster aan het adres van de oud-notaris gemaakte verwijt.

Klachtonderdeel 12 (uitvoering testament vader)

4.21.     Klaagster stelt dat aan het testament van vader op geen enkel front correct uitvoering is gegeven. Alle regelingen en documenten die voor en vlak na het overlijden van vader zijn opgesteld, hebben zijn testament praktisch onuitvoerbaar gemaakt. Moeder werd nergens in gekend. Moeder is financieel uitgebuit ten gunste van de erfgenamen van vader en de oud-notaris heeft hieraan meegewerkt. Hij heeft in ieder geval niets of onvoldoende gedaan om aan zijn zorgplicht jegens moeder te voldoen.  

4.22.     De oud-notaris voert hiertegen aan dat dit klachtonderdeel niet goed te duiden is en bovendien onjuist.

4.23.     De kamer constateert dat klaagster haar algemene stelling niet nader heeft geconcretiseerd en/of toegelicht door aan te geven op welke punten de oud-notaris - los van wat hem in de klachtonderdelen 1 tot en met 4 wordt verweten - is tekortgeschoten in de zorgplicht jegens moeder. Daarmee mist klachtonderdeel 12 feitelijke grondslag en daarom zal dit klachtonderdeel jegens de oud-notaris ongegrond worden verklaard.

Klacht (SHE/2021/48) tegen de notaris

4.24.     Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in 3.1. en 3.2. zal de kamer de tegen de notaris gerichte klachtonderdelen 5 tot en met 11 en 12 hierna afzonderlijk behandelen. 

Klachtonderdelen 5 tot en met 8 (geheimhoudingsplicht)

4.25.     Klaagster verwijt de notaris dat hij met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht weigert om:

- (volledig) antwoord te geven op vragen over de in 2009 door de oud-notaris opgestelde schenkingsakte en volmachten;

- (volledig) antwoord te geven op vragen over de totstandkoming, de inhoud en de uitvoering van de in 2010 door de oud-notaris opgestelde koopovereenkomst met betrekking tot onroerend goed in Duitsland en Spanje;

- (volledig) antwoord te geven op vragen over de in 2014 door de oud-notaris gepasseerde akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik;

- een chronologische en volledige uitleg te geven over de betrokkenheid van de oud-notaris en de notaris bij de uitgevoerde handelingen na het overlijden van vader in 2012. Zo is onbekend wie opdracht heeft gegeven tot de door de notarissen uitgevoerde notariële werkzaamheden, aan wie informatie is verschaft, welke gespreksverslagen voorhanden zijn en op welke wijze moeder in de afwikkeling van vaders nalatenschap is betrokken.

4.26.     De notaris voert met een beroep op zijn geheimhoudingsplicht aan dat hij niet alle vragen van klaagster kan beantwoorden. Hij heeft navraag gedaan bij het Notarieel Bureau van de KNB en hij heeft naar eigen zeggen gehandeld conform het advies van het Notarieel Bureau.

4.27.     Naar aanleiding van het beroep op de notariële geheimhoudingsplicht overweegt de kamer als volgt. Op grond van artikel 22 lid 1 Wna is een notaris in beginsel verplicht tot geheimhouding van alle informatie waarvan hij/zij uit hoofde van zijn/haar werkzaamheden als zodanig kennis neemt. Deze geheimhoudingsplicht staat in dienst van de vertrouwensrelatie tussen de notaris en zijn/haar cliënt en hangt samen met de bijzondere positie van de notaris in het rechtsbestel; bij verschillende (privaatrechtelijke) rechtshandelingen is de formele tussenkomst van de notaris voorgeschreven. Om een vrije toegang tot de rechtsbedeling te waarborgen, is het noodzakelijk dat iedereen zich vrijelijk tot een notaris kan wenden voor juridische bijstand of advies en daarbij verzekerd is van het vertrouwelijk karakter van de informatie die aan de notaris wordt toevertrouwd. Dit uitgangspunt vormt de grondslag voor de geheimhoudingsplicht en deze plicht is door de Hoge Raad erkend als algemeen rechtsbeginsel. Het grote belang van de geheimhoudingsplicht komt onder meer tot uiting in de strafbaarstelling van de schending van het ambts- of beroepsgeheim in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. De geheimhoudingsplicht kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden door de geheimhouder of door de rechter worden doorbroken.

4.28.     De vraag hoe ver de geheimhoudingsplicht van een notaris zich uitstrekt, wordt in beginsel door de betrokken notaris zelf beantwoord. Immers, alleen de notaris kan precies beoordelen of bepaalde gegevens onder zijn/haar verschoningsrecht vallen. Een notaris kan zich op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 niet door de opdrachtgever of door andere bij de rechtshandeling betrokkenen van zijn/haar geheimhoudingsplicht laten ontslaan. De (tucht)rechter moet het beroep van de notaris op diens verschoningsrecht aanvaarden zolang hij aan redelijke twijfel onderhevig acht of verstrekking van de gevraagde gegevens zou kunnen geschieden zonder dat (tegenover een klager) geopenbaard wordt wat verborgen dient te blijven.

4.29.     Vast staat dat bij de door klaagster opgevraagde informatie en stukken met betrekking tot de in 2009 getekende volmachten en schenkingsakte, de in 2010 getekende koopovereenkomst, de sinds het overlijden van vader in 2012 verrichte notariële werkzaamheden (waaronder de akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik) niet alleen zijzelf, maar ook andere personen (zoals (de andere kinderen van) vader en/of moeder) zijn betrokken. Aangenomen moet worden dat de oud-notaris en/of de notaris destijds zowel van vader en/of moeder en/of klaagsters broers en zussen als van klaagster zelf informatie heeft/hebben ontvangen met betrekking tot de stukken die uiteindelijk zijn opgesteld/gepasseerd. De door klaagster gewenste stukken die zien op:

- informatie die door vader en/of moeder aan de (oud-)notaris als zodanig is toevertrouwd;

- informatie die door klaagsters broers en zussen aan de (oud-)notaris als zodanig is toevertrouwd;

- correspondentie met vader en/of moeder en/of klaagsters broers en zussen,

vallen voor de notaris ten opzichte van klaagster in beginsel onder de geheimhoudingsplicht.

4.30.     De kamer heeft, mede gelet op het voorgaande, geen aanleiding om te veronderstellen dat de notaris, die:

i. het protocol van de oud-notaris heeft overgenomen en ook met betrekking tot hetgeen vóór zijn ambtsperiode werd toevertrouwd en aan de bij zijn protocol behorende archieven werd toegevoegd een geheimhoudingsplicht heeft;

ii. in het kader van zijn geheimhoudingsplicht een zorgvuldige afweging heeft willen maken en daarvoor ook advies heeft ingewonnen bij het Notarieel Bureau; en

iii. mede op grond van het advies van het Notarieel Bureau tot de conclusie is gekomen dat niet de gehele dossiers aan klaagster kunnen worden verstrekt,

zich in de gegeven omstandigheden ten onrechte op zijn geheimhoudingsplicht jegens klaagster beroept. Bij dit oordeel weegt mee dat het ambtsgeheim niet beperkt is tot datgene wat zijn weerslag in een akte vindt. Ook hetgeen aan de (oud-)notaris schriftelijk of mondeling door bijvoorbeeld vader en/of moeder en/of klaagsters broers en zussen is meegedeeld, valt in beginsel onder de geheimhouding, evenals de door de (oud-)notaris gemaakte aantekeningen van gedachtewisselingen met anderen dan klaagster. De notaris heeft dit ook met zoveel woorden uitgelegd aan (de gemachtigde van) klaagster bij e-mails van 1 april en 17 mei 2021.

Het door mr. Van Meurs tijdens de mondelinge behandeling ingenomen standpunt dat de notaris zich tegenover mr. [A] en mr. Statnik, die wettelijk geheimhouders zijn, niet op zijn geheimhoudingsplicht zou mogen beroepen, wordt door de kamer verworpen en leidt niet tot een ander oordeel.

4.31.     Op grond van het voorgaande zullen de klachtonderdelen 5 tot en met 8 tegen de notaris ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 9 (traineren rectificatieakte)

4.32.     Klaagster verwijt de notaris dat hij de totstandkoming van een rectificatieakte met betrekking tot de akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik moedwillig heeft getraineerd. Volgens klaagster is in laatstgenoemde akte het vruchtgebruik ten behoeve van moeder ten onrechte op het gehele registergoed gevestigd, in plaats van op de onverdeelde helft van het registergoed. Verwezen wordt naar wat klaagster hierover heeft opgemerkt in klachtonderdeel 3 tegen de oud-notaris, zoals weergegeven onder 4.11. Klaagster stelt dat de notaris in september 2019 heeft aangegeven dat het nooit de bedoeling is geweest dat het volledige registergoed in de nalatenschap van vader zou vallen en dat hij bereid is om mee te werken aan rectificatie van de als gevolg van de akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik onrechtmatig gecreëerde toestand. Moeder is al in februari 2020 akkoord gegaan met de door de notaris opgestelde conceptakte van rectificatie. Sindsdien is er veel gecorrespondeerd over het concept, maar is de rectificatieakte nooit gepasseerd. Gezien de hoge leeftijd van moeder destijds acht klaagster het niet denkbeeldig dat het traineren werd ingegeven door de wens van de notaris om na het overlijden van moeder de noodzaak tot rectificatie in twijfel te trekken. Dat laatste heeft de notaris namelijk ook gedaan, nadat moeder in [maand] 2020 was overleden.

4.33.     De notaris betwist dat hij de zaak heeft getraineerd. Nog los van het feit dat de notaris van mening is dat de akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik geen onjuistheden bevat en van een vermogensverschuiving ten nadele van moeder geen sprake was, heeft hij aangeboden om een rectificatieakte te passeren onder de voorwaarde dat alle erfgenamen van vader hiermee akkoord zouden gaan.

4.34.     De kamer is van oordeel dat van het door klaagster gestelde moedwillig traineren niet is gebleken. Bij dit oordeel speelt met name het volgende een rol.

- Uit de door partijen overgelegde stukken en wat hiervoor onder “De feiten” is weergegeven volgt dat de notaris tussen februari 2020 en het overlijden van moeder op [datum] 2020 niet heeft stilgezeten. De medewerker van de notaris heeft bij e-mail van 27 februari 2020 aan mr. Statnik meegedeeld dat uit recherches is gebleken dat een dochter in 2016 is overleden. Aan mr. Statnik is verzocht om een kopie/afschrift van de verklaring van erfrecht in verband met het overlijden van deze dochter ter beschikking te stellen. In de daarop volgende maanden hebben de notaris en/of de medewerker per e-mail veelvuldig met mr. Statnik gecorrespondeerd over de rectificatieakte, de gevolgen van het overlijden van de dochter voor deze akte en de stukken die de notaris ten aanzien van de nalatenschap van de dochter nodig had. Uit deze correspondentie volgt dat mr. Statnik de door de notaris benodigde informatie niet had, maar hem daarvoor heeft verwezen naar de echtgenoot en de zoon van de dochter. Het heeft vervolgens lang geduurd, voordat de notaris de benodigde stukken ten aanzien van de nalatenschap van de dochter ontving. Bij brief van 22 juni 2020 heeft de medewerker aan mr. Statnik bericht dat zij inmiddels de ontbrekende stukken met betrekking tot de nalatenschap van de dochter had ontvangen. Verder heeft zij mr. Statnik meegedeeld dat zij moeder en de andere erfgenamen van vader het concept van de rectificatieakte en de daarbij behorende volmacht heeft toegezonden. De kopie van de brief aan moeder, de concept-rectificatieakte en de volmacht heeft de medewerker bijgevoegd.

- Klaagster heeft eind 2020 een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt teneinde de rectificatieakte door alle betrokkenen te laten ondertekenen. Klaagsters vordering is in die procedure vanwege het ontbreken van een voldoende spoedeisend belang afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling van de klachten is gebleken dat nog steeds niet alle erfgenamen (van vader en moeder) willen meewerken aan de akte van rectificatie. Dat er tussen de betrokken erfgenamen vooralsnog geen overeenstemming is over de rectificatie kan - zonder nadere toelichting van klaagster - niet aan de notaris worden toegerekend.

De inhoud van de e-mail van de medewerker aan mr. Statnik van 13 juli 2020 doet niets af aan het oordeel van de kamer. In die e-mail deelt de medewerker alleen mee dat zij van enkele erfgenamen had vernomen dat er getwijfeld werd over de noodzaak van de rectificatie nu moeder was overleden en vraagt zij of mr. Statnik hiermee bekend is. Verder wordt de vraag gesteld of mr. Statnik kan aangeven op welke gronden rectificatie nog van belang is, zodat de medewerker dat aan de twijfelende familieleden kan laten weten. Uit deze vragen aan mr. Statnik kan naar het oordeel van de kamer niet worden afgeleid dat de notaris zou hebben ‘gewacht’ op het overlijden van moeder, zodat een rectificatie wellicht niet meer nodig zou zijn.

4.35.     Op grond van het voorgaande zal klachtonderdeel 9 tegen de notaris ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 10 (testament moeder)

4.36.     Klaagster verwijt de notaris dat hij in 2015 een testament van moeder heeft gepasseerd. Moeder was kennelijk in de veronderstelling dat zij vermogen had om over te beschikken. De notaris had haar toen moeten wijzen op de status van haar vermogen en al hetgeen in de periode daarvoor had plaatsgevonden (zoals de verkoop van het onroerend goed in Duitsland en Spanje en het feit dat moeder op grond van de door de oud-notaris in 2014 gepasseerde akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik haar onverdeelde helft in het registergoed was kwijtgeraakt). Door moeder hierop niet te wijzen, heeft de notaris moeder een testament laten opmaken waarin over vermogen werd beschikt dat niet (meer) aan moeder toebehoorde.

4.37.     De notaris voert hiertegen onder andere aan dat dit klachtonderdeel te laat is ingediend.

4.38.     De kamer overweegt dat op klachtonderdeel 10 de in 4.5. genoemde vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wna van toepassing is. De kamer is van oordeel dat in dit geval - waarin klaagster handelt in de hoedanigheid van rechtsopvolgster onder algemene titel van moeder - bepalend is welke vervaltermijn voor moeder zou hebben gegolden. Voor moeder zou hebben gegolden dat zij eventuele klachten over de betrokkenheid van de notaris bij haar in 2015 opgestelde testament in beginsel binnen drie jaar na het passeren van het testament had moeten indienen. Voor de aanvang van de vervaltermijn is bepalend de objectieve kennis van het handelen of nalaten van de notaris en niet de subjectieve kennis dat dit handelen of nalaten mogelijk tuchtrechtelijk onjuist zou kunnen zijn, aldus vaste jurisprudentie van het gerechtshof Amsterdam.

Sinds het passeren van het testament in 2015 tot aan het indienen van de klacht door klaagster bij de kamer op 9 augustus 2021 zijn meer dan drie jaren verstreken. De vervaltermijn van drie jaren is dus verlopen (zie gerechtshof Amsterdam, 8 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:323).

4.39.     De kamer constateert dat moeder in ieder geval in 2019 (toen moeder zich heeft gewend tot mr. [A]) dan wel in februari 2020 (toen mr. Statnik namens moeder heeft verzocht om rectificatie van de akte houdende afgifte legaat vruchtgebruik) redelijkerwijs bekend is geworden met de gevolgen van het (veronderstelde) nalaten van de oud-notaris ten aanzien van laatstgenoemde akte en daarmee het (veronderstelde) nalaten van de notaris ten aanzien van het in 2015 gepasseerde testament. De in 4.6. genoemde nadere vervaltermijn van één jaar is in dat geval uiterlijk geëindigd in februari 2021, terwijl de klacht pas op 9 augustus 2021 is ingediend.

4.40.     Op grond van het voorgaande is de kamer van oordeel dat klachtonderdeel 10 tegen de notaris te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk is. De kamer komt daarmee niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het door klaagster aan het adres van de notaris gemaakte verwijt.

Klachtonderdeel 11 (verklaring van erfrecht inzake overlijden vader)

4.41.     Klaagster verwijt de notaris dat de door hem in 2016 opgestelde verklaring van erfrecht naar aanleiding van vaders overlijden niet correct is.

4.42.     De notaris voert hiertegen aan dat dit klachtonderdeel te laat is ingediend en hij betwist dat de verklaring van erfrecht onjuistheden zou bevatten.

4.43.     De kamer overweegt dat op klachtonderdeel 11 de in 4.5. genoemde vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wna van toepassing is. De kamer is van oordeel dat klaagster in 2016 redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het vermeende handelen van de notaris waarop klachtonderdeel 11 betrekking heeft. De verklaring van erfrecht inzake vaders nalatenschap is namelijk op 11 juli 2016 door de notaris gepasseerd en aan de verklaring van erfrecht zijn verklaringen van zuivere aanvaarding gehecht van de negen kinderen (onder wie klaagster) waaruit blijkt dat de negen kinderen ervan op de hoogte waren of behoorden te zijn dat opdracht werd gegeven om de verklaring van erfrecht op te stellen. Bovendien heeft klaagster niet weersproken dat deze verklaring van erfrecht destijds aan de familie ter beschikking is gesteld. Aangezien de klacht op 9 augustus 2021 is ingediend, is de driejaarstermijn ruim verstreken.

4.44.     De kamer constateert dat klaagster in ieder geval in 2019 redelijkerwijs bekend is geworden met de gevolgen van het (veronderstelde) handelen van de notaris, aangezien mr. [A] bij e-mail van 1 juli 2019 aan de notaris heeft bericht dat is gebleken dat de bank de verklaring van erfrecht in haar bezit had en de notaris vervolgens bij e-mail van 16 september 2019 heeft aangeboden nog een afschrift van de verklaring van erfrecht aan moeder te verstrekken. De in 4.6. genoemde nadere vervaltermijn van één jaar is, nu de klacht pas op 9 augustus 2021 bij de kamer is ingediend, dus ook verstreken.

4.45.     Op grond van het voorgaande is de kamer van oordeel dat klachtonderdeel 11 tegen de notaris te laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk is. De kamer komt daarmee niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het door klaagster aan het adres van de notaris gemaakte verwijt.

Klachtonderdeel 12 (uitvoering testament vader)

4.46.     Klaagster stelt dat aan het testament van vader op geen enkel front correct uitvoering is gegeven. Alle regelingen en documenten die voor en vlak na het overlijden van vader zijn opgesteld, hebben zijn testament praktisch onuitvoerbaar gemaakt. Moeder werd nergens in gekend. Deze door de oud-notaris ingezette lijn is door de notaris ook na 2012 voortgezet. Moeder is financieel uitgebuit ten gunste van de erfgenamen van vader en de notaris heeft hieraan meegewerkt. Hij heeft in ieder geval niets of onvoldoende gedaan om aan zijn zorgplicht jegens moeder te voldoen.    

4.47.     De notaris voert hiertegen aan dat dit klachtonderdeel niet goed te duiden is en bovendien onjuist.

4.48.     De kamer constateert dat klaagster haar algemene stelling niet nader heeft geconcretiseerd en/of toegelicht door aan te geven op welke punten de notaris - los van wat hem in de klachtonderdelen 5 tot en met 11 wordt verweten - is tekortgeschoten in de zorgplicht jegens moeder. Daarmee mist klachtonderdeel 12 feitelijke grondslag en daarom zal dit klachtonderdeel ook jegens de notaris ongegrond worden verklaard.

5.          De beslissing

De kamer:

klacht SHE/2021/49 jegens de oud-notaris (bestaande uit de klachtonderdelen 1 tot en met 4 en 12, zoals hiervoor weergegeven onder 3.1. en 3.2.)

5.1.      verklaart de klacht jegens de oud-notaris niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking heeft op de klachtonderdelen 1 tot en met 4;

5.2.      verklaart de klacht jegens de oud-notaris voor het overige ongegrond;

klacht SHE/2021/48 jegens de notaris (bestaande uit de klachtonderdelen 5 tot en met 11 en 12, zoals hiervoor weergegeven onder 3.1. en 3.2.)

5.3.      verklaart de klacht jegens de notaris niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking heeft op de klachtonderdelen 10 en 11;

5.4.      verklaart de klacht jegens de notaris voor het overige ongegrond.           

Deze beslissing is gegeven door mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, rechterlijk lid, en mr. P.G. Heeringa, plaatsvervangend notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2022 door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.