ECLI:NL:TNORSHE:2022:16 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2021/47

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2022:16
Datum uitspraak: 21-03-2022
Datum publicatie: 26-04-2022
Zaaknummer(s): SHE/2021/47
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Tweede klacht van klager tegen notaris over o.a. uitbetaling van depotgelden en onjuiste declaratie. De notaris heeft erkend dat haar declaratie fouten bevatte en dat de door haar aanvankelijk gestelde voorwaarde voordat zij tot uitbetaling van de depotgelden kon overgaan, geen beletsel had behoren te vormen voor uitbetaling van die gelden aan klager. Klacht in zoverre gegrond. Mede omdat de kamer n.a.v. de eerste klacht over hetzelfde dossier een waarschuwing aan de notaris had opgelegd, had van de notaris verwacht mogen worden dat zij dit dossier voldoende alert en voortvarend zou afhandelen. Nu zij de belangen van klager (wederom) niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft behartigd, legt de kamer opnieuw een waarschuwing op met een proceskostenveroordeling.

Klachtnummer    : SHE/2021/47

Datum uitspraak : 21 maart 2022

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van:


de heer [naam] (hierna: klager)

wonende in [plaatsnaam]

tegen

notaris mevrouw mr. [naam] (hierna: de notaris)

gevestigd in [plaatsnaam]   

1.          De procedure

1.1.      Klager heeft bij e-mail van 5 augustus 2021 een klacht (met bijlagen) ingediend tegen de notaris.

1.2.      De kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) heeft de notaris bij brief van 14 september 2021 in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken een verweerschrift in te dienen. De notaris heeft niet op die brief gereageerd. Vervolgens heeft de kamer de notaris bij brief van 13 oktober 2021 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 26 oktober 2021 alsnog een verweerschrift in te dienen, waarbij is meegedeeld dat de zaak anders aan de voorzitter van de kamer zal worden voorgelegd om een beslissing te nemen over de verdere gang van zaken.

1.3.      De notaris heeft bij e-mail van 26 oktober 2021 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

1.4.      De kamer heeft de klacht mondeling behandeld op de openbare zitting van 21 februari 2022. Klager is, zoals hij vooraf schriftelijk aan de kamer had meegedeeld, niet bij deze behandeling aanwezig geweest. De notaris is wel bij de behandeling aanwezig geweest en heeft haar standpunt toegelicht.    

2.          De feiten

De klacht gaat over de uitbetaling van depotgelden. Mede omdat klager eerder een klacht tegen de notaris heeft ingediend, is de kamer bekend met de volgende feiten die van belang zijn voor de beoordeling van de klacht.

2.1.      Klager is executeur van de nalatenschap van zijn ouders. Hij, zijn broer en een nicht zijn de erfgenamen. Als executeur heeft klager een woning verkocht die tot de nalatenschap behoorde. Omdat de broer destijds niet aan de eigendomsoverdracht wilde meewerken, heeft klager hem in kort geding gedagvaard. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de broer wel in de gelegenheid moest worden gesteld om vrijwillig zijn medewerking te verlenen aan de levering, maar dat het vonnis zo nodig in de plaats kon treden van de verklaring van de broer als bedoeld in artikel 3:300 BW. De kopers van de woning hebben de notaris opdracht gegeven zorg te dragen voor de eigendomsoverdracht daarvan.

2.2.      De notaris heeft op 18 maart 2019 de akte van levering van de woning gepasseerd. De broer is bij volmacht verschenen. De notaris heeft in verband met de door haar verrichte werkzaamheden, waaronder de contacten met de broer, een nota van afrekening opgesteld. De broer heeft na het passeren van de akte van levering conservatoir derdenbeslag gelegd op de derdengeldenrekening van de notaris waar de verkoopopbrengst van de woning naar was overgemaakt en op het saldo van bankrekeningen die tot de nalatenschap behoorden. Klager heeft de broer in kort geding gedagvaard tot opheffing van deze beslagen.  

2.3.      Op 19 april 2019 hebben klager, de broer, de nicht en een waarnemer van de notaris een depotovereenkomst ondertekend, waardoor de genoemde beslagen zijn komen te vervallen. Uit hoofde van die depotovereenkomst is een deel van de verkoopopbrengst aan klager, de nicht en de broer uitbetaald. Zij zijn (onder meer) overeengekomen dat de notaris het saldo van de andere rekeningen – dat naar de derdengeldenrekening was overgemaakt – en de resterende verkoopopbrengst in depot zou houden. Daardoor hebben klager en de broer en de nicht een voorwaardelijke vordering op de notaris verkregen en deze zou ingevolge artikel 6 van de depotovereenkomst (onder meer) onvoorwaardelijk worden “na ondubbelzinnige gelijkluidende schriftelijke opdracht van partijen”. Daarbij is bepaald dat het depotbedrag dan door de notaris wordt uitgekeerd overeenkomstig die opdracht. In verband met rente over het depotbedrag is het volgende overeengekomen:

“8.  Over het depotbedrag wordt door de notaris een rente vergoed, uit te keren tezamen met dat depotbedrag. Deze rente is gelijk aan de rente die aan de notaris wordt vergoed over het depotbedrag volgens diens boekhouding, thans nihil;”

2.4.      Ter vergoeding van de kantoorwerkzaamheden in verband met het depot is een bedrag overeengekomen van € 150,00 per uur exclusief BTW, waarbij is bepaald dat de notaris onherroepelijk wordt gevolmachtigd om de vergoeding voor kantoorwerkzaamheden ten laste van het depotbedrag te brengen.

2.5.      Klager heeft op 10 juli 2019 een (eerste) klacht ingediend tegen de notaris (SHE/2019/41). Samengevat verweet hij haar daarbij dat zij zonder opdracht en zonder noodzaak werkzaamheden had verricht om de broer ertoe te bewegen een volmacht te verlenen voor het passeren van de akte van levering en dat zij haar honorarium voor die werkzaamheden (€ 544,50) ten onrechte in mindering had gebracht op de verkoopopbrengst van de woning, waarop bovendien beslag was gelegd.

2.6.      In verband met dit honorarium had klager ook een klacht ingediend bij de Geschillencom-missie Notariaat. Die commissie heeft bij bindend advies van 19 december 2019 onder meer bepaald dat de notaris het bedrag van € 544,50 diende terug te storten op de rekening waarop de netto verkoopopbrengst was gedeponeerd. De notaris heeft dit gedaan.

2.7.      Bij (inmiddels onherroepelijke) beslissing van 20 januari 2020 heeft de kamer de eerste klacht gegrond verklaard en aan de notaris de tuchtmaatregel van een waarschuwing opgelegd en haar veroordeeld in de proceskosten.

2.8.      Op 2 juli 2021 heeft de notaris een door klager, de nicht en de broer ondertekende overeenkomst tot uitbetaling van de depotgelden ontvangen.

2.9.      Vervolgens heeft zij bij brief van 15 juli 2021 aan hen een declaratie gestuurd in verband met haar werkzaamheden met betrekking tot het depot. Daarin staat het volgende vermeld:

“kosten depotovereenkomst                                                     € 150,00
 

Belaste verschotten:

Administratiekosten negatieve rente Derdengelden                     € 590,00

Omzetbelasting (21%) over € 740,00                                        € 155,40

                                                                                              ----------                       

Per saldo te voldoen                                                            € 895,40”

2.10.     Bij e-mail van 20 juli 2021 heeft klager de notaris gevraagd documentatie over te leggen waaruit blijkt dat de genoemde administratiekosten € 590,00 in verband met de negatieve rente terecht zijn.

2.11.     In reactie op die vraag heeft de notaris klager bij e-mail van 22 juli 2021 het volgende bericht:

“De administratiekosten zijn mede gerelateerd aan de rente die de bank aan ons in rekening brengt.”

2.12.     Later diezelfde dag heeft klager de notaris per e-mail verzocht om een specificatie en een bewijs van hetgeen de bank aan haar in rekening heeft gebracht met betrekking tot de in depot gehouden gelden en een onderbouwing voor de in rekening gebrachte btw.

2.13.     Bij e-mail van 30 juli 2021 (9:41 uur) heeft klager de notaris het volgende bericht:

“U houdt ruim 60000 euro vast. U doet er tot op heden 10 dagen over om een simpel antwoord op een simpele vraag te geven. Ik heb u al een rappel gestuurd.

Ik vind dit onacceptabel. Ik verzoek u per omgaande uitleg te geven over het bedrag wat u rekent.”

2.14.     De notaris heeft klager die dag bij e-mail van 13:28 uur onder meer het volgende meegedeeld:

“We zijn gebruikelijk om in het kader van doorberekening van negatieve rente een forfaitair bedrag op de afrekening op te nemen als administratiekosten waarover ik dan BTW moet rekenen; dat is in uw geval ook gebeurd.

In casu is er echter sprake van doorberekening van daadwerkelijke rente, zodat dit ook als zodanig had moeten worden opgenomen en er dus geen BTW over berekend hoeft te worden.  

Over het bedrag van E 55.264,00 wordt vanaf 1 juli 2020 tot en met 2 juli 0,5% rente berekend (bij het vermelde bedrag van E 590,00 is bovendien abusievelijk uitgegaan van een ingangsdatum van 13 mei 2019).

Ik heb een aangepaste declaratie bijgevoegd.

Er kan pas tot uitbetaling worden overgegaan als ook uw broer akkoord gaat en zijn rekeningnummer doorgeeft, hetgeen tot op heden niet is gebeurd.

Ik heb hem de gewijzigde declaratie ook toegezonden met het verzoek akkoord te gaan en zijn rekeningnummer door te geven”.

2.15.     De aangepaste declaratie luidt als volgt:

“kosten depotovereenkomst                                                                     € 150,00

Omzetbelasting (21%) over € 150,00                                                        €   31,50

Onbelaste verschotten:  

Overige kosten onbelast rente 0,5% vanaf 1 juli 2020 t/m 2 juli 2021           € 277,83

                                                                                                             ----------

Per saldo te voldoen                                                                                € 459,33”

2.16.     Bij e-mail van 30 juli 2021 (13:53 uur) heeft klager de notaris onder meer als volgt bericht:

“U kunt mij en mijn nicht wel degelijk uitbetalen zonder toestemming van mijn broer, ik verwacht dan ook dat dit per omgaande gebeurt. Of mijn broer al dan niet zijn rekeningnummer doorgeeft, lijkt me niet het probleem van mij en mijn nicht.

Mocht u niet per omgaande betalen, zal ik dit toevoegen aan de klacht.”

2.17.     De notaris heeft de gelden later uitbetaald.

3.          De klacht

3.1.      Samengevat verwijt klager de notaris dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld omdat zij:

1. nadat de eerste klacht gegrond was verklaard, heeft geweigerd de inkomensschade van klager in verband met het bijwonen van de mondelinge behandeling van die klacht te vergoeden en excuses aan te bieden voor haar handelwijze;

2. in de declaratie van 15 juli 2021 ten onrechte bijna een dubbel zo hoog bedrag in rekening heeft gebracht omdat de negatieve rente onjuist was berekend en zij daarover ten onrechte btw in rekening had gebracht;

3. uitermate traag heeft gereageerd op de (herhaalde) verzoeken van klager;

4. de in rekening gebrachte negatieve rente niet met bewijzen heeft onderbouwd;

5. geen excuses heeft aangeboden voor de onjuiste declaratie van 15 juli 2021 en de tijd die het hem heeft gekost;

6. ten onrechte heeft geweigerd het depotbedrag aan klager en de nicht uit te betalen.

3.2.      De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen. Zo moet een notaris zijn ambt in onafhankelijkheid uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken personen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigen. De diverse klachtonderdelen worden met inachtneming van het voorgaande hierna als volgt beoordeeld.

Klachtonderdeel 1

4.2.      De kamer is van oordeel dat er voor de notaris geen verplichting bestond om de inkomensschade die klager geleden stelt te hebben door het bijwonen van de mondelinge behandeling van de eerste klacht aan hem te vergoeden, terwijl zij evenmin verplicht was om haar excuses aan te bieden voor de gang van zaken waarover klager zich in de eerste klacht had beklaagd. Dat de notaris daartoe niet is overgegaan, is naar het oordeel van de kamer dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarom zal dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdelen 2, 3, 4 en 5

4.3.      De notaris heeft erkend dat haar declaratie van 15 juli 2021 fouten bevatte omdat bij de doorberekening van de daadwerkelijke negatieve rente van 0,5% over het depotbedrag ten onrechte was uitgegaan van een ingangsdatum van 13 mei 2019 in plaats van 1 juli 2020, terwijl bovendien geen btw berekend had mogen worden over het bedrag van € 590,00 omdat enkel btw in rekening mag worden gebracht als een forfaitair bedrag aan negatieve rente in aanmerking wordt genomen.

4.4.      Omdat de notaris inderdaad fouten heeft gemaakt bij de declaratie staat vast dat deze niet met de vereiste zorgvuldigheid is opgesteld. Daarbij neemt de kamer in aanmerking dat de notaris na het eerste verzoek van klager om een onderbouwing van het in rekening gebracht bedrag van € 590,00 heeft volstaan met een zeer summiere en algemene reactie, terwijl zij vervolgens niet eerder dan na twee daaropvolgende verzoeken van klager inhoudelijk heeft gereageerd en haar declaratie heeft aangepast. De kamer is daarom van oordeel dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, waarbij opmerking verdient dat haar eerste declaratie bijna dubbel zo hoog was als de gecorrigeerde declaratie. Klachtonderdeel 2 zal dan ook gegrond worden verklaard.

4.5.      De notaris heeft uiteindelijk binnen twee weken inhoudelijk gereageerd op de herhaalde verzoeken van klager over de declaratie. Dit is niet zodanig traag dat haar daarvan een tuchtrechtelijk verwijt zou moeten worden gemaakt. Dat de notaris de in rekening gebrachte negatieve rente van 0,5% over de periode vanaf 1 juli 2020 tot en met 2 juli 2021 niet met bewijzen heeft onderbouwd, is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Mede in verband met het vertrouwelijke karakter van de tegoeden op de derdengeldenrekening is de kamer van oordeel dat in redelijkheid niet van de notaris kon worden verlangd dat zij klager daarover zou informeren. Verder was de notaris niet verplicht om haar excuses aan te bieden aan klager, al had het haar zeker gesierd als zij zich in haar e-mail van 30 juli 2021 direct zou hebben verontschuldigd voor de fouten in de declaratie. Dat zij dit niet heeft gedaan, maakt dit nalaten niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Uit het vorenstaande volgt dat de kamer de klachtonderdelen 3, 4 en 5 ongegrond zal verklaren.

Klachtonderdeel 6

4.6.      Vast staat dat klager en de nicht en de broer uit hoofde van de depotovereenkomst een onherroepelijke volmacht hadden verleend aan de notaris om de vergoeding voor de kantoorwerkzaamheden ten laste van het depot te brengen. Vast staat ook dat de notaris op 2 juli 2021 een door klager en de nicht en de broer ondertekende overeenkomst tot uitbetaling van de depotgelden heeft ontvangen. Bij gebrek aan andersluidende gegevens gaat de kamer ervan uit dat dit een ondubbelzinnige gelijkluidende schriftelijke opdracht van partijen is in de zin van artikel 6 van de depotovereenkomst, zodat de notaris verplicht was om de gelden uit het depot overeenkomstig die opdracht aan partijen uit te betalen.

4.7.      Na de herhaalde vragen over de declaratie heeft de notaris klager bij genoemde e-mail van vrijdag 30 juli 2021 om 9:41 uur echter bericht dat pas tot uitbetaling kon worden overgegaan als ook de broer akkoord zou gaan met haar declaratie en als hij zijn rekeningnummer aan haar zou doorgeven. Zoals hiervoor is vermeld, heeft klager de notaris bij daaropvolgende e-mail van 13:53 uur laten weten van mening te zijn dat zij hem en zijn nicht wel degelijk kon uitbetalen zonder dat daarvoor toestemming van de broer vereist was en heeft hij gemeld te verwachten dat de notaris dat ook per omgaande zou doen.

4.8.      Vast staat dat klager deze klacht vervolgens op donderdagmiddag 5 augustus 2021 bij de kamer heeft ingediend. Gelet op de inhoud van de klacht gaat de kamer ervan uit dat hij zijn aandeel uit het depot op dat moment nog niet van de notaris had ontvangen.

4.9.      Bij de mondelinge behandeling heeft de notaris verklaard dat zij gelet op eerdere gang van zaken in het dossier aanvankelijk ervan uitging dat zij eerst toestemming van de broer moest hebben voordat zij tot uitbetaling kon overgaan. In haar verweerschrift, gedateerd 22 oktober 2021, heeft de notaris gesteld dat zij de afrekening (toch) niet aan de broer hoefde voor te leggen en dat zij niet hoefde te wachten op zijn akkoord, zodat zij alsnog is overgegaan tot uitbetaling van de gelden. In reactie op de vraag van de kamer wanneer de notaris de gelden heeft uitbetaald, heeft zij verklaard dat zij dit niet kon vinden in de stukken die zij bij zich had, maar dat zij zeker niet tot oktober 2021 had gewacht met uitbetalen. Het is de kamer daardoor niet bekend wanneer de gelden daadwerkelijk zijn uitbetaald.

4.10.     Zoals de notaris inmiddels heeft erkend, had de door haar gestelde voorwaarde dat de broer eerst moest instemmen met haar gewijzigde declaratie en dat hij zijn rekeningnummer moest doorgeven (de notaris heeft overigens verklaard dat zij al over twee rekeningnummers van de broer beschikte) geen beletsel behoren te vormen voor de uitbetaling van de depotgelden aan klager en de nicht. De kamer is dan ook van oordeel dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door deze voorwaarde wel te stellen. Daarbij neemt de kamer mede in aanmerking dat niet is gesteld of gebleken dat de notaris klager er na 30 juli 2021 over heeft geïnformeerd dat zij haar standpunt inmiddels had gewijzigd en dat zij alsnog tot uitbetaling zou overgaan, terwijl dit naar het oordeel van de kamer in de gegeven omstandigheden wel op haar weg had gelegen. Daarom zal de kamer dit klachtonderdeel gegrond verklaren.

Maatregel

4.11.     Als een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard, kan de kamer – afhankelijk van onder meer de aard en de ernst van de klacht – aan de notaris een tuchtmaatregel opleggen. Bij de beoordeling van de vraag of het passend en geboden is om een tuchtmaatregel op te leggen, houdt de kamer er ook rekening mee of eerder zo’n maatregel aan de betrokken notaris is opgelegd. Zoals vermeld, heeft de kamer naar aanleiding van de eerste klacht van klager over de handelwijze van de notaris in 2019 bij beslissing van 20 januari 2020 een waarschuwing aan de notaris opgelegd. Mede in verband daarmee mocht van de notaris worden verwacht dat zij dit dossier voldoende alert en voortvarend zou afhandelen. Gelet op de gegrond geachte klachtonderdelen 2 en 6 van deze tweede klacht is de kamer van oordeel dat de notaris de belangen van klager vervolgens (wederom) niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft behartigd. Daarbij kan de kamer zich niet aan de indruk onttrekken dat de notaris, zoals zij overigens ook bij de mondelinge behandeling heeft verklaard, “ongelooflijk klaar was” met dit dossier met “moeilijke toestanden”. Dit behoort echter niet ten koste te gaan van de kwaliteit van de dienstverlening. Van een notaris mag bovendien worden verwacht dat de nodige professionele distantie in acht wordt genomen. Al met al is de kamer daarom van oordeel dat opnieuw aanleiding bestaat om een waarschuwing aan de notaris op te leggen.

Proceskosten

4.12.     Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, moet de notaris op grond van het bepaalde bij artikel 99 lid 5 Wna het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem vergoeden. De notaris moet dit griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klager vergoeden. Klager moet daarvoor tijdig een rekeningnummer doorgeven aan de notaris.

4.13.     Nu klager niet bij de mondelinge behandeling aanwezig is geweest, ziet de kamer geen aanleiding om de notaris, gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder a Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021, te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken.

4.14.     Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard en aan de notaris een maatregel wordt opgelegd, ziet de kamer - gelet op het bepaalde bij 103b lid 1 onder b Wna en de genoemde Richtlijn -  aanleiding om de notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op een bedrag van € 2.000,00. Gelet op het gewicht van de zaak zal de kamer een wegingsfactor van 1 hanteren en acht de kamer het passend om de notaris te veroordelen om in verband met die kosten een bedrag van € 2.000,00 aan de kamer te vergoeden. De notaris moet deze kosten na het onherroepelijk worden van deze beslissing voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in artikel 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

5.          De beslissing

De kamer:

5.1.      verklaart de klachtonderdelen 2 en 6 gegrond;

5.2.      legt aan de notaris de tuchtmaatregel van een waarschuwing op;

5.3.      verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

5.4.      veroordeelt de notaris tot betaling aan klager van een bedrag van € 50,00 in verband met het
           genoemde griffierecht en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de
           termijn die hiervoor onder 4.12. is omschreven;

5.5.      veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 2.000,00 in verband met
            de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden
            betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.14. is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter, mr. T. Zuidema,  plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. M.A. Rosenbrand-Biesheuvel, notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2022 door mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.  

mr. A.R. Jansen-Castelein                                mr. C. Kool

secretaris                                                         plaatsvervangend voorzitter

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.