ECLI:NL:TNORSHE:2022:17 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2021/58

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2022:17
Datum uitspraak: 21-03-2022
Datum publicatie: 26-04-2022
Zaaknummer(s): SHE/2021/58
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Klaagster is mede-erfgename van de nalatenschap van haar vader. Het had op de weg van de notaris gelegen haar (in ieder geval) uiterlijk na afgifte van de verklaring van erfrecht zonder verder uitstel te informeren over haar rechtspositie als mede-erfgename. De notaris en de onder zijn regie werkzame medewerkster hebben notariële kernwaarden zoals onafhankelijkheid, onpartijdigheid en zorgvuldigheid geschonden, waardoor de belangen van klaagster zijn veronachtzaamd en bij haar de indruk heeft kunnen ontstaan dat de notaris met name rekening heeft gehouden met de belangen van haar zus en/of moeder. Berisping en proceskostenveroordeling

Klachtnummer    : SHE/2021/58

Datum uitspraak : 21 maart 2022

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van:


mevrouw mr. [naam] (hierna: klaagster)

wonende in [woonplaats]

tegen

notaris de heer mr. [naam] (hierna: de notaris)

gevestigd in [woonplaats]   

1.          De procedure


1.1.      Klaagster heeft bij e-mail van 8 oktober 2021 een klacht ingediend tegen de notaris.

1.2.      De notaris heeft bij e-mail van 16 november 2021 een verweerschrift ingediend.

1.3.      De kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) heeft de notaris bij e-mail van 14 februari 2022 gevraagd nog bepaalde stukken in het geding te brengen. De notaris heeft deze stukken, met de inhoud waarvan klaagster bekend is, bij e-mail van dezelfde dag aan de kamer gestuurd.  

1.4.      De kamer heeft de klacht mondeling behandeld op de openbare zitting van 21 februari 2022. Klaagster en de notaris zijn bij die behandeling aanwezig geweest en hebben hun standpunt over en weer toegelicht.

2.          De feiten

De klacht gaat over de afgifte van een verklaring van erfrecht zonder dat de notaris klaagster ervan in kennis heeft gesteld dat zij mede-erfgename is in die nalatenschap. Voor de beoordeling zijn de volgende feiten van belang.

2.1.      De vader van klaagster is op 1 februari 2021 overleden. Bij zijn overlijden was hij in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met de moeder van klaagster. Op de dag na zijn overlijden heeft de moeder klaagster telefonisch op de hoogte gesteld van het overlijden. Klaagster heeft een jongere zus (hierna: de zus). Vader en moeder hebben geen andere kinderen.

2.2.      Vader had op 22 juni 2015 ten overstaan van de notaris bij testament over zijn nalatenschap beschikt. De zus heeft op 8 februari 2021 een gesprek gehad met de notaris, waarbij zij hem opdracht heeft gegeven om een verklaring van erfrecht en toedeling op te stellen. Bij dat gesprek heeft de zus meegedeeld dat moeder en zij er door de gecompliceerde verstandhouding met klaagster niet aan toe waren om contact met haar te hebben. De zus heeft de notaris daarom gevraagd geen contact met klaagster op te nemen, waarna de notaris met de zus heeft afgesproken dat hij dat nog niet zou doen en dat hij eerst een verklaring van erfrecht zou opstellen.

2.3.      De notaris heeft deze verklaring van erfrecht afgegeven op 19 maart 2021. Daarin is (voor zover van belang in deze zaak) onder meer vermeld:

  • dat vader bij testament niet was afgeweken van de wettelijke erfopvolging, zodat hij moeder en klaagster en de zus – ieder voor 1/3e gedeelte – als zijn enige en algehele erfgenamen heeft achtergelaten;
  • dat de wettelijke verdeling als bedoeld in afdeling 4.3.1. van het Burgerlijk Wetboek op de nalatenschap van toepassing is, waardoor moeder op het moment van overlijden van vader van rechtswege alle goederen van de nalatenschap heeft verkregen en alle schulden van de nalatenschap voor haar rekening komen;
  • dat moeder en de zus de nalatenschap zuiver hebben aanvaard;
  • dat vader de zus tot executeur had benoemd en dat zij die benoeming heeft aanvaard;
  • dat de zus met uitsluiting van ieder ander bevoegd en gerechtigd is om alle tot de ontbonden huwelijksgemeenschap en de daarin begrepen tot de nalatenschap behorende goederen te beheren en daarover te beschikken.

2.4.      De notaris heeft in het kader van de vermelding van de zuivere aanvaarding door moeder en de zus in de verklaring van erfrecht de volgende zinsnede opgenomen:

“De andere dochter, mevrouw [naam klaagster], voornoemd, heeft zich, voor zover mij bekend, nog niet uitgesproken over de aanvaarding of verwerping van de nalatenschap.”

2.5.      Enige tijd na het overlijden van vader heeft klaagster moeder per e-mail onder meer gevraagd of vader een testament had gemaakt. Moeder heeft deze e-mail niet beantwoord. Verder is er na het overlijden van vader geen contact geweest tussen klaagster enerzijds en moeder en de zus anderzijds.

2.6.      In maart 2021 heeft klaagster geconstateerd dat het ouderlijk huis was verkocht.

2.7.      Klaagster heeft via het Centraal Testamentenregister achterhaald dat vader ten overstaan van de notaris een testament had gemaakt.

2.8.      Op 12 april 2021 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met het kantoor van de notaris en heeft zij een gesprek gehad met een medewerkster van de notaris (hierna: de medewerkster). De medewerkster heeft klaagster toegang gegeven tot het online klantenportaal (hierna: het online dossier) van het kantoor en klaagster heeft daarin haar gegevens geregistreerd. Via dit online dossier zijn het testament van vader en een brochure over nalatenschappen aan klaagster beschikbaar gesteld. Uit het testament begreep klaagster dat zij (mede-)erfgename is van de nalatenschap van haar vader.

2.9.      Op 16 april 2021 heeft klaagster opnieuw naar het kantoor van de notaris gebeld. Zij kreeg de medewerkster aan de lijn en heeft haar onder meer gevraagd waarom zij er niet over was geïnformeerd dat zij erfgename was. Omdat klaagster geen concreet antwoord kreeg op haar vragen, heeft zij de medewerkster bij e-mail van 18 april 2021 onder meer het volgende bericht:

“Maar ook uw (niet) handelen roept een aantal vragen op:

  • waarom is er door u geen contact met mij opgenomen?
  • is er een verklaring van erfrecht en zo ja waarom is die niet met mij gedeeld?
  • wanneer heeft u mijn zus op haar plicht gewezen om mij te informeren?
  • was dit eerstens afgelopen vrijdag, na mijn schriftelijk verzoek hiertoe aan u?
  • Is zij er door u op gewezen dat de informatieplicht niet begint bij het opstellen van de boedelbeschrijving, maar dat zij een tussentijdse informatieplicht heeft?

Van een notaris verwacht ik betrouwbaar en zorgvuldig handelen. Bovenstaande lijkt daarmee niet te rijmen, maar ik verneem graag uw reactie.”

2.10.     Klaagster heeft op 21 april 2021 opnieuw gebeld met de medewerkster, die weigerde haar vragen te beantwoorden. Later die dag heeft de medewerkster klaagster per e-mail onder meer meegedeeld:

“Verder zijn wij gebonden aan de opdracht die wij van cliënten krijgen, daar behoorde het informeren van alle erfgenamen niet toe. Daarom neemt uw zus, als executeur, vervolgens contact met u op over de verdere afwikkeling van de nalatenschap van uw vader.”

2.11.     Op 17 mei 2021 heeft klaagster bij het kantoor van de notaris een klacht ingediend tegen de medewerkster omdat zij had nagelaten klaagster erover te informeren dat zij erfgename is en omdat zij volgens klaagster onder één hoedje leek te spelen met de zus/executeur.

2.12.     De notaris heeft deze klacht bij e-mail van 19 mei 2021 ongegrond verklaard. Daarbij heeft hij klaagster onder meer het volgende bericht:

“Ik wil de door mij en mevrouw [naam medewerkster] gevolgde handelwijze hierbij als volgt toelichten.

De executeur in de nalatenschap (uw zus […]) heeft mij in februari 2021 verzocht om een verklaring van erfrecht en toedeling te maken, en mij daarbij uitdrukkelijk verzocht vooralsnog geen contact met u op te nemen met u als mede-erfgename. Ik ben uiteraard verplicht om hiermee rekening te houden. In de aan de orde zijnde situatie bestond er voor mij geen verplichting om op heel korte termijn met u in contact te treden. Bij de bespreking is aan de orde geweest dat de executeur binnen afzienbare tijd contact zou moeten opnemen met u, mede om te weten of u de nalatenschap wenst te aanvaarden.

Uiteraard bent u namens mij geïnformeerd over de inhoud van het testament naar aanleiding van uw verzoek.

Als hierover vragen bij u bestaan zullen [naam medewerkster] en ik die graag met u bespreken.

Uw keuze voor het al dan niet aanvaarden van de nalatenschap heeft geen gevolgen voor de beschikkingsbevoegdheid van de executeur en uw moeder. De aan u als erfgenaam toekomende aanspraak wordt bepaald door de situatie op de dag van overlijden, en verandert ook niet gedurende het leven van uw moeder. Zowel voor de onderlinge verhoudingen en in verband met de door het overlijden van uw vader verschuldigde erfbelasting dient een opstelling te worden gemaakt van de samenstelling van de nalatenschap, en op basis daarvan de hoogte van de vorderingen van de kinderen te worden bepaald.

Ik vertrouw dat ik heb kunnen duidelijk maken dat zorgvuldig is afgewogen welke stappen op welk moment met wie konden en mochten worden gezet, rekening houdend met ieders gerechtvaardigde juridische en persoonlijke belangen.”

2.13.     Klaagster heeft de notaris er bij e-mail van 20 mei 2021 op gewezen dat inmiddels bijna vier maanden waren verstreken na het overlijden en dat zij noch van hem, noch van de zus informatie had ontvangen over (de afhandeling van) de erfenis en dat ook niet aan haar was gevraagd of zij deze wilde aanvaarden.    

2.14.     Op 21 mei 2021 heeft klaagster de notaris opnieuw gemaild en hem onder meer bericht:

“Ik eis per ommegaande alle informatie die u mij had moeten doen toekomen zoals de verklaring van erfrecht. Ik overweeg een gang naar de rechter en het doen van aangifte tegen betrokkenen.”

2.15.     Daarna is de verklaring van erfrecht van 19 maart 2021 in het online dossier geplaatst.  

2.16.     Bij e-mail van 1 juni 2021 heeft klaagster de notaris erop gewezen dat hij ten onrechte gebruik maakte van haar oude adres – klaagster was in februari 2021 naar een ander adres verhuisd – terwijl zij haar (nieuwe) adres medio april 2021 in het online dossier had geregistreerd.

2.17.     Bij e-mail van 10 juni 2021 heeft klaagster de notaris gevraagd contact met haar op te nemen om haar keuze ten aanzien van het aanvaarden/verwerpen van de nalatenschap vast te leggen, waarbij zij heeft meegedeeld ervan uit te gaan dat de notaris het gesprek zou beginnen met het aanbieden van excuses voor de gang van zaken.

2.18.     Klaagster en de notaris hebben op 11 juni 2021 via Teams een bespreking gevoerd en klaagster heeft bij die gelegenheid een verklaring van zuivere aanvaarding (digitaal) ondertekend.

Bij die bespreking is wrijving ontstaan omdat klaagster de indruk kreeg dat de notaris haar niet serieus nam. De manier waarop de notaris die indruk vervolgens probeerde weg te nemen, is bij klaagster niet in goede aarde gevallen.

2.19.     De notaris heeft op 14 juni 2021 een verklaring van erfrecht afgegeven, waarin onder meer is vermeld dat klaagster de nalatenschap zuiver heeft aanvaard.

2.20.     Vervolgens heeft klaagster een advocaat in de arm genomen. Haar advocaat heeft de notaris gevraagd te bevorderen dat de zus contact met hem/haar zal opnemen of om de contactgegevens van de zus te verstrekken. Daarna heeft ook de zus een advocaat in de arm genomen.

2.21.     De advocaat van klaagster heeft de advocaat van de zus op 5 oktober 2021 gevraagd om een kopie van de aangifte erfbelasting. Een dag later is (enkel) een kopie van het verzendbewijs van die aangifte in het online dossier van de notaris geplaatst.

2.22.     De notaris heeft op aangeven van de zus een boedelbeschrijving opgesteld. Op 5 november 2021 heeft hij via het online dossier een concept van deze boedelbeschrijving en een kopie van de door zijn kantoor bij de Belastingdienst ingediende aangifte erfbelasting aan klaagster beschikbaar gesteld.

2.23.     Op 10 november 2021 heeft de notaris een akte van boedelbeschrijving gepasseerd. 

3.          De klacht

3.1.      Samengevat verwijt klaagster de notaris dat hij haar er niet van in kennis heeft gesteld dat zij mede-erfgename is in de nalatenschap van vader en dat hij in strijd met zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 17 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) structureel partijdig en onzorgvuldig heeft gehandeld.

3.2.      De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen. De kamer moet dus beoordelen of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van de in dit wetsartikel omschreven (tucht)norm oplevert.

4.2.      Die norm wordt onder meer nader ingevuld door het door klaagster genoemde artikel 17 lid 1 Wna. Daarin is bepaald dat een notaris zijn ambt in onafhankelijkheid moet uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken personen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet behartigen.

4.3.      Vast staat dat de notaris er vanaf 8 februari 2021 mee bekend was dat klaagster mede-erfgename was van de nalatenschap van vader en dat moeder en de zus klaagster daar zelf niet over zouden informeren. Vast staat ook dat moeder en de zus de nalatenschap kort daarna zuiver hebben aanvaard en dat de notaris op 19 maart 2021 aan hen een verklaring van erfrecht heeft afgegeven. Verder staat vast dat de notaris klaagster er niet van op de hoogte heeft gesteld dat zij mede-erfgename is.

4.4.      In het notariaat is het vaste praktijk dat een notaris die een verklaring van erfrecht opstelt, de betrokken erfgenamen informeert over hun rechtspositie. In dat kader verwijst de kamer naar de uitgangspunten die de “Werkgroep deontologie nieuw erfrecht” in opdracht van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: de KNB) heeft geformuleerd in verband met de wijziging van het erfrecht per 1 januari 2003 (beschreven door mr. R.L. Albers-Dingemans in WPNR 2004/6585). Daarmee werd beoogd houvast te bieden aan notarissen die nalatenschappen behandelen en worden geconfronteerd met de vraag hoe zij in bepaalde gevallen kunnen, mogen of moeten handelen. Voor zover van belang voor de beoordeling van deze klacht heeft de werkgroep de volgende uitgangspunten geformuleerd:
 

  • in het kader van de afgifte van een verklaring van erfrecht behoort het tot de algemene zorgplicht van een notaris – zoals destijds vastgelegd in artikel 98 Wna en tegenwoordig in het genoemde artikel 93 Wna – om de erfgenamen aan te schrijven en hen in algemene termen te informeren over hun rechtspositie;
  • het verstrekken van die informatie behoort tot de normale werkzaamheden die een notaris moet verrichten in het kader van de afgifte van een verklaring van erfrecht, ongeacht of de opdrachtgever de notaris daartoe expliciet opdracht heeft gegeven;
  • als de opdrachtgever niet wil dat de erfgenamen worden geïnformeerd, is de werkgroep van mening dat de notaris dienst moet weigeren;
  • het moment van afgifte van de verklaring van erfrecht hoeft niet samen te vallen met het verstrekken van de (aanvullende) informatie: dit kan op een later moment, mits binnen een redelijke termijn;
  • deze informatieplicht rust ook op een notaris bij een wettelijke verdeling of ouderlijke boedelverdeling.

De werkgroep heeft geconcludeerd dat een notaris bij het afgeven van een verklaring van erfrecht ten aanzien van een erfgenaam (al dan niet onder opschortende voorwaarde) altijd een onderzoeks- en informatieplicht heeft.

4.5.      Gelet op de in artikel 93 Wna genoemde algemene zorgplicht van een notaris is de kamer, mede in het licht van de door de genoemde werkgroep geformuleerde uitgangspunten, van oordeel dat het op de weg van de notaris had gelegen om klaagster (in ieder geval) uiterlijk na de afgifte van de verklaring van erfrecht op 19 maart 2021 zonder verder uitstel te informeren over haar rechtspositie als erfgename. Vast staat echter dat de notaris op 12 april 2021 – toen klaagster zélf voor het eerst te rade ging bij zijn kantoor en er inmiddels ruim drieweken waren verstreken na de afgifte van de verklaring van erfrecht – nog geen contact had opgenomen met klaagster.

4.6.      Ter rechtvaardiging daarvan heeft de medewerkster van de notaris klaagster bij e-mail van 21 april 2021 meegedeeld gebonden te zijn aan de opdracht die de zus had gegeven, waartoe het informeren van de erfgenamen niet behoorde (zie 2.10.). Daarna heeft de notaris klaagster bij e-mail van 19 mei 2021 meegedeeld dat hij “uiteraard verplicht” was om er rekening mee te houden dat de zus hem uitdrukkelijk had gevraagd geen contact met klaagster op te nemen en dat er voor hem geen verplichting bestond om “op heel korte termijn” met klaagster in contact te treden omdat moeder door de wettelijke verdeling geheel gerechtigd was tot de bezittingen en schulden in de nalatenschap en de erfgenamen dus geen gezamenlijke keuzes hoefden te maken (zie 2.12.). Deze mededelingen zijn in strijd met de in opdracht van de KNB door de werkgroep genoemde uitgangspunten die een nadere invulling vormen van de algemene zorgplicht van een notaris en kunnen niet rechtvaardigen dat de notaris klaagster op dat moment nog steeds niet had geïnformeerd. In tegendeel, toen de notaris op 8 februari 2021 de opdracht kreeg een verklaring van erfrecht en toedeling op te stellen en van de zus vernam dat zij en moeder er niet aan toe waren contact met klaagster te hebben, had het voor hem duidelijk moeten zijn dat de verhoudingen tussen deze betrokkenen gespannen waren. Juist onder die omstandigheden had hij als notaris de opdracht met zorgvuldigheid en evenwichtigheid naar alle erfgenamen toe moeten uitvoeren. De notaris is hierin tekortgeschoten en heeft daardoor bij klaagster de indruk gewekt dat hij zich in de eerste plaats liet leiden door de belangen en wensen van de zus en de belangen van klaagster als erfgename daaraan ondergeschikt achtte. De notaris heeft met zijn onzorgvuldige handelen klaagster, de zus en moeder blootgesteld aan het risico dat de onderlinge spanningen verder zijn vergroot.

4.7.      Voor zover de notaris naar voren heeft gebracht dat de samenstelling van de nalatenschap ook nog niet duidelijk was zodat hij klaagster nog niet zou kunnen adviseren over de omvang daarvan, vormt dat evenmin een rechtvaardiging om (nog) geen contact met haar op te nemen. Opmerking verdient daarbij overigens dat moeder en de zus/executeur de nalatenschap inmiddels al zuiver hadden aanvaard. Daarbij komt dat de notaris en/of de medewerkster, voor wier handelen de notaris tuchtrechtelijk verantwoordelijk is, naar het oordeel van de kamer vervolgens weinig bereidwillig hebben gereageerd op de gerechtvaardigde verzoeken van klaagster. Zo is op 12 april 2021 volstaan met de beschikbaarstelling van het testament en een algemene brochure in het online dossier. De verklaring van erfrecht, die toen al was afgegeven, is op dat moment echter niet aan klaagster verstrekt en dit is ook niet gebeurd nadat klaagster op 18 april 2021 had gevraagd of er een verklaring van erfrecht was afgegeven. Op (onder meer) die vraag is niet gereageerd. In zijn e-mail van 19 mei 2021, waarbij de notaris de klacht van klaagster over de gang van zaken heeft afgewezen, heeft hij haar evenmin geïnformeerd over de afgifte van de verklaring van erfrecht. Pas nadat klaagster de notaris bij e-mail van 21 mei 2021 opnieuw heeft gevraagd om (onder meer) de verklaring van erfrecht aan haar te verstrekken, waarbij zij heeft meegedeeld een gang naar de rechter en het doen van aangifte te overwegen, is de verklaring van erfrecht in het online dossier geplaatst. Dit is twee maanden na de afgifte daarvan. De kamer is dan ook van oordeel dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat de notaris heeft nagelaten klaagster binnen redelijke termijn te informeren over haar rechtspositie als erfgename van haar vader.

4.8.      Verder heeft klaagster de notaris er bij e-mail van 20 mei 2021 op gewezen dat inmiddels bijna vier maanden waren verstreken na het overlijden en dat zij nog geen informatie had ontvangen over (de afhandeling van) de erfenis en dat ook niet aan haar was gevraagd of zij deze wilde aanvaarden. De notaris heeft – anders dan door het verstrekken van de verklaring van erfrecht – niet op dit bericht gereageerd. Klaagster heeft evenmin een reactie ontvangen naar aanleiding van haar e-mail van 1 juni 2021 waarbij zij de notaris erop had gewezen dat hij nog een oud adres van haar vermeldde, terwijl zij haar nieuwe adres had geregistreerd in het online dossier. Vervolgens heeft klaagster bij e-mail van 10 juni 2021 zelf het initiatief genomen voor een gesprek met de notaris in verband met haar keuze voor aanvaarding of verwerping van de nalatenschap. Bij die e-mail heeft zij de notaris bericht ervan uit te gaan dat hij bij het gesprek – dat de dag daarna heeft plaatsgevonden – eerst zijn excuses zou aanbieden voor de gang van zaken. Hoewel het de voorkeur had verdiend als de notaris inderdaad zijn excuses had aangeboden en dit mogelijk ook wat kou uit de lucht had kunnen nemen, heeft hij daar kennelijk geen aanleiding voor gezien. Dat klaagster zich gezien de eerdere gang van zaken (ook) bij het gesprek niet serieus genomen voelde door de notaris is niet onlogisch en het is spijtig dat zijn (naar de kamer aanneemt overigens niet met onjuiste bedoelingen gemaakte) opmerkingen om te proberen die indruk weg te nemen averechts hebben gewerkt.

4.9.      Later heeft de notaris in reactie op het verzoek van de advocaat van klaagster van 5 oktober 2021 aan de advocaat van de zus om een kopie van de aangifte erfbelasting op 6 oktober 2021 (enkel) een verzendbewijs van die aangifte in het online dossier geplaatst, terwijl de door de notaris op dat moment kennelijk al ingediende aangifte vervolgens niet eerder dan op 5 november 2021 alsnog is verstrekt. Dit getuigt evenmin van de benodigde zorgvuldigheid en voortvarendheid.

4.10.    Gelet op de hiervoor omschreven gang van zaken is de kamer van oordeel dat de notaris er al met al onvoldoende blijk van heeft gegeven dat hij de belangen van alle bij de nalatenschap van vader betrokken personen op onafhankelijke en onpartijdige wijze en met de vereiste grootst mogelijke zorgvuldigheid heeft behartigd. De klacht zal dan ook gegrond worden verklaard.  

Maatregel

4.11.    Als een klacht gegrond wordt verklaard, kan de kamer – afhankelijk van onder meer de aard en de ernst van de klacht – aan de notaris een tuchtmaatregel opleggen. Uit het voorgaande volgt dat de notaris en de onder zijn regie werkzame medewerkster notariële kernwaarden zoals onafhankelijk-heid, onpartijdigheid en zorgvuldigheid hebben geschonden, waardoor de belangen van klaagster zijn veronachtzaamd en bij haar de indruk heeft kunnen ontstaan dat de notaris met name rekening heeft gehouden met de belangen van de zus en/of moeder. Dat de notaris zo het vertrouwen heeft geschaad dat rechtzoekenden in het notariaat moeten kunnen stellen, rekent de kamer hem ernstig aan. Hoewel de notaris, die al ruim dertig jaren in het notariaat werkzaam is, een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft, is de kamer van oordeel dat niet kan worden volstaan met een zakelijke terechtwijzing in de vorm van een waarschuwing, maar dat het opleggen van de tuchtmaatregel van een berisping passend en geboden is.

Proceskosten

4.12.    Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, moet de notaris op grond van het bepaalde bij artikel 99 lid 5 Wna het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar vergoeden.

4.13.     De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder a Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021, te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00. De notaris moet deze kosten en het genoemde griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster vergoeden. Klaagster moet daarvoor tijdig een rekeningnummer doorgeven aan de notaris.

4.14.     Nu de klacht gegrond wordt verklaard en aan de notaris een maatregel wordt opgelegd, ziet de kamer – gelet op het bepaalde bij 103b lid 1 onder b Wna en de genoemde Richtlijn – aanleiding om de notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op een bedrag van € 2.000,00. Gelet op het gewicht van de zaak zal de kamer wegingsfactor 1 hanteren en acht de kamer het passend om de notaris te veroordelen om in verband met die kosten een bedrag van € 2.000,00 aan de kamer te vergoeden. De notaris moet deze kosten na het onherroepelijk worden van deze beslissing voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in artikel 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

5.          De beslissing

De kamer:

5.1.      verklaart de klacht gegrond;

5.2.      legt aan de notaris de tuchtmaatregel van een berisping op;

5.3.      veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van een bedrag van:
            € 50,00 in verband met het genoemde griffierecht,
            € 50,00 in verband met de genoemde kosten van klaagster,
            en bepaalt dat het totaalbedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder
            4.13. is omschreven;

5.4.      veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 2.000,00 in verband met de genoemde              kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de              termijn die hiervoor onder 4.14. is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter, mr. T. Zuidema,  plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. M.A. Rosenbrand-Biesheuvel, notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2022 door mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.  

mr. A.R. Jansen-Castelein                                             mr. C. Kool

secretaris                                                                   plaatsvervangend voorzitter

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.